ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ3689

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.109.449-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van Kempen
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling en dwangsom bij geschil over gezag en omgang met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de vader en de moeder van twee minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.J. Pieters, verzocht het hof om het ouderlijk gezag over de kinderen te delen en een zorgregeling vast te stellen. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. D. van den Bout-Kuhlmann, verzocht het hof om het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking van de rechtbank te handhaven. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vader afgewezen, onder andere vanwege de problematische communicatie tussen de ouders en het wantrouwen van de moeder in de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder van rechtswege het gezag over de minderjarigen uitoefent en dat de vader de kinderen heeft erkend. De ouders hebben een relatie gehad die eind maart 2011 is verbroken. De minderjarigen zijn geboren in 2009 en 2010. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover deze niet zijn betwist in hoger beroep. De vader heeft aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van de kinderen en dat de moeder de communicatie tussen hen frustreert.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn om het recht op omgang te ontzeggen. Het hof heeft de moeder een dwangsom opgelegd van € 500,- voor elke keer dat zij weigert mee te werken aan de begeleide omgang tussen de vader en de kinderen, met een maximum van € 10.000,-. Tevens heeft het hof een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader elke drie maanden schriftelijk informeert over de kinderen. De beslissing over het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden tot een latere datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 november 2012
Zaaknummer : 200.109.449/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-4071
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I.J. Pieters te Leiden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. van den Bout-Kuhlmann te ’s-Gravenhage.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 5 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 juni 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 20 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 20 juli 2012 een brief van 19 juli 2012 met bijlagen;
- op 31 juli 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 31 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Versteeg namens de raad.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de verzoeken van de vader - inhoudende partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over na te noemen minderjarigen alsmede een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, subsidiair een omgangsregeling vast te stellen - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. De relatie is eind maart 2011 definitief verbroken. De vader en de moeder zijn de ouders van twee nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats];
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over de minderjarigen uit.
Voorts staat vast dat de vader de minderjarigen heeft erkend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- het gezag over de minderjarigen;
- de toedeling aan de vader van de zorg- en opvoedingstaken (verder: de zorgregeling) dan wel de omgang van de vader met de minderjarigen;
- de informatieregeling.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de inleidende verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen, die neerkomen op het volgende:
- primair: de vader ook met het ouderlijk gezag te belasten en daarbij de volgende zorg- en contactregeling vast te stellen: de minderjarigen zijn iedere week van maandagochtend tot donderdag 12.00 uur bij de vader, dan wel indien het hof dit meer in het belang van de minderjarigen acht: de minderjarigen zijn de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder waarbij het wisselmoment ligt op zaterdagochtend 10.00 uur, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof in het belang van de minderjarigen acht;
- subsidiair: een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat de minderjarigen iedere week van maandagochtend tot donderdagmiddag 12.00 uur bij de vader zijn, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in het belang van de minderjarigen acht.
Voorts verzoekt de vader een informatieregeling ex artikel 1:377b BW vast te stellen inhoudende dat de moeder de vader één keer per drie maanden schriftelijk informeert over hoe het met de minderjarigen gaat, op school en op de opvang alsmede dat zij een keer per half jaar een foto van de minderjarigen zendt.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen van de vader af te wijzen, en derhalve ook zijn inleidende verzoeken, zoals opgenomen in het petitum van het appelschrift, hetzij door de vader daarin niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door hem die verzoeken te ontzeggen;
- het verzoek van de vader tot vaststelling van de informatieregeling, inhoudende dat de moeder de vader één keer per drie maanden schriftelijk informeert over hoe het met de minderjarigen gaat, op school en op de opvang, alsmede één keer per half jaar een foto van beide minderjarigen aan de vader te doen toekomen, toe te wijzen en daarbij te bepalen dat de uitvoering hiervan per e-mail zal geschieden;
- een en ander met handhaving van de bestreden beschikking voor al hetgeen daarin overigens is overwogen en beslist;
- kosten rechtens.
