ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6221

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.099.466.02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen raadsheer-plaatsvervanger mr. Punselie in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de verzoeker, [naam], een wrakingsverzoek ingediend tegen raadsheer-plaatsvervanger mr. E.C.C. Punselie. De verzoeker heeft aangegeven onvoldoende vertrouwen te hebben in de onpartijdigheid van mr. Punselie, onderbouwd met verschillende omstandigheden. De verzoeker verwijst naar een proefschrift van mr. Punselie uit 2006, waarin zij zich kritisch uitlaat over de huidige wetgeving omtrent de (rechts)positie van (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen. De verzoeker vreest dat deze opvattingen, die in strijd zijn met de opvattingen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, invloed kunnen hebben op de rechterlijke beslissing in de hoofdzaak, waarin de vraag centraal staat bij wie het gezag moet rusten.

Daarnaast wijst de verzoeker op de hoedanigheid van mr. Punselie als wetgevingsjurist bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, wat volgens hem de scheiding der machten in gevaar brengt. Ook haar lidmaatschap van de raad van toezicht van een jeugdzorginstelling wordt als een reden genoemd voor mogelijke partijdigheid. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de door de verzoeker aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor de vrees van partijdigheid van mr. Punselie.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij heeft overwogen dat mr. Punselie, als raadsheer-plaatsvervanger, vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De omstandigheden die door de verzoeker zijn aangevoerd, zijn door de wrakingskamer niet als zodanig aangemerkt. De beslissing is genomen op 6 december 2012 en de zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer wrakingszaak : 200.099.466/02
Zaaknummer hoofdzaak : 200.099.466/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 6 december 2012
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Zwijndrecht.
Het geding
1. In de procedure onder zaaknummer 200.099.466/01 tussen [naam] als appellant (hierna ook te noemen: de vader) en het Openbaar Ministerie als geïntimeerde (hierna ook te noemen: het OM) stond op 14 november 2012 een terechtzitting gepland van de meervoudige familiekamer, alwaar zitting zouden hebben mr. C. van Nievelt, mr. J.A. van Kempen en mr. E.C.C. Punselie.
2. Op 9 november 2012 heeft verzoeker bij faxbericht aan mr. Punselie in overweging gegeven zich te verschonen. Bij brief van 12 november 2012 heeft het hof laten weten dat de inhoud van dit faxbericht ter zitting aan de orde zal komen.
3. Op 13 november 2012 heeft verzoeker een schriftelijk verzoek gedaan tot wraking van mr. Punselie voornoemd.
4. Mr. Punselie heeft op 20 november 2012 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking. In die schriftelijke reactie stelt zij dat zij niet in de wraking berust en ervan afziet om ter openbare zitting te verschijnen, nu zij meent met haar schriftelijke uiteenzetting te kunnen volstaan.
5. Bij faxbericht van 28 november 2012 heeft de advocaat van de verzoeker laten weten dat zowel hij als zijn cliënt niet ter zitting van de wrakingskamer zullen verschijnen en heeft hij verzocht de wrakingszaak op de stukken af te doen.
6. Ter openbare zitting op 28 november 2012 is geen van de betrokkenen (in de hoofdzaak) verschenen.
Het wrakingsverzoek
7. Verzoeker verzoekt mr. Punselie te wraken, aangezien hij te weinig vertrouwen in de onpartijdigheid van deze raadsheer-plaatsvervanger heeft. De volgende omstandigheden leveren naar de mening van verzoeker zwaarwegende aanwijzingen op voor de (subjectieve en objectieve) partijdigheid van mr. Punselie:
- een proefschrift in 2006 over de (rechts)positie van (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen in geval van langdurige uithuisplaatsing. In dit proefschrift neemt mr. Punselie sterk stelling tegen de huidige wetgeving. Zo meent zij dat het belang van ouders ondergeschikt is aan het belang van het kind. Deze opvatting is in strijd met de opvattingen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat het herenigingsbeginsel tot uitgangspunt neemt. In de hoofdzaak staat de vraag centraal bij wie het gezag moet rusten: bij de vader, de stichting Bureau Jeugdzorg of de pleegouders. Het is, zo wordt gesteld, voor verzoeker van groot belang dat een persoonlijke mening van een raadsheer-plaatsvervanger, nota bene contra-legem, geen beslissende invloed heeft op de uiteindelijke rechterlijke beslissing;
- de hoedanigheid van wetgevingsjurist bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In Nederland is er sprake van machtenscheiding. Deze scheiding wordt doorbroken indien iemand, zoals in dit geval mr. Punselie, als academicus een uitgesproken mening heeft over de inhoud van wetgeving en daarnaast die wetgeving moet toepassen in een bepaalde zaak;
- lidmaatschap van de raad van toezicht van [naam instelling] (een jeugdzorginstelling), zodat van haar moeilijk valt te verwachten dat zij (voldoende) kritisch is op een jeugdzorginstelling wanneer deze niet goed functioneert.
Het verweer
8. Mr. Punselie concludeert tot afwijzing van het verzoek tot wraking. Zij herkent zichzelf niet in het geschetste beeld dat het verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de kinderbeschermingsmaatregelen haar onpartijdigheid negatief heeft beïnvloed. Volgens haar oordeelt zij, als raadsheer-plaatsvervanger en in samenspraak met de andere leden van de kamer van het hof, binnen het wettelijk kader en op basis van de feiten en omstandigheden zoals die door partijen worden gepresenteerd. Ten aanzien van haar lidmaatschap van de raad van toezicht van een zorginstelling merkt mr. Punselie op dat dit evenmin van invloed is op haar oordeel over het functioneren van een Bureau Jeugdzorg. In de hoofdzaak ligt overigens ter beslissing slechts de vraag voor of de vader van het ouderlijk gezag over zijn zoon dient te worden ontheven; het functioneren van een zorginstelling staat niet ter discussie. Van een objectief gerechtvaardigde vrees met betrekking tot (een schijn van) partijdigheid bij de behandeling van de hoofdzaak is volgens mr. Punselie dan ook geen sprake.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
9. De wrakingskamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit vermoeden geldt voor eenieder die is aangesteld om werkzaamheden als rechter te verrichten, derhalve ook voor de raadsheer-plaatsvervanger, zoals in casu mr. Punselie.
10. Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden geen aanwijzing, laat staan een zwaarwegende aanwijzing op dat mr. Punselie in haar werkzaamheden als raadsheer bij de toepassing van het recht vooringenomen is of zou zijn. De omstandigheid dat zij in haar proefschrift een juridische analyse van een bestaande situatie heeft gemaakt en aan de conclusies daaruit aanbevelingen heeft verbonden voor toekomstige regelgeving, maakt dit niet anders, evenmin als de omstandigheid dat zij in haar hoofdfunctie bij de totstandkoming van wetgeving betrokken is. Het enkele feit dat zij deel uitmaakt van de raad van toezicht van een zorginstelling levert ook geen aanwijzing op van vooringenomenheid in de hoofdzaak. Op grond van het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van mr. Punselie afwijzen.
Beslissing
Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Punselie af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de (advocaat van de) verzoeker, het OM, mr. Punselie, alsmede aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam, mevrouw [naam] (moeder), de heer en mevrouw [naam] (pleegouders) en Pleegzorg Flexus;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer 200.099.466/01 op een nader te bepalen datum wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, B. van Walderveen en R.M. Bouritius, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2012.