GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.092.877/01
Zaaknummer rechtbank : 365456
Arrest van 15 januari 2013
1. [appellant sub 1]
wonende te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude,
2. [appellant sub 2]
wonende te Dronten,
3. [appellant sub 3],
wonende te Benthuizen, gemeente Rijnwoude,
4. de maatschap LANDBOUWBEDRIJF LIEVAART,
gevestigd te Wolphaartsdijk, gemeente Goes,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. A.A. den Hollander te Middelharnis,
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND,
zetelend te Leiden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Hoogheemraadschap,
advocaat: mr. R.D. Lubach te Amsterdam.
Bij exploot van 22 juni 2011 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 23 maart 2011. Bij memorie van grieven (met producties) hebben [appellanten] zeven grieven aangevoerd, die door het Hoogheemraadschap bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden.
Vervolgens hebben partijen op 19 november 2012 de zaak doen bepleiten, [appellanten] door hun advocaat en het Hoogheemraadschap door zijn advocaat en door mr. M.S. Breeman, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1 [appellanten] exploiteerden in 2006 elk een landbouwbedrijf op (onder meer) in de nabijheid van Benthuizen gelegen percelen grond in peilvak 25ad van de polder Noordplas (verder onderscheidenlijk: de percelen en de polder). Het Hoogheemraadschap is belast met het beheer van het oppervlaktewater in de polder. De percelen wateren, al dan niet via een zijsloot, af op een hoofdwatergang die via een duiker afwatert op een hoofdwatergang die is gelegen in peilvak 25b van de polder. Peilvak 25b heeft ingevolge het geldende peilbesluit van (de rechtsvoorganger van) het Hoogheemraadschap een lager (zomer- en winter)streefpeil dan peilvak 25ad. Vanuit peilvak 25b wordt overtollig water uit de polder op de boezem uitgeslagen door middel van gemaal Palenstein. De betreffende hoofdwatergangen worden onderhouden door het Hoogheemraadschap. Vóór bovengenoemde duiker is een stuw geplaatst, die op twee standen kan worden gezet, één voor het zomerpeil en één voor het (lagere) winterpeil. Door de stuw op de stand van het winterpeil te zetten kan een grotere hoeveelheid water worden afgevoerd. Vóór de stuw bevindt zich, met het oog op de veiligheid en ter voorkoming van verstopping van de duiker, een krooshek.
1.2 In augustus 2006 is in en rond Benthuizen in totaal meer dan 255 mm neerslag (normaal is 30 mm in die periode) gevallen. Daarvan is op 21 en 22 augustus 2006 47 mm gevallen. Als gevolg daarvan is het waterpeil in peilvak 25ad sterk gestegen. In de weken vóór 21 augustus 2006 hebben (onder meer ) [appellanten] geklaagd over het functioneren van de duiker en het krooshek. Het Hoogheemraadschap heeft hierop gereageerd door onder meer een kraan in te zetten om slootvuil te verwijderen, de hoofdwatergang een keer extra te schonen, de frequentie van het toezicht te verhogen en een aantal malen, voor zover de situatie in peilvak 25b dat toeliet, de stuw op de stand van het winterpeil te zetten. [appellanten] hebben op 22 augustus 2006 bij het Hoogheemraadschap wederom geklaagd over onvoldoende waterafvoer uit peilvak 25ad en over verstopping van het krooshek. De stuw stond toen op de stand van het zomerpeil. Na enige uren hebben medewerkers van het Hoogheemraadschap de situatie ter plaatse opgenomen. Het Hoogheemraadschap heeft vervolgens onmiddellijk een aannemer opdracht gegeven vuil voor het krooshek te verwijderen. De aannemer heeft dat dezelfde middag gedaan. In de loop van de avond hebben (onder meer) [appellanten] vijf spijlen uit het krooshek verwijderd omdat het krooshek opnieuw verstopt was geraakt. Omstreeks 22:00 uur dezelfde avond heeft H. Wolswijk, medewerker van het Hoogheemraadschap, bij controle geconstateerd dat de stuw op de stand van het winterpeil stond. Hij heeft toen de stuw op de stand van het zomerpeil gezet. In de morgen van 23 augustus 2006 hebben [appellanten] wederom bij het Hoogheemraadschap geklaagd over de te hoge waterstand. Daarop heeft het Hoogheemraadschap de stuw nog dezelfde morgen omstreeks tien uur weer op de stand van het winterpeil gezet.
