GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00319
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 8 mei 2012
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 april 2011, nummer AWB 10/4064 IB/PVV, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.577. De Inspecteur heeft bij afzonderlijke beschikking € 208 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikkingen afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft bij faxbericht van 16 maart 2012 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 maart 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van belanghebbende met de nummers BK-11/00314 tot en met BK-11/00318. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedures te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank in haar uitspraak vermelde feiten.
”2.1. [Belanghebbende] exploiteert een glazenwasserij. De activiteiten bestaan uit het wassen van ramen in ‘eigen’ straten en wijken en uit het verpachten van ‘eigen’ straten en wijken.
2.2. Door de FIOD-ECD (hierna: de FIOD) is in 2008 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij de onderneming van [belanghebbende]. Het onderzoek had betrekking op de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2006 en de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2007. Tijdens dit onderzoek is [belanghebbende] gehoord en is de administratie van [belanghebbende], waaronder verschillende waskaarten, in beslag genomen. Alle inkomsten vermeld op de waskaarten zijn door de FIOD in combinatie met de informatie uit de verklaringen van [belanghebbende], in kaart gebracht. Aan de hand daarvan heeft de FIOD geconstateerd dat [belanghebbende] niet zijn gehele omzet heeft aangegeven. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 augustus 2008. Een afschrift van dit rapport is aan de rechtbank overgelegd.
2.3. De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijke onderzoek een controle rapport opgesteld met dagtekening 24 september 2009. Dat rapport, dat tevens tot de gedingstukken behoort, bevat berekeningen van omzetcorrecties voor de jaren 2004 tot en met 2008. Op basis hiervan is aan [belanghebbende] onder meer de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd waarbij [de Inspecteur] de door [belanghebbende] aangegeven omzet heeft verhoogd met € 12.023. Voorts is aan [belanghebbende] heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 208.”
3.2. Voorts stelt het Hof de navolgende feiten vast.
3.3. Op 8 april 2008 en op 10 april 2010 is belanghebbende verhoord door twee opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD/ECD.
3.4. In het proces-verbaal van verhoor van 8 april 2008 zijn de volgende verklaringen van belanghebbende opgenomen (bladzijde 6 en 7):
Vraag verbalisanten:
Hoe verwerkt u administratief de inkomsten uit uw glazenwasserbedrijf?
Antwoord gehoorde:
"Als ik een bepaalde straat heb, heb ik een vast bedrag per woning. Ik doe zowel gewoon zemen als met de tukkerinstallatie. Ik ga op een bepaalde dag naar de woning, soms komen mensen naar je toe om te zeggen dat het niet hoeft omdat ze het zelf gedaan hebben. Ik weet al mijn huisjes uit mijn hoofd, maar ik heb ook waskaarten. Ik laat die kaart meestal in de auto liggen omdat ik bang ben om de kaart kwijt te raken. Op die kaarten staat ook de pof, dan weet je nog wat er openstaat. Als ik overdag heb gewassen ga ik ’s-avonds geldlopen. Als de mensen thuis zijn reken ik af. Als ze niet thuis zijn doe ik een kaartje in de bus. Op dat kaartje staat dat de glazenwasser is geweest. Ik zet daar de datum en het bedrag bij. Het kan zijn dat er een heleboel mensen niet thuis tref dat ik een andere avond terug kom om af te rekenen. Als het heel slecht weer is laat ik het zemen ook wel eens een maandje zitten.
Ik zal u uitleggen hoe mijn waskaart eruit ziet. Ik maak dat zelf, ik schrijf de maanden en straten horizontaal aan de bovenkant en verticaal schrijf ik de huisnummers. Op mijn kaarten staat ook het bedrag wat per woning betaald moet worden. Het kan voorkomen dat ze de ene maand alleen zemen en de andere maand met houtwerk erbij, dan staan er twee bedragen. Elke maand vul ik het zemen in met een andere kleur pen. Als de ramen zijn gezeemd zet ik een diagonale streep in het vakje en als ik heb afgerekend met de klant maak ik daar een kruisje van. Als de klanten om de maand laten zemen dan noteer ik een sterretje in de maand dat je niet zeemt. De klanten die niet betalen daar blijft dus een enkel streepje staan, dat noem ik pof. Op het moment dat een klant bijvoorbeeld een maand of twee maanden later dan betaald maak ik er kruisje van. Omdat ik elke maand met een andere kleur pen schrijf kan ik precies zien in welke maand ik de omzet heb opgehaald. Dat is belangrijk voor mijn aangifte omzetbelasting. Het komt ook voor dat ik bij mensen kom voor de betaling en mijn kruisje al heb genoteerd, maar ze geen geld in huis hebben. Ik zet er dan even een rondje omheen, dan weet ik dat ze nog moeten betalen.
