Rolnummer: 22-004004-08
Parketnummer: 12-715397-06
Datum uitspraak: 14 november 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 16 juli 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 29 september 2010, 22 juni 2011 en 31 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 meer subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en is de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en andermaal in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1 primair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen),in of omstreeks de periode van 01 januari 1997 tot en met 16 oktober 1999, in de gemeente Goes, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte die [slachtoffer 1] (meermalen) getongzoend en/of (over de kleding heen) aan de borsten betast en/of die borsten vastgepakt en/of in die borsten geknepen en/of het kruis van die [slachtoffer 1] (over de onderbroek heen) betast/gestreeld en/of (over de onderbroek heen) een of meerdere vinger(s) (gedeeltelijk) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd;
1 subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen),in of omstreeks de periode van 01 januari 1997 tot en met 16 oktober 1999, in de gemeente Goes met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen) tongzoenen en/of het (over de kleding heen) betasten/strelen en/of vastpakken en/of knijpen van/in de borsten en/of het kruis van die [slachtoffer 1];
2 primair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen),in of omstreeks de periode van 17 oktober 1999 tot en met 17 oktober 2002, in de gemeente Goes, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte die [slachtoffer 1](meermalen) getongzoend en/of (over de kleding heen) aan de borsten betast en/of die borsten vastgepakt en/of in die borsten geknepen en/of het kruis van die [slachtoffer 1] (over de onderbroek heen) betast/gestreeld en/of (over de onderbroek heen) een of meerdere vinger(s) (gedeeltelijk)in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd;
2 subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen),in of omstreeks de periode van 17 oktober 1999 tot en met 17 oktober 2002, in de gemeente Goes met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen) tongzoenen en/of het (over de kleding heen) betasten/strelen en/of vastpakken en/of knijpen van/in de borsten en/of het kruis van die [slachtoffer 1];
3 primair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen),in of omstreeks de periode van 01 januari 1997 tot en met 01 september 2006 te Goes, gemeente Goes, (meermalen) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] (telkens) (met beide armen) heeft vastgepakt en door elkaar heeft geschud en/of een kussen op haar mond en/of neus, althans haar gezicht heeft gedrukt en/of gehouden en/of met twee handen bij de keel/hals heeft vastgegrepen en die keel/hals heeft dichtgeknepen en/of die keel/hals gedurende enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 januari 1997 tot en met 01 september 2006 te Goes, gemeente Goes, (meermalen) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2],(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] (telkens) met beide armen heeft vastgepakt en door elkaar heeft geschud en/of een kussen op haar mond en/of neus, althans haar gezicht heeft gedrukt en/of gehouden en/of met twee handen bij de keel/hals heeft vastgegrepen en die keel/hals heeft dichtgeknepen en/of die keel/hals gedurende enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 meer subsidiair:
hij, op een of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 januari 1997 tot en met 01 september 2006 te Goes, gemeente Goes opzettelijk mishandelend een persoon (te weten: [slachtoffer 2]) (meermalen) (bij de armen) heeft vastgepakt en/of door elkaar heeft geschud en/of met twee handen (met kracht) bij de keel/hals heeft vastgegrepen en/of die keel/hals heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 1997 tot en met 30 juni 1997, in de omgeving van Soest, in elk geval ergens in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte die [slachtoffer 3] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte de auto waarin hij, verdachte, en die [slachtoffer 3] zaten op slot heeft gedaan en/of die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of met zijn bovenlichaam op haar is gaan liggen en/of (aldus) voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
5:
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 1995 tot en met 30 juni 1997 te Goes, gemeente Goes, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het bewegen van die [slachtoffer 3] tot het vastpakken en/of betasten van de penis van hem, verdachte, bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (stevig) vastpakken van de hand van die [slachtoffer 3].