2. [appellanten] hebben bij de rechtbank (kort samengevat) gevorderd dat deze voor recht zal verklaren dat het Hoogheemraadschap is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens hen en jegens hen onrechtmatig en verwijtbaar heeft gehandeld, en het Hoogheemraadschap zal veroordelen aan hen elk een in de dagvaarding aangegeven bedrag te betalen. Zij hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat door onvoldoende schoonhouden van het krooshek en door het op de stand van het zomerpeil plaatsen van de stuw de waterstand in het peilgebied te lang te hoog is gebleven en dat daardoor schade aan door hen geteelde landbouwgewassen is ontstaan. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3. Met hun eerste grief klagen [appellanten] over de afwijzing door de rechtbank van hun stelling dat het Hoogheemraadschap onvoldoende adequaat is opgetreden naar aanleiding van hun klachten. Zij brengen naar voren dat een visuele opname van het vuil bij het krooshek onvoldoende is en dat het Hoogheemraadschap een uitvoerig en zorgvuldig onderzoek naar de aanwezigheid van vuil in het hele peilgebied had moeten instellen en tevens onderzoek had moeten doen naar de oorzaken van het verhoogde peil in de hoofdwatergang. De tweede grief keert zich tegen de overweging van de rechtbank dat het Hoogheemraadschap het vuil voldoende heeft verwijderd, omdat niet het vuil maar (blijkens de verklaring van een getuige) de stuw snelle afwatering tegenhield. [appellanten] voeren aan dat er na het schoonmaken opnieuw vuil voor het krooshek kwam en dat de stuw op de stand van het winterpeil had moeten worden gezet. De derde grief valt de overweging van de rechtbank aan, inhoudende dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de vraag of het Hoogheemraadschap in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit om op 22 augustus 2006 om 22:00 uur de stuw op de stand van het zomerpeil te plaatsen. [appellanten] maken bezwaar tegen het hanteren van deze maatstaf. Zij stellen dat de handelwijze van het Hoogheemraadschap volledig moet worden getoetst. De vierde grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het voor het bereiken van een juiste waterhuishouding niet zonder meer noodzakelijk was de stuw de hele dag op de stand van het winterpeil te houden. [appellanten] brengen naar voren dat het peil in de hoofdwatergang zodanig hoog was dat hun gewassen dreigden te verdrinken, dat een snelle afwatering daarom noodzakelijk was en dat daarom de stuw (permanent) ter hoogte van het winterpeil had moeten staan. Met hun vijfde grief betwisten [appellanten] de overweging van de rechtbank dat in peilvak 25b op 22 augustus 2006 omstreeks 22:00 uur (toen de stuw op de stand van het zomerpeil is gezet) een piekstand was bereikt van NAP -6,13 meter. Zij wijzen erop dat de piek al werd bereikt op 22 augustus rond 9:00 uur, dat de hoogte om 22:00 uur van die dag ongeveer NAP -6,30 meter was, dat tijdens de piek de hoogte NAP -6,15 was en dat in de ochtend van 22 augustus 2006 in het onderpand geen hinder werd ondervonden. De zesde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] onvoldoende concrete feiten hebben gesteld waaruit blijkt dat op 22 augustus 2006 het waterpeil in peilvak 25ad zodanig hoog was, dat omstreeks 22.00 uur het terugzetten van de stuw schadelijk zou zijn voor de gewassen. [appellanten] wijzen erop dat zij uitdrukkelijk naar voren hebben gebracht dat vanaf 22 augustus 2006 water op hun percelen heeft gestaan ten gevolge van de hoge waterstand in de hoofdwatergang en dat ook na verwijdering van het kroos het waterpeil daarin extreem hoog bleef. De zevende grief betreft de afwijzing van de vordering en de kostenveroordeling. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
4. Het hof stelt het volgende voorop. Hoever de aansprakelijkheid van het Hoogheemraadschap gaat voor schade als gevolg van een te hoge waterstand, hangt van verschillende factoren af, waaronder het aantal, de aard en de lengte van de waterwegen waarvan het onderhoud ten laste van het Hoogheemraadschap komt, en de middelen - financiële en andere - die het Hoogheemraadschap voor het nakomen van zijn verplichtingen ten dienste staan. Welke betekenis aan deze en andere factoren in een gegeven geval moet worden toegekend, zal veelal slechts met behulp van deskundigen kunnen worden vastgesteld, terwijl dienaangaande een zekere mate van beleidsvrijheid aan het Hoogheemraadschap niet kan worden ontzegd. Tevens geldt dat, indien bij het Hoogheemraadschap een klacht binnenkomt over het waterpeil, het Hoogheemraadschap adequaat op deze klacht dient te reageren door naar aanleiding van die klacht een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen, en dat, als het Hoogheemraadschap tekort schiet in voormelde verplichtingen, de schade die door die fout is ontstaan, voor rekening van het Hoogheemraadschap dient te komen.
