PROMIS
Rolnummer: 22-000428-11
Parketnummer: 10-662634-09
Datum uitspraak: 21 december 2012
VERSTEK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 december 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 april 2009 te Capelle aan den IJssel toen de aldaar in uniform gekleed dienstdoende [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], RET controleur(s) en/of (tevens) buitengewoon opsporingsambtena(a)r(en) bij de Rotterdamse Electrische Tram te Rotterdam (RET) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 70 van de Wet Personenvervoer 2000, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- te duwen en/of te trekken in een andere richting dan die waarheen die ambtena(a)r(en) hem trachtte(n) te brengen en/of
- door (een) schoppende/trappende beweging(en) te maken naar en/of in de richting van die ambtena(a)r(en), tengevolge waarvan;
- de opsporingsambtenaar [benadeelde partij 1] enig lichamelijk letsel (zwelling (linker) oor) bekwam en/of
- de opsporingsambtenaar [benadeelde partij 2] enig lichamelijk letsel ( zwelling polsgewricht en/of schaafverwonding aan rechter duim) bekwam en/of
- de opsporingsambtenaar [benadeelde partij 3] enig lichamelijk letsel (drukpijn en/of zwelling duim) bekwam;
hij op of omstreeks 06 april 2009 te Capelle aan den IJssel, opzettelijk mishandelend de/een ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 4], hoofdagent van regiopolitie Rotterdam Rijnmond en/of [benadeelde partij 1] buitengewoon opsporingsambtenaar - controleur bij de RET, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, meermalen, althans éénmaal
- in/op/tegen het gelaat, althans op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij 4] heeft geslagen/gestompt en/of
- met zijn nagel(s) in de nek en/of hals van die [benadeelde partij 4] heeft gekrabd en/of
- tegen/op het (linker)oor, althans het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft geschopt/getrapt,
waardoor voornoemde ambtena(a)r(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zich met tot letsel geleid hebbend geweld heeft verzet tegen controleurs van de RET, die hem hadden aangehouden, een en ander zoals hem is ten laste gelegd onder 1. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de RET controleurs [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] stelt het hof vast dat de verdachte zich op 6 april 2009 in de bus van lijn 30 bevond bij de halte Stationsplein te Capelle aan den IJssel en aldaar weigerde deugdelijk mee te werken aan een vervoersbewijscontrole uitgevoerd door voornoemde RET controleurs. Na herhaalde weigering door de verdachte hebben de RET controleurs de verdachte aangehouden. Volgens de verklaringen van RET-controleurs is er daarop in de bus een duw- en trekpartij met de verdachte ontstaan. Vervolgens hebben de RET controleurs en de verdachte zich buiten de bus begeven. Aldaar hebben de controleurs de verdachte op een bankje laten plaatsnemen.
Gelet op de wijze waarop en de bewoordingen waaronder dit feit aan de verdachte is ten laste gelegd, heeft het hof het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde op die manier geïnterpreteerd dat dit betrekking heeft op hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld. Immers, weliswaar valt uit de verklaringen van de RET-controleurs af te leiden dat reeds in de bus een duw- en trekpartij tussen hen en de verdachte is ontstaan en ook dat de verdachte zich voordat hij op het bankje kwam te zitten heeft verzet tegen het aanbrengen van de handboeien, maar van reeds daarbij door de verdachte gepleegd geweld door schoppen met letselgevolgen als in de tenlastelegging omschreven blijkt niet uit de door de controleurs afgelegde verklaringen. Daarentegen volgt uit hun verklaringen wel dat de verdachte op enig moment, nadat de verdachte door de controleurs op een bankje in de abri was gezet, geweld door te schoppen met letselgevolgen als in de tenlastelegging genoemd heeft gepleegd. Het hof gaat er daarom vanuit dat de tenlastelegging betrekking heeft op hetgeen zich heeft afgespeeld nadat de verdachte op het bankje was gezet.
Wat dat betreft hebben de RET-controleurs, kort gezegd, verklaard dat de verdachte, die volgens hen al voordat hij op het bankje plaatsnam aan de handen was geboeid en die zich reeds daartegen met schoppen en slaan had verzet, op enig moment van het bankje is opgestaan, hevig om zich heen is gaan schoppen en daarmee is voortgegaan ook toen de controleurs hem vervolgens naar de grond hadden gewerkt en poogden zijn benen te boeien. Daarbij zouden de in de tenlastelegging genoemde letsels zijn ontstaan. Deze verklaringen zijn evenwel in tegenspraak met de verklaringen van een drietal derden - [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] - die zich ter plaatse als getuigen hebben bekend gemaakt aan de gearriveerde politie en die geen bekenden waren van de verdachte of de controleurs. Hun verklaringen houden kort gezegd in dat de verdachte rustig op het bankje zat en op enig moment aanstalten maakte om op te staan, waarop hij door de controleurs werd geschopt en geslagen, ook nog nadat hij al op de grond was komen te liggen.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de RET controleurs en de onafhankelijke getuigen op dit punt tegenstrijdig zijn. Nu het hof geen reden ziet om de verklaringen van de controleurs op dit punt maar evenmin om de verklaringen van de drie onafhankelijke getuigen als onbetrouwbaar aan te merken, is het hof gelet op voornoemde tegenstrijdigheden niet in staat om vast te stellen wiens schoppen nu als actie en wiens schoppen nu als reactie aan te merken valt en daarmee evenmin om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de door de verdachte uitgeoefende geweldshandelingen bij wege van verzet bij zijn aanhouding zouden zijn gepleegd. Naar
's hofs oordeel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 06 april 2009 te Capelle aan den IJssel, opzettelijk mishandelend ambtenaren), te weten [benadeelde partij 4], hoofdagent van regiopolitie Rotterdam Rijnmond en [benadeelde partij 1] buitengewoon opsporingsambtenaar - controleur bij de RET, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening,
- op het gelaat van die [benadeelde partij 4] heeft gestompt en
- met zijn nagels in de hals van die [benadeelde partij 4] heeft gekrabd en
- tegen het linkeroor van die [benadeelde partij 1] heeft geschopt,
waardoor voornoemde ambtenaren letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van ambtenaren gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Door deze mishandelingen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Echter, het tegen de verdachte zelf uitgeoefende, niet geringe geweld als gevolg waarvan de verdachte naar het ziekenhuis is afgevoerd, zal het hof als een de straf mitigerende omstandigheid in aanmerking nemen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voor wat betreft het verloop van de onderhavige strafzaak overweegt het hof dat het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep (14 december 2010) en de ontvangst van het dossier in hoger beroep (22 februari 2012) meer dan acht maanden, namelijk ruim 14 maanden bedraagt, zodat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, een passende en geboden reactie vormt. Evenwel gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de duur van taakstraf matigen en de verdachte een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 150,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d, zoals zij heden gelden, en de artikelen 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van € 150,- (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. H.M.A. de Groot, in bijzijn van de griffier mr. V.C. Kool.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 december 2012.