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (subsidiair bewijsuitsluiting)
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat het openbaar ministerie op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat er zich in het voorbereidend onderzoek onherstelbare vormverzuimen hebben voorgedaan, bestaande in diverse schendingen van de in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, hierna: de Aanwijzing, gestelde eisen en voorschriften.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van de volgende punten vormvoorschriften zijn geschonden:
I. de verklaring van de verdachte is niet op geluidsband opgenomen;
II. de geluidsband van het intakegesprek en de aangifte van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) is niet te beluisteren, zodat de aangifte niet op juistheid valt te controleren;
III. het intakegesprek van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) is niet op geluidsband opgenomen, zodat de aangifte niet op juistheid valt te controleren;
IV. de opsporing is geschied door een niet-deskundig rechercheur die niet voor meer dan 50% van een volledige werkweek is belast met de behandeling van zedenzaken, in casu [verbalisant 1];
V. de vertrouwenspersoon van [slachtoffer 1] ([getuige 1]), die bij het intake-gesprek aanwezig was, is nadien als getuige gehoord;
VI. de zaaksofficier is geen ervaren zedenofficier en heeft geen overleg gehad met een zedenaanspreek-officier.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat naar aanleiding van deze vormverzuimen, op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, de aangiften dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof kan zich goeddeels vinden in de beoordeling van de rechtbank van deze verweren en zal daarom bij de bespreking ervan in het navolgende aansluiting zoeken bij hetgeen dienaangaande in het vonnis is overwogen.
Ad I: de verklaring van de verdachte is niet op geluidsband opgenomen.
Vast staat dat de verhoren van de verdachte in strijd met de instructie "Verdere opsporing" in de Aanwijzing niet op geluidsband zijn opgenomen. Daar staat echter tegenover dat verdachte blijkens zijn op schrift gestelde verklaringen bij de politie, zoals ook ter terechtzitting in eerste aanleg, de feiten van meet af aan heeft ontkend en deze is blijven ontkennen en ook anderszins niet belastend over zichzelf heeft verklaard ten aanzien van de hem verweten zedenmisdrijven. Derhalve is het hof - evenals de rechtbank - van oordeel dat de verdachte door het niet op geluidsband opnemen van zijn verhoren niet in zijn verdediging is geschaad.
Ad II en III: De geluidsbanden van intake en aangifte van [slachtoffer 1] zijn niet te beluisteren en de intake van [slachtoffer 3] is niet op geluidsband opgenomen.
Vast staat dat het intake-gesprek van [slachtoffer 3] van 4 maart 2007 niet op geluidsband is opgenomen en dat het intake-gesprek van 19 mei 2006 en de aangifte van 30 mei 2006 van [slachtoffer 1] niet op een goed te beluisteren geluidsband zijn opgenomen. Dit is in strijd met de instructie "Opname van aangifte" van de Aanwijzing.
Het nadeel dat verdachte door dit verzuim heeft ondervonden, acht het hof - evenals de rechtbank - echter voldoende gecompenseerd doordat de verdediging in de gelegenheid is gesteld om de beide aangeefsters tot tweemaal toe als getuige hij de rechter-commissaris te horen, waarvan de verdediging ten aanzien van beide getuigen gebruik heeft gemaakt.
Ad IV: De opsporing is geschied door een niet-deskundig rechercheur ([verbalisant 1]) die niet voor meer dan 50% van een volledige werkweek belast is met de behandeling van zedenzaken.
De specifieke kwaliteitseisen die de Aanwijzing stelt aan rechercheurs die belast zijn met de opsporing van zedenmisdrijven zien op het belang van de vereiste deskundigheid bij de bejegening van slachtoffers en verdachten van die misdrijven.
De opsporing is geschied onder leiding van verbalisant [verbalisant 2], coördinator zedenzaken, die voltijds was belast met het taakaccent zeden. [verbalisant 2] heeft telkens in samenwerking met respectievelijk de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] opgenomen. De verbalisant [verbalisant 1] nam daarnaast de aangifte op van [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2]). Hij werd in opdracht van [verbalisant 2] tevens belast met de verhoren van de verdachte. Blijkens het proces-verbaal van inspecteur [verbalisant 4], de teamchef van [verbalisant 1], hebben [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 1] de zedenopleiding aan de rechercheschool te Zutphen gevolgd en waren zij ten tijde van de verhoren gecertificeerd tot onderzoek inzake seksueel misbruik. Deze, volgens [verbalisant 4] ervaren, rechercheurs werden met regelmaat belast met onderzoeken inzake seksueel misbruik, zij het dat hij niet procentueel kan aangeven in welke verhouding zij deze taken uitvoeren of hebben uitgevoerd.
Het hof stelt vast dat in ieder geval de leider van
de opsporing in deze zaak, de verbalisant [verbalisant 2], voor bijna 100% zedenzaken doet. Ook als andere rechercheurs niet voor 50% zedenzaken doen, is daarmee voldaan aan de eisen die de Aanwijzing op dit punt stelt
Ad V: De vertrouwenspersoon van [slachtoffer 1] ([getuige 1]) die bij het intake-gesprek aanwezig was, werd nadien als getuige gehoord.
Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 mei 2006 inzake het intake-gesprek d.d. 19 mei 2006 met [slachtoffer 1] (pag. 17), de aangifte van [slachtoffer 1] van 30 mei 2006 (pag. 19) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 30 mei 2006 (pag. 29) niet blijkt dat deze vertrouwenspersoon bij het intake-gesprek met [slachtoffer 1] op 19 mei 2006 aanwezig is geweest. Ook uit zijn verklaring d.d. 28 februari 2007 bij de rechter-commissaris blijkt niet dat hij bij het intake-gesprek met [slachtoffer 1] aanwezig is geweest. In die verklaring spreekt hij niet over het intake-gesprek maar over de aangifte d.d. 30 mei 2006.
Verder stelt het hof - nu het verweer in hoger beroep is toegespitst op het intake-gesprek: ten overvloede - evenals de rechtbank vast dat [getuige 1] op 30 mei 2006 reeds om 09.09 uur, derhalve voor het tijdstip van de aangifte op 30 mei 2006 om 10:31 uur, als getuige is gehoord.
[getuige 1] heeft daarover als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft
meegenomen naar het politiebureau om aangifte te doen, dat hij een kwartier tot een half uur hij dat verhoor aanwezig was om [slachtoffer 1] rustig te houden en dat [slachtoffer 1] in zijn bijzijn heeft verteld wat [naam verdachte] (de verdachte) met haar gedaan had. Weliswaar heeft hij verklaard dat hij op 30 mei 2006 eerst bij het verhoor van [slachtoffer 1] is geweest en daarna zelf als getuige is gehoord, doch hij heeft daaraan toegevoegd dat hij af en toe problemen heeft met het zich herinneren van de volgorde van de gebeurtenissen.
Het hof gaat uit van de juistheid van de bevindingen van de verbalisanten over de gerelateerde tijdstippen van de aanvang van de verhoren.
Gelet hierop ontbeert het verweer feitelijke grondslag.
Ad VI: De zaaksofficier is geen ervaren zedenofficier en heeft geen overleg gehad met de zedenaanspreek-officier.
Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat deze strafzaak naar haar oordeel niet zo'n zware zedenzaak is dat de inzet van een specialistische officier van justitie noodzakelijk was.
Het hof komt - evenals de rechtbank - op grond van hetgeen hierboven is vastgesteld en overwogen tot de
conclusie dat voor zover de opsporing daadwerkelijk niet conform de Aanwijzing heeft plaatsgevonden, geen sprake is van zodanig ernstige vormverzuimen dat deze moeten leiden tot bewijsuitsluiting en dat al helemaal niet is gebleken dat door deze vormverzuimen ernstig
inbreuk is gemaakt op beginselen van een goede procesorde dan wel dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof volstaat met de enkele constatering van de bedoelde vormverzuimen en verbindt hieraan geen consequenties.
Het hof acht derhalve het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging en ziet geen aanleiding voor uitsluiting van de aangiften van het bewijs.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - niet wettig bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 meer subsidiair en het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3 meer subsidiair:
hij in de periode van 01 januari 1997 tot en met 01 september 2006 te Goes, gemeente Goes, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten: [slachtoffer 2]) bij de armen heeft vastgepakt en door elkaar heeft geschud en met twee handen met kracht bij de keel heeft vastgegrepen en die keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4:
hij in de periode van 01 juni 1997 tot en met 30 juni 1997, in de omgeving van Soest, door feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte die [slachtoffer 3] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] duwde/bracht, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte de auto waarin hij, verdachte, en die [slachtoffer 3] zaten op slot heeft gedaan en die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en met zijn bovenlichaam op haar is gaan liggen en aldus voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Door de raadsman van de verdachte is - overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie - betoogd dat de aangifte van [slachtoffer 3] niet als bewijsmiddel gebezigd kan worden, nu deze onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is het eens met dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, waar deze in zijn rapportage d.d. 3 november 2011 heeft overwogen dat [slachtoffer 3] vrij consistent over de (vermeende) verkrachting in de auto is blijven verklaren. Dr. Bullens heeft voorts overwogen dat haar reactie bij de eerste getuigenverklaring bij de politie authentiek te noemen is: rood en terughoudend worden op de vraag of de verdachte haar ooit seksueel heeft misbruikt. Voorts pleit - onder meer - voor de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 3] dat er geen aanwijzingen naar voren komen dat zij haar verhaal probeert 'aan te dikken'. Hierbij merkt dr. Bullens op dat er eerder gevoelens van angst en schaamte in haar verhaal naar voren komen. Ook heeft [slachtoffer 3] het (vermeende) seksueel misbruik spontaan aan [slachtoffer 2] onthuld.