5. Uit wat in rechtsoverweging 1.2 is overwogen, concludeert het hof dat het Hoogheemraadschap in de relevante periode telkenmale op klachten zijdens [appellanten] heeft gereageerd, de situatie ter plaatse heeft opgenomen en maatregelen heeft genomen. Het zich voor het krooshek telkens ophopende vuil heeft het meerdere malen laten verwijderen en de stuw heeft het meerdere malen in de stand van het winterpeil gezet teneinde een vergrote waterafvoer te bewerkstelligen. Ter zake van de diepgravendheid van het verrichte onderzoek overweegt het hof dat het Hoogheemraadschap heeft opgemerkt dat de aanwezigheid van kroos en maaisel in de hoofdwatergang in augustus een jaarlijks terugkerend verschijnsel is. [appellanten] hebben dat niet betwist. Niet valt in te zien wat een dieper gravend onderzoek hieraan had kunnen toevoegen met het oog op acuut te nemen maatregelen. Ten aanzien van de waterstand in het peilgebied heeft het Hoogheemraadschap naar voren gebracht dat in augustus 2006 overvloedige neerslag is gevallen, dat op 21 en 22 augustus 2006 47 mm neerslag is gevallen en dat medewerkers van het Hoogheemraadschap regelmatig de stand van het water hebben opgenomen. Niet valt in te zien wat, gelet op de overwegende betekenis van de hoeveelheid neerslag voor de waterstand, een verder onderzoek naar de oorzaken daarvan, bij bekendheid van de stand van de stuw, had kunnen opleveren aan gegevens die van belang konden zijn voor acuut te nemen maatregelen.
6. Met betrekking tot de vraag of het Hoogheemraadschap naar aanleiding van de bevindingen in de betreffende periode de noodzakelijke en mogelijke maatregelen heeft genomen, overweegt het hof als volgt. Wat het vuil vóór het krooshek betreft is naar het oordeel van het hof voldoende dat het Hoogheemraadschap de situatie dagelijks controleert en zo nodig het vuil op dezelfde dag laat verwijderen, zoals het Hoogheemraadschap stelt te hebben gedaan en [appellanten] onvoldoende hebben betwist. Gelet op het belang van het krooshek voor de veiligheid en voor het voorkomen van verstopping van de duiker behoefde het Hoogheemraadschap het krooshek niet met het oog op een vergroting van de waterafvoer weg te halen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de belemmering in de waterafvoer door de vuilbarrière voor het krooshek, zo al aanwezig (dat wordt door het Hoogheemraadschap betwist), dan toch slechts van beperkte betekenis was. Dat volgt reeds uit de door [appellanten] zelf ingenomen stelling dat, toen de spijlen uit het rooster door hen in de avond van 22 augustus 2006 waren verwijderd, de volgende morgen bleek dat het water in de sloten rondom hun landerijen niet of nauwelijks was gezakt. Dat het langduriger en/of vaker weghalen van het vuil hoogstens van zeer beperkte betekenis zou zijn geweest, wordt ook bevestigd door de verklaring van de in het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuige Jan Sonneveld sr., inhoudende dat, toen het krooshek was verwijderd, de waterafvoer niet verbeterde omdat de stand van de stuw (op zomerpeilhoogte) het water tegenhield.