Het is op dit moment niet zoveel, een eengezinswoning is zo'n beetje 9 of 10 euro. Meestal doe ik op een dag 180 tot 200 euro aan omzet.
Als ik thuis kom met de portemonee haal ik eerst het startgeld eruit, dat is gemiddeld 50 euro aan wisselgeld. Wat er dan overblijft is wat ik heb gezeemd, ik controleer dat dan met de waskaarten. Als ik het gecontroleerd hebt en het klopt, dan haal ik 19 % BTW uit die opbrengst. Deze BTW doe ik dan apart in een bakje, dit is een houten bakje in het dressoir. Ik zorg dan dat ik tegen de tijd dat ik moet betalen aan de belastingdienst, het gewoon in huis heb. Wat ik over heb leg ik voor mijzelf apart voor de rekeningen die ik elke maand heb. Als ik een aantal rekeningen heb ga ik daarmee naar de bank, dan stort ik het geld en betaal op die manier mijn rekeningen. Ik heb twee rekeningen in gebruik, voor mijn hypotheek loopt deze bij de ABN Amro bank. En voor de andere rekeningen heb ik een Fortis rekening, nummer […]. We hebben het gehad over het contant betalen van mijn klanten, maar klanten mogen uiteraard ook per bank betalen. Zij maken het dan over naar mijn Fortis rekening. De klanten die per bank betalen, daarvan wordt de BTW door de boekhouder uitgerekend. Ik heb natuurlijk niet zoveel werk dus ik onthou precies in welke week ik iets heb gezeemd, ik noteer dit nergens. "
Vraag verbalisanten:
Wat geeft u ten behoeve van de administratie aan de boekhouder?
Antwoord gehoorde:
"De waskaarten die ik thuis heb liggen zijn ook in kopie vorm bij de boekhouder. Ik heb hem een kopie van de waskaarten gegeven, hij heeft dus van al mijn werk een kopie van een waskaart. Aan het begin van het jaar heeft hij dus een blanco waskaart in kopie. Ik ga iedere maand naar [A] om de bonnen en rekeningafschriften te geven. Daarnaast ga ik één keer per drie maanden naar [A] toe om de kopie waskaart van hem in te vullen. Ik noteer dan de opgehaalde bedragen die op mijn waskaarten staan op de kopie kaarten van [A].- Aan de hand daarvan wordt door hem de BTW uitgerekend. De administratie die bij boekhouder [A] is, is precies hetzelfde als bij mij thuis.
Als ik met mijn waskaarten naar de boekhouder toe ga, dan ga ik naast de blanco kaart van de boekhouder zitten en noteer wie betaald heeft. Ik doe dat per klant. De boekhouder heeft ook de stortingen bij de Fortis. De boekhouder kan op deze manier zien welke klanten per bank betaald hebben. Soms is het lastig te vinden omdat mensen met de achternaam en zonder omschrijving betalen. Klanten staan op adres en huisnummer op mijn waskaarten.
Ik doe vanaf 2007 kwartaalaangifte omdat ik in voorgaande jaren zo ontzettend veel belasting in één keer moest betalen. Ik heb zelfs geld van mijn ouders moeten lenen daarvoor. Nu ik het per kwartaal betaal is voor mij het beter te overzien. De boekhouder rekent voor mij uit hoeveel omzetbelasting ik moet betalen en doet voor mij de aangifte. Hij vult voor mij de omzetbelasting aangifte in en stuurt hem nu digitaal in naar de Belastingdienst. Ik doe zelf niets behalve dan wat ik u eerder heb verteld. Later stuurt [A] mij een acceptgiro van de Belastingdienst, die ik dan via de Fortisbank betaal. Bij de acceptgiro zit altijd een uitnodiging van de Belastingdienst voor het doen van aangifte omzetbelasting van het betreffende kwartaal. Ook zit bij die acceptgiro altijd de berekening zoals die door [A] gemaakt is.
Het klopt dat ik deze werkwijze vanaf 2007 heb gedaan. Ik heb deze boekhouder al vanaf het begin. In het verleden heb ik jaaraangiftes gedaan.
Op bladzijde 5 van voormeld proces-verbaal is vermeld:
”[A] krijgt elke maand een envelop met mijn administratie, hij doet de rest en rekent de BTW uit. Voor mij is de pof per maand niet hetzelfde. De pof is het openstaande geld bij klanten. Je hebt klanten die een keer per maand laten zemen maar ook klanten die om de maand laten zemen. Het komt ook wel eens voor dat mensen het houtwerk schoon willen hebben, dat is 4 euro extra. Ik boek dat altijd op diversen, ik schrijf het op een briefje voor de boekhouder die dat dan weer verwerkt.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 446 en dienovereenkomstige vermindering van het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente.
