ECLI:NL:GHSGR:2012:BY9690

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001711-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontucht met minderjarige en strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van ontucht met een minderjarige, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 augustus 2010 een ontuchtige handeling heeft gepleegd met een meisje dat toen 8 jaar oud was. De verdachte, geboren in 1936, heeft de minderjarige een zoen op de mond gegeven, wat door het hof als een ontuchtige handeling is gekwalificeerd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft deze straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met minderjarige kinderen en het naleven van voorschriften van de reclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de benadeelde partij ter vergoeding van immateriële schade. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft een verleden van soortgelijke vergrijpen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om een zwaardere straf op te leggen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, en de verdachte is verplicht om de schadevergoeding te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001711-11
Parketnummer: 09-900658-10 en 09-901025-06 (TUL)
Datum uitspraak: 12 december 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 maart 2011 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1936,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 januari 2012 en 28 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 8 jaren en onder de algemene en bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 augustus 2010 te 's-Gravenhage met [benadeelde partij], geboren op 3 april 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal, een zoen geven op de mond van die [benadeelde partij] en/of het tegen zich aandrukken en/of (enige tijd) tegen zich aangedrukt houden van die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 03 augustus 2010 te 's-Gravenhage met [benadeelde partij], geboren op 3 april 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het geven van een zoen op de mond van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, nu - kort gezegd - de zoen die de verdachte op de mond van het slachtoffer heeft gegeven niet van seksuele aard was en derhalve niet kan worden gekwalificeerd als ontuchtige handeling, een en ander overeenkomstig de overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
[benadeelde partij] was ten tijde van de zoen op de mond 8 jaar oud. De verdachte was destijds 73 jaar oud en woonde bij [benadeelde partij] in de buurt. De verdachte vroeg op 3 augustus 2010 aan [benadeelde partij] of zij even bij hem op bezoek wilde komen. [benadeelde partij] was twee jaar eerder al een keer bij de verdachte langs geweest, nadat de verdachte dat aan haar had gevraagd. Toen [benadeelde partij] dat tegen haar ouders had verteld, hadden haar ouders [benadeelde partij] verboden om nog een keer naar de - voor [benadeelde partij] onbekende - man te gaan. De verdachte was hiervan op de hoogte. Desondanks is [benadeelde partij] op 3 augustus 2010 op het verzoek van de verdachte ingegaan en is zij bij de verdachte in de tuin gaan zitten. Daar heeft zij eerst met de verdachte over school gepraat. Vervolgens mocht [benadeelde partij] van de verdachte iets te drinken uit de koelkast pakken. De verdachte bleef in de tuin zitten. Nadat [benadeelde partij] dit op had gedronken, mocht ze een koekje pakken. De verdachte zei dat ze daarvoor naar de badkamer moest lopen, omdat zich daar een kast bevond waar de koekjes in zaten. [benadeelde partij] kon de koekjes daar niet vinden. De verdachte is haar toen te hulp geschoten bij het zoeken. Toen ze de koekjes hadden gevonden en weer terug liepen naar de tuin leunde de verdachte op haar schouders. Toen ze weer terug waren in de tuin en [benadeelde partij] het koekje op had gegeten, gaf verdachte [benadeelde partij] een zoen op de mond. Hierbij pakte hij haar wangen beet. Zijn mond was dicht. [benadeelde partij] is na dit incident overstuur naar huis gegaan en veegde daar steeds haar mond af.
Gelet op de omstandigheden waaronder het één en ander heeft plaatsgevonden kan naar het oordeel van het hof de door de verdachte gegeven zoen op mond van [benadeelde partij] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als handeling van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm. Dat de verdachte mogelijk geen seksuele bedoeling heeft gehad, maakt zulks niet anders (vgl. Hof Leeuwarden, 28 november 2008, LJN BG5696).
