ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7838

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.108.228-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in familiezaken met betrekking tot Jeugdzorg

In deze wrakingszaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 december 2012, heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de raadsheren afgewezen. De verzoeker, een vader in een familiekwestie, had verzocht om wraking van de voorzitter en leden van de familiekamer, omdat hij zich vooringenomen voelde na een zitting op 6 december 2012. Tijdens deze zitting had de familiekamer zijn verzoek tot aanhouding van de zaak afgewezen, wat de verzoeker als een schending van zijn recht op een eerlijke rechtsgang beschouwde. Hij was van mening dat de raadsheren niet objectief konden oordelen, omdat hij nog geen nieuwe advocaat had kunnen inschakelen.

De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was. De beslissing van de familiekamer om de zaak niet aan te houden was gebaseerd op een belangenafweging tussen de vader en de kinderen. De kamer concludeerde dat de raadsheren, door de afwijzing van het aanhoudingsverzoek, niet blijk gaven van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, en dat de raadsheren hun beslissing op een zorgvuldige manier hadden genomen, rekening houdend met de eerdere communicatie van de advocaat van de vader.

De beslissing van de wrakingskamer werd genomen na een openbare zitting op 14 december 2012, waar de verzoeker zijn gronden voor wraking verder toelichtte. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De wraking werd afgewezen, en de zaak werd gelast om voortgezet te worden op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer wrakingszaak : 200.108.228/02
Zaaknummer hoofdzaak : 200.108.228/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 20 december 2012
inzake het mondeling verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
Het geding
1. In de procedure onder zaaknummer 200.108.228/01 tussen [naam] als verzoeker in hoger beroep (hierna ook te noemen: de vader) en Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Gouda als verweerster in hoger beroep (hierna ook te noemen: Jeugdzorg) heeft op 6 december 2012 een terechtzitting van de meervoudige familiekamer plaatsgevonden, alwaar zitting hadden mr. J.M. van de Poll, voorzitter, mr. P.B. Kamminga en mr. R.M. Bos, leden.
2. Ter terechtzitting van 6 december 2012 heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan van genoemde voorzitter en leden. Een schriftelijke bevestiging van het feit dat dit verzoek is gedaan, is op diezelfde dag door verzoeker ingediend bij de Centrale Balie.
3. De raadsheren van wie de wraking is verzocht (verder: de raadsheren) hebben bij brief, ingekomen op 10 december 2012, gereageerd op het verzoek tot wraking. In die schriftelijke reactie staat vermeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij het niet noodzakelijk achten te worden gehoord.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 14 december 2012 ter openbare zitting behandeld. Ter zitting waren aanwezig:
- verzoeker;
- mevrouw [naam] en de heer [naam] namens Jeugdzorg.
De (advocaat van de) moeder en de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage zijn niet verschenen. Ook de raadsheren zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
Het wrakingsverzoek
5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 december 2012 berust het verzoek tot wraking op de weigering van de familiekamer de zaak aan te houden teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen om een nieuwe advocaat in te schakelen die hem kan bijstaan in de procedure. Doordat de familiekamer zijn verzoek tot aanhouding niet heeft ingewilligd, is er naar de mening van verzoeker sprake van vooringenomenheid bij de raadsheren.
Ter zitting van de wrakingskamer op 14 december 2012 heeft verzoeker desgevraagd bevestigd dat hij zowel de voorzitter als de twee leden wraakt. Voorts heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking nader toegelicht en – kort en zakelijk weergegeven – nog de navolgende gronden voor wraking naar voren gebracht:
- onbekend aan verzoeker was dat mr. [naam] bij brief van 6 november 2012 aan het hof bericht heeft zich te ontrekken aan de verdere behandeling van de zaak. Op 26 november 2012 heeft nog een gesprek tussen mr. [naam], de Deken van de Orde van Advocaten en verzoeker plaatsgevonden, waarbij bemiddeld is. Eerst hierna was voor verzoeker duidelijk dat hij een andere advocaat moest gaan zoeken. Dat heeft hij toen ook gedaan, maar dit was op 6 december 2012, gezien de complexiteit van de zaak, nog niet rond.
- de wijze van bejegening door de voorzitter. Naar aanleiding van het verzoek tot aanhouding van de zaak heeft verzoeker van de voorzitter te horen gekregen: ‘u krijgt op deze wijze dus toch wat u hebben wilt’. Een en ander blijkt ook uit het proces-verbaal van 6 december 2012. Voorts stelt verzoeker zich aangevallen te hebben gevoeld omdat de voorzitter hem tot tweemaal toe erop heeft gewezen dat het een zitting betrof bij het hof en niet, zoals hij ter zitting verwoordde, bij de rechtbank.