Omgangs- /zorgregeling
4. De vader meent dat de rechtbank partijen naar begeleide omgang had moeten verwijzen, zoals de raad had geadviseerd. Hij acht het onbegrijpelijk dat de rechtbank zoveel gewicht heeft toegekend aan de categorische weigering van de moeder om met de vader te communiceren en enige ruimte te bieden voor contact met de minderjarigen. De vader wordt op alle mogelijke manieren tegengewerkt door de moeder in zijn pogingen om met haar te communiceren. De rechtbank miskent de strekking en het doel van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW. De vader verwijst naar de MvT bij de Kamerstukken II, 18 964, nr. 3, waarin staat dat weerstand van de gezagsouder tegen de omgang op zich geen reden is voor de ontzegging en waarin staat vermeld dat als de rechter een ontzegging oplegt, op hem een zware motiveringsplicht rust. De vader meent dat er geen gronden zijn voor ontzegging dan wel afwijzing van zijn verzoek tot contact met de minderjarigen.
5. De moeder heeft de stellingen van de vader bestreden. Zij voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder acht het begrijpelijk dat de rechtbank gewicht heeft toegekend aan de zeer gespannen verhouding en problematische communicatie tussen partijen alsmede aan het wantrouwen van de moeder in de vader, die zijn veroorzaakt door de vader. Het risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken acht de moeder dusdanig hoog dat de moeder zich onder geen beding kan verenigen met omgang tussen de minderjarigen en de vader. Volgens de moeder is het de vader die de communicatie tussen hen frustreert. De rechtbank heeft haar bevoegdheid gebruikt om de vader het recht op omgang te ontzeggen, aldus de moeder.
6. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, BW het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben, tenzij sprake is van de in het derde lid van voornoemd artikel limitatief genoemde gronden voor ontzegging van dit recht. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de bestreden beschikking niet, althans onvoldoende, of de rechtbank het verzoek van de vader heeft getoetst aan voormelde gronden, zodat het hof - gelet op het standpunt van de moeder - dit alsnog zal beoordelen.
7. Naar het oordeel van het hof zijn de gronden om te ontzeggen thans niet aanwezig. De vader en de minderjarigen hebben recht op contact met elkaar. Het hof overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft gesteld dat contacten niet in het belang van de minderjarigen zijn, aangezien de vader haar en de minderjarigen heeft mishandeld, hetgeen de vader heeft weersproken. Naar het oordeel van het hof blijkt zulks niet uit de overgelegde stukken. Het had op de weg van de moeder gelegen om die stelling nader te onderbouwen. Sinds het laatste contactmoment tussen de vader en de minderjarigen is er niets tussen partijen voorgevallen. Derhalve passeert het hof die stelling van de moeder. Daarbij komt dat ook uit het op verzoek van de rechtbank ingestelde raadsonderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het raadsrapport van 6 maart 2012, niet is gebleken van gronden om het recht op omgang te ontzeggen. Integendeel, de raad gaf als zijn mening te kennen dat het goed zou zijn wanneer de minderjarigen contact met hun vader zouden hebben, zij het dat dit contact geleidelijk opgebouwd zou moeten worden. De vertegenwoordiger van de raad heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven nog steeds achter het destijds gegeven advies te staan. Het lijkt dan ook de moeder te zijn die de contacten tussen de vader en de minderjarigen frustreert. Zij lijkt vast te houden aan hetgeen in het verleden naar haar stellen tussen de ouders is voorgevallen. Ook de aangifte van de vader jegens de huidige partner van de moeder, hetgeen heeft geleid tot een strafzaak, heeft de weerstand van de moeder tegen de contacten tussen de vader en de minderjarigen duidelijk vergroot. Zo heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij pertinent weigert mee te werken aan welke vorm van contact tussen de vader en de minderjarigen. Het hof acht dit zeer zorgelijk, nu de moeder daarmee de vader uit het leven van de minderjarigen lijkt te bannen en niet handelt in het belang dat de minderjarigen hebben om ook hun vader te leren kennen.