Het bovenstaande brengt mee dat de bewezen verklaarde handeling als ontuchtig kan worden gekwalificeerd.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 8 jaren en onder de bijzondere voorwaarden als omschreven in het vonnis van de rechtbank.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan ontucht. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat door een gedraging als door de verdachte verricht beschadiging kan optreden van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van slachtoffers en dat voorts personen rond slachtoffers negatief kunnen worden belast zoals met gevoelens van angst en van verlies van veiligheid en vertrouwen. Dat dit in het onderhavige geval ook daadwerkelijk is gebeurd, valt af te leiden uit de ter terechtzitting in hoger beroep integraal voorgelezen slachtofferverklaring van 18 februari 2012.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het pro justitia rapport d.d. 29 oktober 2010, opgemaakt door klinisch psycholoog dr. R.A.R. Bullens. Verdachte wordt in het rapport beschreven als een egocentrisch en opportunistisch ingestelde man, die over een beperkt empathisch vermogen beschikt. Hij geeft dan ook blijk van een gebrekkige gewetensontwikkeling. Ook lijkt hij niet in staat tot wederkerigheid in relaties en gaat hij vooral instrumenteel gekleurde relaties aan. Daarnaast toont hij forse cognitieve vervormingen en is er sprake van (zeer) gering introperspectief vermogen. Voorts is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de vorm van narcistische trekken. Diagnostisch kan van pedofilie (niet-exclusieve type) worden gesproken. Verdachte moet, aldus het rapport, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 17 februari 2011, opgemaakt door reclasseringsmedewerker E. Yilmaz. Uit dit advies volgt dat er bij verdachte nauwelijks sprake is van probleembesef en zelfinzicht. De rapporteur concludeert dat de reclassering zich in de begeleiding van verdachte voornamelijk kan richten op risicobeheersing. Pogingen tot gedragsbeïnvloeding lijken nauwelijks effect te sorteren. Zo heeft De Waag gemeld geen mogelijkheden te zien om verdachte te begeleiden. Begeleiding zou zich vooral moeten richten op het controleaspect. Het risico op recidive wordt als hoog gemiddeld ingeschat. Langdurige begeleiding van verdachte is, aldus het rapport, noodzakelijk om enige mate van gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen om zodoende de kans op recidive te doen minderen. Geadviseerd wordt om onder meer een contactverbod en een locatieverbod en een aantal bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Het hof neemt de voornoemde conclusies van de rapporteurs over en merkt daarover aanvullend op dat er tijdens de behandeling in hoger beroep onduidelijkheid is gerezen over de aanvang van de - in de rapporten besproken - eerdere seksuele relatie tussen de verdachte en zijn stiefdochter en daarmee de leeftijd van die stiefdochter, te weten 14 dan wel 17 jaar, ten tijde van de aanvang van die relatie. Mede hierom zijn zowel dr. Bullens als mw. Yilmaz ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2012 als getuigen-deskundigen gehoord. Zij hebben bij die gelegenheid verklaard dat, ook indien de stiefdochter 17 jaar zou zijn geweest, dit dan - gelet op de seksuele contacten tussen de verdachte en twee andere meisjes van respectievelijk 12 en 14 jaar - geen afbreuk zou doen aan de door hen in hun rapportages getrokken conclusies.
Tenslotte heeft het hof acht geslagen op de voortgangsverslagen van respectievelijk 22 november 2012, 8 mei 2012, 15 februari 2012 en 5 januari 2012, opgemaakt door reclasseringsmedewerker A.M. Brouwer. Uit het meest recente verslag blijkt onder meer dat de reclassering voornemens is het contact te verminderen, nu de verdachte zich twee jaar lang aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Geadviseerd wordt een toezichtperiode van 5 jaren gezien het huidige toezichttraject dat met betrokkene wordt uitgevoerd. Tevens wordt een detentiestraf niet wenselijk geacht. De kans op recidive zal bij betrokkene, weliswaar in verminderde mate gezien zijn gezondheid en leeftijd, aanwezig blijven.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering benadeelde partij
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.145,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gevorderde bedrag van € 500,-, ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2010 aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te 's-Gravenhage van 18 oktober 2007 onder parketnummer 09-901025-06 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 391 dagen, waarvan 220 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde als nader omschreven in voornoemd vonnis.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot volledige tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, gevorderd dat de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden beperkt tot de duur van één maand.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er evenwel geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
1) zich gedurende de schorsing zal gedragen naar de
voorschriften hem te geven door of namens de stichting
Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die
instelling zulks nodig acht;
2) zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van
Reclassering Nederland;
3) geen contact zal zoeken met minderjarige kinderen;
4) zich niet in de Breezandstraat en de Neherkade te
's-Gravenhage zal bevinden;
5) niet van woonplaats of adres zal veranderen zonder
toestemming van de Reclassering;
6) zich houdt aan de afspraken zoals die zijn vastgesteld
in de huurovereenkomst van woningbouwvereniging
Staedion.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Gravenhage van 27 september 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te 's-Gravenhage van 18 oktober 2007, parketnummer 09-901025-06, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Heft op het geschorste bevel tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. H.M.A. de Groot en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2012.