ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4891
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wraking en hoger beroep inzake de afwijzing van het wrakingsverzoek tegen mr. M.E. Merens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die een wrakingsverzoek had ingediend tegen mr. M.E. Merens. De wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam had op 6 april 2012 het verzoek tot wraking afgewezen. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar werd op 5 juni 2012 door de wrakingskamer van het hof niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen gronden bevatte. De appellant heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze beslissing, dat door het hof werd opgevat als een nieuw beroepschrift.
De mondelinge behandeling vond plaats op 31 oktober 2012, waarbij de appellant en zijn raadsman, mr. M. Schuckink Kool, werden gehoord. Het hof oordeelt dat tegen een beslissing in een incident tot wraking, volgens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen hogere voorziening is toegelaten, tenzij er sprake is van een onjuiste toepassing van de wrakingsregeling of essentiële vormen niet in acht zijn genomen.
De appellant betoogt dat de beslissing van de wrakingskamer niet op een draagkrachtige motivering berust en dat er niet toereikend is gemotiveerd op zijn wrakingsgrond. Het hof overweegt dat een ontoereikende motivering in de door de appellant bedoelde zin geen essentieel vormverzuim oplevert dat tot doorbreking van het appelverbod kan leiden. Daarom wordt het beroep van de appellant verworpen. De beslissing is gegeven door een meervoudige kamer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2012.