ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4891

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.116.057/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking en hoger beroep inzake de afwijzing van het wrakingsverzoek tegen mr. M.E. Merens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die een wrakingsverzoek had ingediend tegen mr. M.E. Merens. De wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam had op 6 april 2012 het verzoek tot wraking afgewezen. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar werd op 5 juni 2012 door de wrakingskamer van het hof niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen gronden bevatte. De appellant heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze beslissing, dat door het hof werd opgevat als een nieuw beroepschrift.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 oktober 2012, waarbij de appellant en zijn raadsman, mr. M. Schuckink Kool, werden gehoord. Het hof oordeelt dat tegen een beslissing in een incident tot wraking, volgens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen hogere voorziening is toegelaten, tenzij er sprake is van een onjuiste toepassing van de wrakingsregeling of essentiële vormen niet in acht zijn genomen.

De appellant betoogt dat de beslissing van de wrakingskamer niet op een draagkrachtige motivering berust en dat er niet toereikend is gemotiveerd op zijn wrakingsgrond. Het hof overweegt dat een ontoereikende motivering in de door de appellant bedoelde zin geen essentieel vormverzuim oplevert dat tot doorbreking van het appelverbod kan leiden. Daarom wordt het beroep van de appellant verworpen. De beslissing is gegeven door een meervoudige kamer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer : 200.116.057/01
Zaaknummer rechtbank : 397394
Rekestnummer rechtbank : HA RK 12-151
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 12 november 2012
inzake het hoger beroep van:
[appellant],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
appellant,
advocaat: mr. M. Schuckink Kool te ’s-Gravenhage.
tegen de beslissing van de meervoudige wrakingskamer in de rechtbank Rotterdam van 6 april 2012, waarbij het verzoek van [appellant] tot wraking van mr. M.E. Merens is afgewezen.
Het geding
1. Bij beslissing van 5 juni 2012 heeft de wrakingskamer van het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn op 25 mei 2012 ingestelde hoger beroep tegen voornoemde beslissing van de wrakingskamer in de rechtbank Rotterdam. Het beroepschrift bevatte geen gronden. Tegen de beslissing van 5 juni 2012 heeft [appellant] bij faxbericht gedateerd op 13 april 2012, ingekomen bij het hof op 2 juli 2012, verzet ingesteld.
2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Daarbij zijn [appellant] en zijn raadsman gehoord.
3. Het verzetschrift wordt door het hof opgevat als een tijdig ingediend nieuw beroepschrift. Mr. Schuckink Kool heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat dit een juiste opvatting is.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Tegen een beslissing in een incident tot wraking is, gelet op het bepaalde in artikel 39 lid 5 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, geen hogere voorziening toegelaten. Dit is slechts anders indien de wrakingsrechter de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken.
5. [appellant] betoogt dat van het laatste sprake is, zodat hij in zijn beroep kan worden ontvangen. In de kern stelt hij dat de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank van 6 april 2012 niet op een draagkrachtige motivering berust. Volgens hem is ten onrechte niet, althans niet toereikend gemotiveerd beslist op de door hem aangevoerde wrakingsgrond dat mr. Merens de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet had mogen behandelen toen hij vernam dat hoger beroep was ingesteld tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2012 (hierna ook: wraking A), waarbij het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris die deze voordracht had gedaan was afgewezen.
6. Hoewel niet is komen vast te staan dat mr. Merens op de hoogte was van het ingestelde hoger beroep in wraking A, gaat het hof hier veronderstellenderwijs van uit nu [appellant] dit als grond voor de wraking van mr. Merens heeft opgeworpen en de wrakingskamer van de rechtbank hier gelet op haar overwegingen in de bestreden beslissing (hierna ook: wraking B) kennelijk ook van uit is gegaan.
7. Het hof overweegt als volgt. Een ontoereikende motivering in de door [appellant] bedoelde zin levert geen essentieel vormverzuim op dat tot doorbreking van een appelverbod kan leiden, zodat het beroep (in wraking B) reeds op deze grond dient te worden verworpen.
Beslissing
Het hof:
- verwerpt het beroep;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de advocaat van) [appellant], alsmede aan de wrakingskamer in de rechtbank Rotterdam en de genoemde rechter mr. W.E. Merens.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan- de Sonnaville, T.H. Tanja-van den Broek en R.M. Bouritius en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2012, in aanwezigheid van de griffier.