5.2. De conclusie van de Inspecteur strekt tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende overwogen:
”2.8. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is [belanghebbende] gehouden van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Ingevolge artikel 27e, letter b, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
2.9. Tussen partijen is niet in geschil dat [belanghebbende] de meeste omzet ontvangt in contanten. Een kasadministratie is in een dergelijk geval een essentieel onderdeel van de administratie van het bedrijf. Er dient een zodanige kasadministratie te worden gevoerd en de daartoe behorende bescheiden moeten zodanig worden bewaard dat te allen tijde de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Nu, naar uit het onderzoek van de FIOD is gebleken, [belanghebbende] in het geheel geen kasadministratie heeft gevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de eisen van artikel 52 AWR. Gelet hierop dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren, tenzij [belanghebbende] doet blijken – dat wil zeggen overtuigend aantoont – dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] met hetgeen hij heeft gesteld en met de stukken die hij heeft overgelegd, niet in dat bewijs geslaagd. [Belanghebbende] heeft gesteld dat de omzetberekeningen van de FIOD onjuist zijn. De FIOD zou namelijk ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat de waskaarten betrekking hadden op de gehele onderzoeksperiode van 2002 tot en met het eerste kwartaal van 2008. De rechtbank kan [belanghebbende] hierin niet volgen. De FIOD heeft tijdens het verhoor van [belanghebbende] ten aanzien van alle op de waskaarten vermelde straten en wijken aan [belanghebbende] gevraagd sinds wanneer hij daar ramen wast, dan wel sinds wanneer hij die straat of wijk verpacht. De FIOD heeft met [belanghebbendes] verklaringen dienaangaande rekening gehouden bij het opstellen van het overzicht opgenomen in een tot de gedingstukken behorend excelbestand. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat de FIOD bij zijn berekeningen omzet ter zake van straten of wijken in aanmerking heeft genomen in jaren waarin [belanghebbende] in die straten of wijken nog geen ramen waste, dan wel die straten of wijken nog niet verpachtte. [Belanghebbende] heeft ook niet gesteld en evenmin is uit de overgelegde stukken gebleken dat in 2004 ten onrechte omzet in aanmerking is genomen ter zake van bepaalde straten of wijken. Voorts is de FIOD bij zijn berekeningen uitgegaan van de op de waskaarten vermelde minimale omzet per maand in een straat of wijk. Aldus is rekening gehouden met de omstandigheid dat [belanghebbende] in bepaalde straten of wijken niet iedere maand evenveel ramen heeft gewassen.”
2.11. Naar het oordeel van de rechtbank berust de navorderingsaanslag op een redelijke schatting. De omzet is berekend aan de hand van de bij [belanghebbende] aangetroffen waskaarten waarbij, zoals hiervoor onder 2.10 is overwogen, rekening is gehouden met het aanvangen van het wassen of verpachten door [belanghebbende] van bepaalde straten of wijken. Voorts is bij de berekeningen uitgegaan van de minimale omzet per straat of wijk en heeft [de Inspecteur], zij het globaal, rekening gehouden met uitval van werkzaamheden wegens vakantie, ziekte en slecht weer door bij de omzetberekening uit te gaan van 11 maanden.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Belanghebbende heeft in zijn hiervoor weergegeven verklaringen toegelicht hoe hij zijn werkzaamheden en de daarvoor ontvangen vergoedingen administreert. De Inspecteur heeft niet gesteld dat hetgeen belanghebbende aangaande de wijze van administreren van zijn werkzaamheden en ontvangsten heeft verklaard onjuist is of niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, zodat het Hof hetgeen belanghebbende dienaangaande heeft gesteld als vaststaand aanneemt. Belanghebbendes werkwijze komt er samengevat weergegeven op neer dat hij de door hem verrichte werkzaamheden en de door hem daarvoor ontvangen bedragen administreert op kaarten, de zogeheten waskaarten. Dit zijn, naast de bankafschriften, de primaire bescheiden van belanghebbendes administratie waaruit de ontvangsten ter zake van zijn werkzaamheden met betrekking tot de glazenwasserij blijken. Uit tot de stukken van het geding behorende waskaarten blijkt dat belanghebbende bovenaan een waskaart de straat waar werkzaamheden worden verricht placht te vermelden. Voorts placht hij in de kolommen en rijen daaronder, boven de eerste kolom het opschrift ”huisnr.” te vermelden en daaronder de nummers van de huizen waar werkzaamheden worden verricht. In de tweede kolom met het opschrift ”prijs” placht hij de prijs te vermelden die hij voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht. In de derde kolom met het opschrift ”werkz.heden” heeft belanghebbende in een aantal gevallen de aard van de door hem verrichte werkzaamheden vermeld. Vervolgens volgt per huisnummer een horizontale reeks van vakjes die door belanghebbende zijn ingevuld. Belanghebbende heeft een streepje in een vakje gezet als hij de ramen van een huis heeft gewassen. Als belanghebbende voor die werkzaamheden is betaald, heeft hij van dat streepje een kruisje gemaakt. Door te werken met verschillende kleuren heeft belanghebbende onderscheid gemaakt in de maand waarin hij de inkomsten heeft ontvangen.