Het hof sluit zich aan bij het advies van de raad dat de omgangscontacten begeleid dienen plaats te vinden. Immers, de vader zal een vreemd persoon voor de minderjarigen zijn aangezien zij hem op zeer jonge leeftijd voor het laatst hebben gezien. Onder begeleiding van het Omgangshuis worden de omgangscontacten zorgvuldig opgebouwd en begeleid. Voor zover de veiligheid van de minderjarigen in het geding mocht zijn, zoals de moeder stelt, geldt dat de begeleide omgang voldoende waarborgen biedt om die veiligheid te waarborgen. Het hof acht het van belang dat de ouders het vertrouwen in elkaar, mede door de verbetering van hun communicatie, door middel van het Omgangshuis trachten te herstellen.
7. Gelet op het vorenstaande zal het hof partijen verwijzen naar het omgangshuis in Voorburg voor de begeleide contacten.
Dwangsom
8. De houding van de moeder ter zitting geeft het hof aanleiding om er van uit te gaan dat zij haar medewerking niet zal verlenen aan de begeleide omgang. Derhalve acht het hof in dit geval het ambtshalve opleggen van een dwangsom noodzakelijk om omgang te realiseren. Het hof ziet aanleiding om de moeder een dwangsom op te leggen van € 500,- voor iedere keer dat zij weigert haar medewerking te verlenen aan het opstarten en uitvoeren van begeleide contacten tussen de vader en de minderjarigen bij het omgangshuis met een maximum van € 10.000,- in totaal. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het belang van de minderjarigen zich daartegen niet verzet. Het hof verwijst wat de ambtshalve toepassing betreft naar de artikelen 1:253a, lid 5 en 1:377a, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), alsmede naar de Nota van de Minister van Justitie, Vergaderjaar 2006-2007, Kamerstuk 30145 nr. 6, onder 4.:
“Indien het belang van het kind het noodzakelijk maakt om dwangmiddelen in te zetten, behoort hiervan uiteraard ook gebruik te worden gemaakt. Om een en ander tot uitdrukking te brengen, is de redactie van artikel 1:253a BW (nieuw) aangepast. Door de wijziging die is opgenomen in de bijgevoegde nota van wijziging, geeft de wettekst nu met zoveel woorden aan dat de rechter een door de wet toegelaten dwangmiddel kan opleggen, dit eventueel ook ambtshalve, en voorts kan bevelen dat de beschikking met de sterke arm ten uitvoer kan worden gelegd. Een algemene, meer automatische toepassing van dwangmiddelen acht ik niet in het belang van het kind. In ieder concreet geval dient de belangenafweging te worden gemaakt of, en zo ja, welk dwangmiddel moet worden ingezet. Ik deel de zorg van de leden van de fracties van de PvdA, VVD, SP en D66 dat het niet naleven van een zorg- of omgangsregeling de belangen van kinderen kan schaden. Dit heeft aanleiding gegeven om, zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, de wettekst te verduidelijken door aan te geven dat het, wanneer de situatie dit vereist, mogelijk is om een dwangmiddel op te leggen. Dit creëert geen nieuwe wettelijke sanctiemogelijkheden, maar het expliciet opnemen van de mogelijkheid tot het opleggen van een dwangmiddel kan er wel aan bijdragen dat de zorg- of omgangsregeling in meer gevallen wordt nageleefd.”
De minister maakt in de nota voor wat betreft de ambtshalve toepassing van de in artikel 1:253a lid 5 BW bedoelde dwangmiddelen geen onderscheid tussen het vaststellen van een zorgregeling (bij gezamenlijk gezag) en een omgangsregeling (bij éénoudergezag), hetgeen het hof ook juist voor komt. De wetgever heeft niet de bedoeling gehad de omgangssituatie in dit opzicht anders te behandelen dan de situatie waarin een zorgregeling dient te worden vastgesteld of nagekomen.
