GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.079.573/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 326892 / HA ZA 09-741
arrest van 27 november 2012
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant]
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke,
HIPPO ZORG B.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Hippo Zorg,
advocaat: mr. J.A. Venema te Emmen.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 25 januari 2011 een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft op 15 april 2011 plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Op 15 april 2011 heeft Hippo Zorg een memorie van antwoord genomen. Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof wijst arrest op de ten behoeve van de comparitie overgelegde processtukken.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 30 september 2009 in rov. 2 feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
a) Hippo Zorg is actief op het gebied van paardenverzekeringen. [appellant en zijn echtgenote] houden zich bezig met het fokken en verkopen van paarden en minipaarden in Stal [naam] te [plaats]. Ook de zoon van [appellant en zijn echtgenote], [zoon appellant], houdt zich bezig met het fokken van paarden, in zijn stallen te [plaats].
b) In 1997 is het paard [het paard], eigendom van [zoon appellant], in de stallen van [zoon appellant] geboren. In 2006 heeft een dressuurruiter, [de dressuurruiter], te kennen gegeven [het paard] graag op proef te willen berijden om hem wellicht daarna van [zoon appellant] te kopen. [het paard] is om die reden verplaatst naar een stal in [plaats]. Er werd gesproken over een koopprijs van € 60.000,-.
c) Op 2 november 2006 heeft Hippo Zorg een “Aanvraagformulier paardenverzekering” ontvangen, ten behoeve van twee paarden, waaronder [het paard]. Bij “naam eigenaar” is met de hand “[naam dressuurruiter]” geschreven. Bij “verzekerd paard” is ingevuld € 150.000,-. Als ingangsdatum is ingevuld “10 november 2006”.
d) Hippo Zorg heeft [de dressuurruiter] dezelfde dag een voorlopige dekkingsbevestiging gestuurd. Deze houdt in dat het verzekerd bedrag € 150.000,- is en dat indien de verzekering definitief geaccepteerd kan worden de premie € 6.000,- per 12 maanden bedraagt. Verder schrijft Hippo Zorg in haar brief van 2 november 2006 aan [de dressuurruiter] dat zij voorlopige dekking verleent, ingaande op 10 november 2006, onder voorbehoud van goedkeuring van het aanvraagformulier en keuringsrapport.
e) Op 30 november 2006 heeft Hippo Zorg via haar tussenpersoon [tussenpersoon Hippo Zorg] de niet ondertekende Aanvraag Paardenverzekering met daaraan gehecht het keuringsrapport ontvangen. Op de Aanvraag Paardenverzekering staat bij verzekerd paard “[naam van het paard]”, en bij verzekeringsnemer “[naam appellant]”. Het adres en de geboortedatum die zijn vermeld zijn van [appellant]. Het telefoonnummer is van [zoon appellant]. Bij de vraag “Van wie heeft u het paard gekocht?” staat “zelf gefokt”. Bij “verzekerde waarde” is vermeld € 150.000,-.
f) Blijkens het aan de Aanvraag Paardenverzekering gehechte keuringsrapport (“Pre-purchase examination”) is [het paard] gekeurd op 7 november 2006. Op het keuringsrapport staat als “client” vermeld “[naam dressuurruiter]”.
g) [echtgenote appellant] is op 8 februari 2007 gebeld door Hippo Zorg. Direct daarna op 8 februari 2007 heeft Hippo Zorg per fax een brief, gericht aan [appellant] en gedateerd 22 december 2006, gestuurd met de volgende inhoud:
“Geachte heer, mevrouw,
Hiermede bevestigen wij de goede ontvangst van het aanvraagformulier en keuringsrapport.
Na inspectie van uw paard door onze inspecteur [naam inspecteur] kunnen wij u mededelen dat wij uw paard kunnen verzekeren.
Wij hebben echter alleen nog een handtekening voor akkoord nodig van u om deze polis te kunnen opmaken.
Indien u akkoord gaat met de verzekering verzoeken wij u vriendelijk dit schrijven ondertekend aan ons te retourneren”.
[echtgenote appellant] heeft de fax ondertekend en teruggestuurd.
h) [zoon appellant] heeft [het paard] in 2008 voor € 60.000,- aan een andere koper dan [de dressuurruiter] verkocht.