7.2. Van de wijze van administreren, zoals door belanghebbende in voormelde verklaringen weergegeven, kan, gelet op de aard van het bedrijf van belanghebbende en de wijze waarop hij wordt betaald voor de door hem verrichte werkzaamheden, niet worden gezegd dat deze niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij is van belang dat het belanghebbende, als glazenwasser, vrijstaat het kasstelsel toe te passen. Door de wijze waarop belanghebbende noteert of en wanneer een klant hem heeft betaald, te weten door het veranderen van een streepje in een kruisje en het werken met pennen van een verschillende kleur, is het mogelijk vast te stellen wanneer belanghebbende de op de door hem verrichte werkzaamheden betrekking hebbende inkomsten heeft ontvangen en de omvang daarvan. Tot een geavanceerder manier van administreren is belanghebbende niet gehouden. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende de waskaarten niet of onzorgvuldig bijhield. Niet geoordeeld kan worden dat belanghebbendes primaire administratie ondeugdelijk, onbetrouwbaar, of onjuist is.
7.3. Gesteld noch gebleken is dat de wijze waarop de administrateur van belanghebbende de door belanghebbende aangeleverde gegevens heeft verwerkt ondeugdelijk, onbetrouwbaar of onjuist is.
7.4. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat niet geoordeeld kan worden dat de door en/of namens belanghebbende gevoerde administratie niet voldoet aan de eisen die artikel 52, eerste lid, van de AWR daaraan stelt en dat op die grond de bewijslast dient te worden omgekeerd. De door belanghebbende gevoerde administratie kan in beginsel als grondslag dienen voor de door hem gedane aangiften. Zulks leidt tot het oordeel dat de door belanghebbende gedane aangiften, behoudens door de Inspecteur te leveren bewijs van het tegendeel, in beginsel voor juist kunnen worden gehouden.
7.5. Voormelde oordelen brengen met zich dat de Inspecteur de bewijslast draagt van de omzetcorrecties die hij heeft aangebracht. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan hij heeft aangegeven, en dat daarom de vereiste aangifte niet is gedaan. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende in meer straten of aan meer huizen werkzaamheden heeft verricht en daarmee inkomsten heeft verworven dan in de straten of aan de huizen die in zijn administratie zijn opgenomen dan wel dat hij kasontvangsten niet op de waskaarten heeft vermeld. In zoverre is van verzwegen omzet geen sprake. De door de Inspecteur aangebrachte correcties zijn voor het merendeel gebaseerd op de grond dat belanghebbende in eerdere perioden werkzaamheden heeft verricht in bepaalde, in zijn administratie opgenomen, straten dan uit zijn administratie blijkt. De Inspecteur heeft zich daarbij kennelijk gebaseerd op de verklaringen van belanghebbende die zijn neergelegd in de processen-verbaal, opgemaakt op 8 en 10 april 2008. Deze verklaringen zijn voor zover deze betrekking hebben op de aanvang van de werkzaamheden door belanghebbende in bepaalde straten echter niet eenduidig en zeer globaal, zodat niet is uit te sluiten dat belanghebbende zich onder druk van de verhoorsituatie dienaangaande heeft vergist. De verklaringen vormen, bij betwisting van de juistheid daarvan door belanghebbende, daarom geen deugdelijke grondslag voor de door de Inspecteur aangebrachte omzetcorrecties. De Inspecteur is derhalve niet geslaagd in het van hem te verlangen bewijs.
7.6. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-11/00314 tot en met BK-11/00318 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 5.244 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 437 x 2 (gewicht van de zaak)), vermenigvuldigd met factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken, waarvan te dezen 1/6e deel, derhalve € 874 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling door de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 112 te worden vergoed.
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 446,
- wijzigt de beschikking inzake heffingsrente dienovereenkomstig,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874,
- gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 153 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 8 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.