ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7584

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.108.675-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en toepasselijk recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam inzake kinderalimentatie. De vrouw is op 21 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 maart 2012. De man heeft op 27 september 2012 een verweerschrift ingediend. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man te veroordelen tot betaling van € 500,- per maand aan kinderalimentatie, met een subsidiair verzoek om de alimentatie op € 185,- per maand vast te stellen. De man verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen.

Het hof heeft de zaak op 19 oktober 2012 mondeling behandeld. De vrouw is niet verschenen, hoewel zij daartoe behoorlijk was opgeroepen. Het hof overweegt dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de behoefte van de minderjarige is toegenomen. De vrouw heeft geen verificatoire bescheiden overgelegd ter onderbouwing van haar stellingen. Het hof oordeelt dat de vrouw haar verzoek tot verhoging van de kinderalimentatie onvoldoende heeft onderbouwd en wijst het verzoek af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Zwagemaker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 december 2012
Zaaknummer : 200.108.675/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 10-2053
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.K. van der Brugge te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Broijl te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 21 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 maart 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 27 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 12 juli 2012 een brief van 10 juli 2012 met bijlagen;
- op 3 oktober 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 4 oktober 2012 ingekomen als brief met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 8 oktober 2012 een faxbericht met bijlagen, op 11 oktober 2012 ingekomen als brief.
De zaak is op 19 oktober 2012 mondeling behandeld ten overstaan van mr. A.N. Labohm als raadsheer-commissaris.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 8 maart 2004 van de rechtbank Rotterdam, de beschikking van 15 juni 2011 van de rechtbank Rotterdam, de beschikking van 2 november 2011 van dit hof en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 8 maart 2004 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in dit hoger beroep van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 135,- per maand (geïndexeerd naar 2012 € 155,66 per maand).
Bij beschikking van 15 juni 2011 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw, strekkende tot wijziging van de bij beschikking van 8 maart 2004 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige in die zin dat de bijdrage met ingang van 1 maart 2010 wordt bepaald op € 334,- per maand.
Bij beschikking van 2 november 2011 heeft het hof de beschikking van 15 juni 2011 vernietigd en de zaak in de staat waarin zij zich op dat moment bevond terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam om op de hoofdzaak te beslissen.
Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen dat de man, te rekenen vanaf 1 maart 2010, € 500,- per maand aan kinderalimentatie zal betalen aan de vrouw, althans enig ander bedrag dat het hof, in goede justitie oordelend, zal bepalen. Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek aangevuld in die zin dat zij het hof subsidiair verzoekt om de kinderalimentatie op € 185,- per maand vast te stellen.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure van € 6.700,- aan de zijde van de man gemaakt, dan wel in de (proces)kosten door het hof in goede justitie te bepalen.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
Toepasselijk recht
5. Op het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie zal het hof op grond van artikel 4 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, Grieks recht toepassen over de periode 1 maart 2010 tot 9 augustus 2011, te weten de periode dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Griekenland had, en nadien Nederlands recht.
Ontvankelijkheid
6. Het hof is van oordeel dat de vrouw zowel naar Grieks als naar Nederlands recht kan worden ontvangen in haar verzoek. Aan de bij beschikking van 8 maart 2004 vastgestelde kinderalimentatie van € 135,- per maand ligt geen inhoudelijke beoordeling van de wettelijke maatstaven ten grondslag, aangezien het verzoek van de vrouw tot vaststelling van deze kinderalimentatie als onweersproken is toegewezen. Zowel naar Grieks (artikel 1468 en 1469 Civil Code) als naar Nederlands recht (artikel 1:397 Burgerlijk Wetboek) wordt bij de bepaling van een onderhoudsverplichting rekening gehouden enerzijds met de behoeften van de tot uitkering gerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de tot uitkering verplichte personen. Het hof zal dan ook overgaan tot beoordeling hiervan.
Kinderalimentatie; behoefte van de minderjarige
7. In haar inleidend verzoek heeft de vrouw gesteld dat de financiële behoefte van de minderjarige is toegenomen vanwege een wijziging van omstandigheden en dat zij en de minderjarige mitsdien behoefte hebben aan een hogere financiële bijdrage van de man. In hoger beroep stelt de vrouw ter toelichting dat de kosten van levensonderhoud in Griekenland alsmaar hoger werden en dat de kosten van de minderjarige stegen naarmate hij ouder werd. Daarnaast werd de vrouw ontslagen, daalde haar inkomen aanzienlijk en had zij vanaf juni 2011 in het geheel geen inkomen meer. De vrouw besloot toen met de minderjarige naar Nederland terug te keren.
8. De man heeft het verzoek van de vrouw gemotiveerd weersproken. Hij bestrijdt de gestelde behoefte van de minderjarige en stelt voorts de draagkracht te missen voor de verzochte bijdrage.
9. Het hof overweegt als volgt. Krachtens Grieks recht dient kinderalimentatie te voorzien in de werkelijke kosten van de minderjarige, bestaand onder meer uit kosten van eten, huisvesting, water, gas, elektra, kleding, medische verzekering, vermaak, sociale activiteiten, vakanties en de kosten van onderwijs. Bij het bepalen van de behoefte van de minderjarige wordt daarnaast rekening gehouden met de levensstandaard van (het gezin van) de minderjarige. Een eenmaal vastgestelde bijdrage kan gewijzigd worden naar aanleiding van een wijziging in de behoefte dan wel de draagkracht. Onder punt 41 van het appelschrift heeft de vrouw een overzicht gegeven van haar maandelijkse uitgaven in Griekenland van in totaal € 1.002,-. Daarnaast dient volgens de vrouw rekening te worden gehouden met een post voorzieningen, zodat de minimaal redelijke financiële behoefte in totaal € 1.152,- per maand bedroeg en de behoefte van de minderjarige € 500,- per maand.
10. Het hof is van oordeel dat de vrouw de behoefte van de minderjarige onvoldoende heeft onderbouwd. Het door de vrouw opgestelde – en door de man gemotiveerd bestreden – overzicht van lasten in Griekenland zonder verificatoire bescheiden acht het hof daartoe onvoldoende. Uit het lijvige appelschrift blijkt voorts niet van welke gegevens de vrouw destijds in 2004 is uitgegaan bij haar verzoek om een kinderalimentatie van € 135,- per maand vast te stellen, noch wordt aangetoond wat de huidige behoefte van de minderjarige is. De vrouw is niet ter zitting verschenen, zodat zij haar verzoek ook niet ter zitting heeft kunnen toelichten. Nu het voor het hof niet te achterhalen is hoe de behoefte van de minderjarige in 2004 is vastgesteld en of deze thans niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet, is het hof van oordeel dat de vrouw haar verzoek tot verhoging van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige, zowel voor de periode in Griekenland als vanaf het moment dat de minderjarige in Nederland verblijft, onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal het verzoek afwijzen.
11. Gelet op het vorenstaande komt het hof niet aan de overige stellingen van partijen toe.
Proceskosten
12. Hoewel het hof begrip heeft voor het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten, is het hof van oordeel dat, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de kosten van de procedure tussen partijen dienen te worden gecompenseerd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw alsnog af;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2012.