4. In deze procedure vordert Hippo Zorg betaling van € 8.236,81, met rente en kosten. Hippo Zorg legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [appellant] een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het paard [naam van het paard]. In eerste aanleg heeft Hippo Zorg gesteld dat de verzekeringsovereenkomst op 8 februari 2007 tot stand is gekomen door het ondertekenen en retourneren door [echtgenote appellant] van de op 22 december 2006 gedateerde faxbrief. In hoger beroep stelt Hippo Zorg (daarnaast nog) dat de verzekeringsovereenkomst op 22 december 2006 tot stand is gekomen. Volgens Hippo Zorg is sprake van een door of namens [appellant] gedaan aanbod tot verzekering van het paard [naam van het paard], welk aanbod door Hippo Zorg op 22 december 2006 is aanvaard. De overeenkomst is nog eens expliciet bevestigd door het namens [appellant] ondertekende faxbericht van 8 februari 2007. Tot 10 november 2007 is een bedrag van € 6.434,59 aan premie vervallen en opeisbaar, aldus Hippo Zorg. De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
5. Hippo Zorg heeft in haar memorie van antwoord de omvang van het appel aan de orde gesteld en het standpunt ingenomen dat nu [appellant] slechts hoger beroep heeft ingesteld tegen het eindvonnis van 25 augustus 2010, hetgeen in het tussenvonnis van 30 september 2009 is overwogen en beslist in hoger beroep vaststaat. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De omvang van het hoger beroep wordt bepaald door enerzijds de appeldagvaarding en anderzijds de memorie van grieven. Nu de grieven mede gericht zijn tegen het tussenvonnis kan het hoger beroep niet anders worden begrepen dan dat het tevens gericht is tegen het tussenvonnis. Gesteld noch gebleken is dat het Hippo Zorg onduidelijk is waartegen het hoger beroep is gericht; immers, zij heeft bij memorie van antwoord gereageerd op de grieven. Het hof verwerpt dan ook het standpunt van Hippo Zorg dat het hoger beroep beperkt is tot het eindvonnis.
6. [appellant] heeft het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. In het kader van de devolutieve werking van het appel dient het hof in te gaan op alle stellingen die door Hippo Zorg in eerste aanleg zijn aangevoerd.
7. In de onderhavige zaak is de kernvraag of tussen Hippo Zorg en [appellant] een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het paard [naam van het paard], tegen een premie van € 6.000,- per jaar. Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak het antwoord op de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen, afhankelijk is van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden, zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. Verder moeten de verbintenissen die partijen op zich nemen voldoende bepaalbaar zijn.
8. Hippo Zorg stelt, kort gezegd, dat het bewijs van het bestaan van de door haar gestelde overeenkomst kan worden gedestilleerd uit het ingevulde aanvraagformulier (Aanvraag Paardenverzekering), met daarop de naam van [appellant], het volgens Hippo Zorg op 7 februari 2007 gevoerde telefoongesprek tussen [tussenpersoon Hippo Zorg] en [echtgenote appellant], de namens [appellant] ondertekende faxbrief van 8 februari 2007 (gedateerd 22 december 2006) en het feit dat [appellant] alle verzonden nota’s en het polisblad steeds zonder protest heeft gehouden.
9. Hippo Zorg heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat [de dressuurruiter] bevoegd was om namens [appellant] op 10 november 2006 een aanvraag tot verzekering van het paard [naam van het paard] te doen, hetgeen [appellant] betwist. Het hof is van oordeel dat de stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden voor deze stelling. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan de feiten en omstandigheden die Hippo Zorg heeft aangevoerd – onder meer in haar memorie van antwoord onder 24 – zouden kunnen leiden tot de vaststelling dat [de dressuurruiter] bevoegd was om namens [appellant] een aanvraag te doen tot verzekering van het paard [naam van het paard] tegen een premie van
€ 6.000,- per jaar. Nu geen concreet en gespecificeerd bewijs is aangeboden op dit punt verwerpt het hof deze stelling als onvoldoende onderbouwd.
10. Subsidiair heeft Hippo Zorg het standpunt ingenomen dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [de dressuurruiter] vertegenwoordigingsbevoegd was.
11. Bij de beoordeling van de door Hippo Zorg aangevoerde stelling geldt dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde (naast het geval van een verklaring of gedraging van de vertegenwoordigde) ook plaats kan zijn ingeval Hippo Zorg gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan [de dressuurruiter] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [appellant] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
12. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Vaststaat dat [de dressuurruiter] voorlopige dekking heeft gevraagd voor [het paard] en dat op het desbetreffende aanvraagformulier staat dat de waarde van [het paard] € 150.000,- bedraagt. Verder staat vast dat de voorlopige dekking vervolgens is afgegeven aan [de dressuurruiter]. Volgens de eigen stellingen van Hippo Zorg is het ook [de dressuurruiter] die vervolgens de Aanvraag Paardenverzekering heeft ingevuld, nadat [tussenpersoon Hippo Zorg] de desbetreffende formulieren naar hem had toegestuurd. Op de Aanvraag Paardenverzekering zijn de achternaam en geboortedatum van [appellant] ingevuld. [tussenpersoon Hippo Zorg] heeft verklaard dat [de dressuurruiter] hem heeft verteld “dat hem was gevraagd deze zaken voor de familie [familienaam appellant] te regelen” en dat [de dressuurruiter] heeft aangegeven “dat hij als bemiddelaar de zaken moest regelen”. Dit is echter onvoldoende om bij Hippo Zorg het gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat [de dressuurruiter] vertegenwoordigingsbevoegd was om namens [appellant] een aanvraag te doen voor een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot [het paard] tegen een premie van € 6.000,- per jaar. Het moet bij schijn van volmachtverlening gaan om een verklaring of gedraging van de vertegenwoordigde, terwijl het in casu gaat om de verklaring van een derde, inhoudende dat de vertegenwoordiger tegenover hem heeft verklaard dat hij vertegenwoordigingsbevoegd is. Onvoldoende gesteld en gebleken is voorts dat het feit dat gegevens van [appellant] op de Aanvraag Paardenverzekering staan een feit is dat in de gegeven omstandigheden voor risico van [appellant] komt en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Aan de omstandigheid dat de achternaam en de geboortedatum van [appellant] zijn ingevuld op de Aanvraag Paardenverzekering komt dan ook geen doorslaggevende betekenis toe bij de vraag of tussen Hippo Zorg en [appellant] een overeenkomst van verzekering van het paard [naam van het paard] tegen een premie van € 6.000,- tot stand is gekomen.
