GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 19 december 2012
Zaaknummer : 200.110.411/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-285
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon, gemeente Albrandswaard.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 3 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de moeder:
- op 26 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 25 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 14 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer J. Kuhn namens de raad.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 22 december 2010 heeft dit hof de man het recht op omgang met de na te noemen minderjarige ontzegd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige.
2. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
primair
I. te bepalen dat de man gerechtigd is tot omgang met de minderjarige, te weten een omgangsregeling met een opbouwend karakter: aan te vangen met één uur per week in het weekend voor de duur van vier weken, op te volgen door één dagdeel in het weekend voor de duur van vier weken, vervolgens één dag in het weekend voor de duur van vier weken, teneinde toe te werken naar de navolgende omgangsregeling: één weekend in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede op de verjaardagen van de man en van de grootouders manszijde en de helft van alle vakanties en feestdagen;
subsidiair
II. te bepalen dat de man gerechtigd is tot omgang met de minderjarige, te weten een omgangsregeling met een opbouwend karakter, plaats te vinden in het Omgangshuis;
meer subsidiair
III. de stukken in handen te stellen van de raad teneinde een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot het treffen van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige en dienaangaande een rapport op te stellen nu het laatste rapport van de raad dateert van 13 november 2009 zodat de feiten en omstandigheden die de grondslag van het rapport hebben gevormd door tijdsverloop thans gewijzigd zijn. In verband daarmee acht de man een nieuw onderzoek geïndiceerd;
IV. te bepalen dat de moeder de man met onmiddellijke ingang dient te informeren en consulteren met betrekking tot het welzijn en de opvoeding van de minderjarige en de man te horen in beslissingen dienaangaande;
kosten rechtens.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvulling c.q. verbetering van gronden, te bekrachtigen, althans het verzoek van de man af te wijzen, althans een beschikking te geven als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4. De man voert aan dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek. Na verloop van een jaar na het intreden van de ontzegging van het recht op omgang kan de man zonder meer de rechter weer benaderen. De man stelt zich verder op het standpunt dat een omgangsregeling in het belang van de minderjarige is. De man betwist de bij de moeder levende angstgevoelens, de gerechtvaardigdheid daarvan en in zijn visie heeft de rechtbank onevenredig veel gewicht toegekend aan deze gevoelens. Partijen hebben al jaren geen contact meer met elkaar zodat er van een conflictueuze verhouding tussen partijen geen sprake meer kan zijn. Naar objectieve maatstaven is dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden. Verder is de man van mening dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank zich voldoende geïnformeerd achtte met een raadsrapport van bijna drie jaar oud. Dit raadsrapport is opgemaakt binnen één jaar na het verbreken van de affectieve relatie van partijen, waardoor partijen nog emotioneel waren. Nu is het drie jaar later en partijen hebben geen contact met elkaar onderhouden zodat de situatie gestabiliseerd is. Ook is de minderjarige inmiddels een stuk ouder.
5. De moeder verweert zich daartegen als volgt. De moeder volgt ook thans nog een behandeling in verband met spanningsgerelateerde klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat. Ook volgt de moeder empowerment-trainingen. Verder betoogt de moeder dat zij zich in alles laat leiden door de belangen van de minderjarige. Door de man wordt de mogelijkheid ontkend dat de minderjarige eveneens kampt met onverwerkte gevoelens, voortvloeiend uit de verbreking van de relatie tussen partijen. De moeder persisteert bij haar opvatting dat geen sprake is van een gewijzigde omstandigheid. Terecht is volgens de moeder niet tot een nieuw raadsonderzoek besloten nu de omstandigheden ten tijde van het opmaken van het raadsrapport in 2009 nog immer ongewijzigd zijn en de uitkomst van een nieuw onderzoek niet tot nieuwe inzichten zou leiden. Het door de man geschetste tijdsverloop doet daar niet aan af en evenmin de leeftijd van de minderjarige. Door de opstelling van de man heeft de moeder nog steeds geen vorderingen kunnen maken in haar verwerkingsproces.
6. Namens de raad is ter terechtzitting verklaard dat ieder kind recht op omgang heeft met beide ouders. De minderjarige zal in die omgang door de moeder gefaciliteerd moeten worden zodat hij hiervan kan genieten. De raad is van mening dat de moeder hard aan het werk is om hiervoor de juiste voorwaarden te creëren, maar dat zij de minderjarige thans nog niet kan begeleiden in de omgang. Van de man verwacht de raad dat hij zijn verantwoordelijkheid in dit kader neemt en dat hij zal kijken wat hij zelf kan doen om omgang in de toekomst (voor de moeder) gemakkelijker te laten zijn.