Gezag
9. Met betrekking tot de afwijzing van zijn verzoek om gezamenlijk met de moeder met het ouderlijk gezag te worden belast, brengt de vader het volgende naar voren. Hij meent dat partijen eerst de kans moeten krijgen om hun onderlinge verhoudingen te normaliseren en het contact tussen de vader en de kinderen vorm te geven, voordat bekeken kan worden of het verzoek tot gezamenlijk gezag voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen. De vader wijst daarbij naar het uitgangspunt zoals geformuleerd in artikel 1:253c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek waarin staat dat die verzoeken voor toewijzing gereed liggen. De vader verzoekt de beslissing hieromtrent aan te houden in afwachting van het opstarten en verdere verloop van de proefcontacten.
10. De moeder stelt dat het niet in het belang van de minderjarigen is. Er is sprake van een dusdanige slechte communicatie dat bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders. De moeder meent dat artikel 1:253c, eerste lid, BW de rechter een discretionaire bevoegdheid geeft. Ten aanzien van de informatieregeling merkt de moeder op dat zij geen bezwaren daartegen heeft. Zij vraagt dit verzoek toe te wijzen.
11. Het hof zal, conform het verzoek van de vader, dit verzoek aanhouden in afwachting van de uitkomst van de begeleide proefcontacten.
Informatieregeling
12. Gelet op de omstandigheid dat de moeder instemt het verzoek van de vader tot vaststelling van de informatieregeling, inhoudende dat de moeder de vader één keer per drie maanden schriftelijk informeert over hoe het met de minderjarigen gaat, op school en op de opvang, alsmede één keer per half jaar een foto van beide minderjarigen aan de vader te doen toekomen, kan dit verzoek worden toegewezen. Nu de vader geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de moeder dat de uitvoering van die informatieregeling dient plaats te vinden per
e-mail, zal het hof aldus beslissen.
Proceskosten
13. Het hof zal de beslissing ten aanzien van de proceskosten aanhouden tot de eindbeslissing in de onderhavige procedure.
14. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
stelt een informatieregeling met betrekking tot de minderjarigen vast, inhoudende dat de moeder de vader per e-mail één keer per drie maanden schriftelijk informeert over hoe het met de minderjarigen gaat, op school en op de opvang, alsmede één keer per half jaar een foto van beide minderjarigen aan de vader te doen toekomen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
verwijst partijen, te weten:
[verzoeker], (de vader)
wonende te [woonplaats],
telefoonnummer: [telefoonnummer], (advocaat van de vader)
en
[verweerder], (de moeder)
wonende te [woonplaats],
telefoonnummer: [telefoonnummer], (advocaat van de moeder)
naar Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen, voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de vader voornoemd en de minderjarigen;
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij Bureau Jeugdzorg (adres als na te melden, telefoonnummer: 070-311 90 25);
bepaalt dat partijen na het verkrijgen van een indicatie naar het omgangshuis, Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat, MKD ’t Kleine Loo, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW te Voorburg, gaan voor begeleide contacten;
bepaalt dat de moeder de minderjarigen tijdig voorafgaand aan ieder contact zal brengen naar het omgangshuis, en hen daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Bureau Jeugdzorg Haaglanden
Vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen
t.a.v. intaketeam omgangshuis
Waldeck Pyrmontkade 872
2518 JS Den Haag;
bepaalt dat Bureau Jeugdzorg Haaglanden het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de begeleide contacten;
bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 500,- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het opstarten en uitvoeren van begeleide contacten tussen de vader en de minderjarigen bij het omgangshuis, tot een maximum van € 10.000,-;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen het hof vóór de na te melden pro-formadatum schriftelijk berichten over:
- de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van
een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze;
- het standpunt ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken danwel omgangsregeling;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel omgangsregeling en de proceskosten aan tot 23 februari 2013 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Kempen en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2012.