7. Ter zake van de stand van de stuw geldt het volgende. Vast staat dat, na de uitzonderlijke eerdere neerslag in augustus 2006, op 21 en 22 augustus 2006 in het gebied 47 mm neerslag is gevallen. [appellanten] hebben de stelling van het Hoogheemraadschap dat de maximale maalcapaciteit van gemaal Palenstein, dat voor de ontwatering van de polder zorgt, is afgestemd op een uitworp van 12 mm neerslag per dag, niet betwist. Onder deze omstandigheid dient het Hoogheemraadschap af te wegen ten gunste van welk(e) peilvak(ken) in de polder die voor hun waterafvoer van dat gemaal afhankelijk zijn, die (beperkte) capaciteit wordt ingezet. Dat betekent dat, ook al zou het permanent op de stand van het winterpeil zetten van de stuw met het oog op het voorkomen van schade in peilvak 25ad noodzakelijk zijn geweest, [appellanten] daarop in het licht van belangen van ingelanden met percelen in andere peilvakken geen recht kunnen doen gelden. Bij de te verrichten belangenafweging in situaties als de onderhavige komt het Hoogheemraadschap een grote mate van beleidsvrijheid toe en past het gerechtshof terughoudendheid. Het Hoogheemraadschap heeft naar voren gebracht dat het de stuw in de avond van 22 augustus 2006 in de stand van het zomerpeil heeft teruggezet, omdat de waterstand in peilvak 25b dat nodig maakte. Blijkens het verslag waarnaar het Hoogheemraadschap verwijst, was in peilvak 25b een peilstijging van 30 cm waargenomen. [appellanten] hebben onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om het hof te brengen tot het oordeel dat het Hoogheemraadschap zodanig verkeerde keuzes heeft gemaakt dat onrechtmatig jegens [appellanten] is gehandeld. De enkele door [appellanten] naar voren gebrachte omstandigheid dat in peilvak 25b geen wateroverlast is ondervonden, is daartoe onvoldoende. Het hof passeert het aanbod van [appellanten] om door het horen van getuigen te bewijzen dat in peilvak 25b geen overlast is ondervonden, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
8. [appellanten] hebben naar voren gebracht dat het krooshek in 2004 is geplaatst, dat het Hoogheemraadschap in 2005 in antwoord op klachten van ingelanden in 2005 al een vijftiental spijlen uit het krooshek heeft verwijderd en dat zij daarna de aandacht bij het Hoogheemraadschap zijn blijven vragen voor hun bezwaren tegen het krooshek, doch dat het Hoogheemraadschap daarop slechts aldus heeft gereageerd dat het probleem de aandacht had en dat gezocht werd naar een oplossing. Ervan uitgaande dat [appellanten] daarmee beogen aan hun vordering mede ten grondslag te leggen dat het Hoogheemraadschap onrechtmatig heeft gehandeld door niet eerder structurele maatregelen ter verbetering van de waterafvoer in peilvak 25ad te nemen, in het bijzonder ter zake van het krooshek, is het hof van oordeel dat met name bij het voorbereiden en nemen van structurele maatregelen rekening moet worden gehouden met de totale omvang van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap en met de beperkte beschikbaarheid van financiële en personele capaciteit. In het licht van de omstandigheid dat het Hoogheemraadschap nog in 2005 het krooshek heeft aangepast, is het hof , mede gezien hetgeen het in rechtsoverweging 6 heeft overwogen omtrent de beperkte betekenis van het krooshek voor de waterdoorstroming, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Hoogheemraadschap op dit punt beneden de maat van een goed waterbeheerder is gebleven. Dat wordt niet anders doordat nadien een (wellicht) betere oplossing is gerealiseerd.
9. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat het Hoogheemraadschap jegens [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld of nalatig is geweest. Aan de vraag of de door [appellanten] geleden schade door de hoge oppervlaktewaterstand in peilvak 25ad is veroorzaakt, komt het hof daarom niet toe. De grieven falen en het beroepen vonnis zal worden bekrachtigd.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 maart 2011;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van het Hoogheemraadschap, tot op heden vastgesteld op € 1.769,- aan griffierecht en € 4.893,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, E.J. van Sandick en H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2013 in aanwezigheid van de griffier.