13. Gesteld noch gebleken is dat vóór het door Hippo Zorg gestelde telefoongesprek tussen [tussenpersoon Hippo Zorg] en [echtgenote appellant] enig contact heeft plaatsgevonden met [appellant]. In het midden kan blijven of dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden, nu gesteld noch gebleken is dat in dit telefoongesprek is gesproken over een polis voor het paard [naam van het paard], dat de verzekerde waarde van [het paard] € 150.000,- was en dat de premie ruim € 6.000,- per jaar bedroeg. Immers, [tussenpersoon Hippo Zorg] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris slechts verklaard dat [echtgenote appellant] belde met de vraag “waar de polis bleef”. Dat vervolgens is besproken om wat voor polis het ging en voor welk paard, is gesteld noch gebleken. Integendeel: [tussenpersoon Hippo Zorg] heeft verklaard “Ik weet dan eigenlijk wel dat het over een paardenverzekering zal gaan”. Voor zover het telefoongesprek dus al heeft plaatsgevonden en dit een feit in de risicosfeer van [appellant] zou opleveren, kan dus ook daaruit niet de schijn worden afgeleid dat [de dressuurruiter] bevoegd was om voor [appellant] een aanvraag te doen tot verzekering van het paard [naam van het paard] tegen een premie van € 6.000,- per jaar. Ook dit door Hippo Zorg gestelde telefoongesprek kan derhalve niet bijdragen tot het bewijs van een overeenkomst tot verzekering van het paard [naam van het paard] tegen een premie van € 6.000,- per jaar.
14. Hetzelfde geldt voor de op 8 februari 2007 door [echtgenote appellant] getekende faxbrief, nu daaruit evenmin kan worden afgeleid dat het om het paard [naam van het paard] ging, dat de verzekerde waarde € 150.000,- was en dat de premie € 6.000,- per jaar bedroeg. In de faxbrief wordt immers slechts gesproken over “uw paard” – terwijl niet in geschil is dat [appellant] meerdere paarden bezit – en wordt gemeld dat Hippo Zorg “uw paard kan verzekeren”. Om welk paard het gaat, waartegen Hippo Zorg het paard wil verzekeren en tegen welke premie, blijkt in het geheel niet uit de faxbrief. Dat in het telefoongesprek tussen Hippo Zorg en [echtgenote appellant], dat heeft plaatsgevonden vlak voordat Hippo Zorg de faxbrief stuurde, wèl besproken is dat het om een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot [het paard] en een jaarlijkse premie van € 6.000,- ging, is onvoldoende gesteld en gebleken.
15. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen Hippo Zorg en [appellant] een overeenkomst tot verzekering van het paard [naam van het paard] tegen een premie van € 6.000,- per jaar tot stand is gekomen. Voor zover Hippo Zorg heeft willen stellen dat [appellant], door niet te reageren op de polis en de door Hippo Zorg verzonden nota’s, de schijn van bekrachtiging heeft gewekt, verwerpt het hof deze stelling. [appellant] heeft betwist de polis te hebben ontvangen en heeft gesteld slechts één nota te hebben ontvangen, waarop hij naar eigen zeggen heeft gereageerd. Hippo Zorg draagt de bewijslast voor de ontvangst van de polis en nota’s. Nu geen concreet en gespecificeerd bewijs is aangeboden van de stelling dat [appellant] de polis en nota’s heeft ontvangen verwerpt het hof deze stelling als onvoldoende onderbouwd. Het hof tekent hierbij overigens nog aan dat uit het enkele niet reageren niet zonder meer kan worden afgeleid dat er dus sprake is van bekrachtiging.
16. Uit het voorgaande volgt dat de grieven I, II en III slagen. De overige grieven behoeven bij gebrek aan belang geen behandeling.
17. Het bewijsaanbod van Hippo Zorg dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel aanleiding geven – te worden gepasseerd.
18. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd. Hippo Zorg zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in eerste aanleg en hoger beroep. De vordering van [appellant] tot betaling van “de kosten van incasso van de vergoeding in eerste aanleg” wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
- vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2010 en 30 september 2009;
- wijst af de vorderingen van Hippo Zorg;
- veroordeelt Hippo Zorg in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 25 augustus 2010 begroot op € 313,- aan verschotten en € 1.344,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Hippo Zorg in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 357,89 aan verschotten en € 1.264,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, I.M. Davids en A.M. Voorwinden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.