Ontvankelijkheid
7. Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Voorts geldt dat elke ontzegging van het recht op omgang van tijdelijke aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen, zonder dat dan sprake hoeft te zijn van een wijziging van omstandigheden. Het hof gaat er van uit dat de biologische vader met family life in dit opzicht op gelijke lijn te stellen is met de juridische ouder. De man is mitsdien ontvankelijk in zijn verzoek: de beslissing van dit hof waarbij hem het recht op omgang is ontzegd dateert van 22 december 2010. Het verzoek in eerste aanleg is op of omstreeks 17 februari 2012 ingediend, meer dan één jaar na de genoemde beslissing van dit hof. De bestreden beschikking dient voor zover de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek derhalve te worden vernietigd.
Omgang
8. Het hof komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. In het raadsrapport van 13 november 2009, waarop de rechtbank haar beslissing mede heeft gebaseerd, wordt geconcludeerd dat bij de moeder sprake is van angstgevoelens voor en een beperkt vertrouwen in de man. Hoewel door en namens de moeder ter terechtzitting is verklaard dat deze gevoelens van angst bij de moeder nog steeds actueel zijn, is het hof van oordeel dat de omstandigheden inmiddels zijn gewijzigd. Sinds voormeld raadsrapport en de bestreden beschikking zijn inmiddels ruim twee jaren verstreken waarin geen contact of communicatie tussen partijen heeft plaatsgevonden. De moeder heeft in deze periode (en thans nog immer) in het kader van haar angstgevoelens behandelingen ondergaan bij een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van het RIAGG en bij een fysiotherapeut in verband met spanningsgerelateerde klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat. Verder volgt de moeder een ‘empowermenttraining’ om krachtiger te worden en zelf de regie te voeren over hetgeen zij in haar leven wil bereiken, welke training op 13 december 2012 door haar wordt afgerond. Nu de moeder aan haar angstgevoelens werkt en het hof verder vooralsnog niet van contra-indicaties voor omgang aan de zijde van de man is gebleken, acht het hof het - mede gelet op de leeftijd van de minderjarige - op dit moment geraden om partijen te verwijzen naar het omgangshuis om de omgang tussen de man en de minderjarige onder begeleiding op te starten en te beproeven. Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarige is om nog langer te wachten met het leggen van contact met de man. In het omgangshuis kan worden bezien welke mogelijkheden dan wel belemmeringen er eventueel zijn voor een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. Ook kan in dat verband worden bezien en met de man worden besproken hoe de man zich kan opstellen teneinde te bewerkstelligen dat de moeder een omgangsregeling kan hanteren. Het hof gaat ervan uit dat de begeleide proefcontacten gedurende een half jaar plaatsvinden, met een door het omgangshuis te bepalen frequentie. Na deze periode zal het omgangshuis rapport en advies uitbrengen ter zake de vraag of en zo ja, welke omgangsregeling tussen de man en de minderjarige in het belang van de minderjarige is. Het hof zal, voor zover het verzoek het vaststellen van een omgangsregeling betreft, iedere verdere beslissing in afwachting van de uitkomst van de begeleide proefcontacten pro forma aanhouden tot zaterdag 31 augustus 2013. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat, in ieder geval voor de duur van de procedure, de ontzegging zal worden opgeheven in afwachting van een definitieve beslissing daarover.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard;
bepaalt dat de ontzegging aan de man van het recht op omgang met de minderjarige voorlopig, voor de duur van deze procedure en uitsluitend met het doel de onderstaande omgangsbegeleiding en eventueel daaruit voortvloeiende afspraken mogelijk te maken, is opgeheven;
verwijst partijen, te weten:
[verzoeker] de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam,
telefoonnummer: 010-7073855,
[verweerster], de moeder,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
telefoonnummer: 010-5018950,
naar de Rotterdamse Omgangsbegeleiding voor begeleide omgang tussen de man, voornoemd, en de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats];
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij de Rotterdamse Omgangsbegeleiding (adres als na te melden, telefoonnummer: 010-416 38 20) voor het maken van een afspraak;
bepaalt dat de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder omgangscontact zal brengen naar het omgangshuis, en hem daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Rotterdamse Omgangsbegeleiding,
p/a Rotterdams Omgangshuis
Klencke 603
3191 VZ Hoogvliet-Rotterdam;
bepaalt dat de Rotterdamse Omgangsbegeleiding het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding;
bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot zaterdag 31 augustus 2013;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2012.