- het feit dat de familiekamer de zitting heeft voortgezet en nog heeft gesproken met Jeugdzorg op het moment dat verzoeker de zaal had verlaten. De raadsheren hebben op die wijze blijk gegeven van vooringenomenheid, aldus verzoeker.
Het verweer
6. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek voor de toedracht verwezen naar het proces-verbaal van 6 december 2012, alsmede naar het op schrift gestelde wrakingsverzoek van verzoeker van 6 december 2012.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
7. De wrakingskamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
8. Uit het onderzoek ter zitting is de wrakingskamer noch ten aanzien van de voorzitter, noch ten aanzien van de twee andere raadsheren van een dergelijke, een zwaarwegende aanwijzing opleverende, uitzonderlijke omstandigheid gebleken.
9. Het enkele feit dat de familiekamer op het verzoek van de zijde van verzoeker tot aanhouding van de zaak afwijzend heeft beslist, levert naar het oordeel van de wrakingskamer op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing op dat de betreffende raadsheren tegenover verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de dienaangaande bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit zou slechts anders zijn indien de door de familiekamer gegeven beslissing, gelet op de wijze van totstandkoming of motivering daarvan, blijk zou geven van – objectief gerechtvaardigde – schijn van partijdigheid. Daarvan is de wrakingskamer echter niet gebleken. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 6 december 2012 heeft de familiekamer het belang van de vader bij aanhouding van de zaak in afwachting van een nieuwe advocaat afgewogen tegen het belang van de kinderen om op korte termijn duidelijkheid over de procedure te krijgen. Daarbij heeft de familiekamer blijkens dit proces-verbaal meegewogen dat het hof al op 6 november 2012 een brief van de eerdere advocaat van de vader, mr. [naam], had ontvangen, waarin mr. [naam] bericht dat zij zich heeft onttrokken, zodat de vader naar het oordeel van de familiekamer voldoende tijd had gehad om een nieuwe advocaat in te schakelen. Bovendien heeft de familiekamer meegewogen dat mr. [naam] namens de vader een gemotiveerd hoger beroepschrift had ingediend, zodat het standpunt van de vader bekend was bij de familiekamer, welk standpunt de vader ter zitting nog nader kon toelichten. Het enkele feit dat de belangenafweging, in het kader van het verzoek tot aanhouding, in het nadeel van de vader is uitgevallen, maakt nog niet dat sprake is van vooringenomenheid van de betreffende raadsheren. Hetgeen overigens daartoe door verzoeker ter zitting van de wrakingskamer is aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. De wrakingskamer wijst er daarbij op dat hetgeen verzoeker aanvoert omtrent het gesprek op 26 november 2012 blijkens het proces-verbaal van de zitting van 6 december 2012 toen niet bekend was.
10. Ten aanzien van de aanvullend door verzoeker ter zitting van de wrakingskamer aangevoerde gronden stelt de wrakingskamer vast dat deze niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd, zodat ze in beginsel niet voor behandeling in aanmerking komen. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer hierover nog het volgende.
11. Noch uit het proces-verbaal van 6 december 2012, noch uit hetgeen ter zitting van de wrakingskamer nog naar voren is gekomen, volgt dat de voorzitter door haar uitlatingen ter zitting blijk heeft gegeven van enige vooringenomenheid jegens verzoeker of dat deze daaraan de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid heeft kunnen ontlenen. Klaarblijkelijk heeft de voorzitter met de zinsnede ‘u krijgt op deze wijze dus toch wat u hebben wilt’ niet meer bedoeld te zeggen dan dat de zaak als gevolg van het wrakingsverzoek feitelijk werd aangehouden, zoals verzoeker wenste. Het feit dat de familiekamer de zitting niet direct heeft beëindigd nadat verzoeker de zaal had verlaten, maakt evenmin dat sprake is van enige vooringenomenheid jegens verzoeker of van enige schijn van partijdigheid. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 6 december 2012, is het de eigen keuze van verzoeker geweest om de zaal voor sluiting van de zitting te verlaten. De wrakingskamer acht het voorts aannemelijk dat, zoals Jeugdzorg ter zitting van de wrakingskamer heeft toegelicht, in verband met het door verzoeker gedane wrakingsverzoek ter zitting, de familiekamer aan Jeugdzorg slechts uitleg heeft gegeven over de verdere administratieve gang van zaken. Hetgeen verzoeker overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
12. Gelet op het vorenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hieronder weergegeven.
Beslissing
Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van mrs. Van de Poll, Kamminga en Bos af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, Jeugdzorg, de genoemde raadsheren, alsmede aan de advocaat van de moeder en de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer 200.108.228/01 op een nader te bepalen datum wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.W.H.E. Schmitz, J.M.Th. van der Hoeven-Oud en T.H. Tanja-van den Broek, bijgestaan door mr. E.M. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2012.