Daarnaast vindt het hof het volgende van belang.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij de verdachte in zijn gezicht heeft gekrabt toen zij zich verzette toen hij haar wilde misbruiken. Door [slachtoffer 2] is verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte een kras op zijn hoofd had en dat [slachtoffer 3] op de achterbank van de auto zat te huilen. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de kras op het hoofd van de verdachte en het huilen van [slachtoffer 3] het gevolg is geweest van de aanrijding die daarvoor had plaatsgevonden.
Het hof is derhalve van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 3] consistent heeft verklaard en het feit dat de aangifte van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2], de aangifte van [slachtoffer 3] betrouwbaar en geloofwaardig is en derhalve voor het bewijs kan worden gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de feiten 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 5 zal worden vrijgesproken en ter zake van de feiten 3 meer subsidiair en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat een contactverbod aan de verdachte wordt opgelegd ten aanzien van de aangeefsters [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] voor een periode van 2 jaren met bevel dat dit contactverbod direct uitvoerbaar is. Voorts heeft zij gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 3]. De verdachte is tijdens een autorit met haar het bos ingereden en heeft daar de auto geparkeerd. De verdachte heeft vervolgens de auto op slot gedaan en is voor de helft op [slachtoffer 3] gaan liggen, waardoor zij geen kant meer op kon. Daarna heeft de verdachte haar broek los gedaan en heeft hij zijn vingers in de vagina van [slachtoffer 3] gebracht.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 2].
Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Met zijn handelen is hij volledig voorbijgegaan aan de psychische gevolgen die zijn handelen heeft voor de slachtoffers.
Het hof weegt hierbij mee dat de ervaring met betrekking tot slachtoffers van seksueel misbruik leert dat deze slachtoffers veelal geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] blijkt dat zij psychische gevolgen ondervindt als gevolg van hetgeen haar is aangedaan.
Het hof heeft betreffende de persoon van de verdachte acht geslagen op - onder meer - de navolgende rapporten:
- psychologisch onderzoek, d.d. 21 maart 2008, opgemaakt door prof. dr. J.J.L. Derksen, klinisch en forensisch psycholoog;
- psychiatrisch onderzoek, d.d. 31 maart 2008, opgemaakt door P. Zonneveld, psychiater, en J.G. Griffioen, psychiater in opleiding.
Uit het rapport van de psychiater komt onder meer voren dat bij de verdachte sprake is van een posttraumatische stresstoornis en van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was deze problematiek aanwezig. De psychiater adviseert om de verdachte wegens zijn problematiek als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Uit het rapport van de psycholoog komt - onder meer - naar voren dat de verdachte sinds 2003 in lichte mate lijdt aan de symptomen van een posttraumatische stresstoornis. Voorts is de verdachte lijdende aan een persoonlijkheidsstoornis die hem vanaf de vroege kindertijd heeft gekenmerkt. Deze persoonlijkheidsstoornis speelde een rol ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De posttraumatische stresstoornis is overwegend van latere datum. Door de persoonlijkheidsstoornis had de verdachte te weinig remmingen en was hij niet adequaat in staat het perspectief van de ander, met name van vrouwen, te evalueren en mee te nemen in zijn gedrag. Hierdoor kan hij snel agressief worden, en verdraagt hij het moeilijk geen controle over zijn situatie en anderen te hebben. In relatie tot vrouwen komt vooral zijn egoïsme, egocentrisme en gebrekkige empathie tot uiting. In relatie tot zijn seksuele verlangen kende hij te weinig remmingen. De psycholoog adviseert om de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ter zake van het ten laste gelegde.
Het hof neemt de oordelen van de deskundigen betreffende de toerekenbaarheid van de verdachte voor de feiten over en maakt deze tot de zijne.
Het hof is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten ernstig zijn. Het hof ziet echter, gelet op de omstandigheid dat de feiten reeds langere tijd geleden zijn begaan alsmede gelet op de leeftijd en de gezondheidstoestand van de verdachte, aanleiding om thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Voorts is het hof van oordeel dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, immers na het instellen van het hoger beroep op 29 juli 2008 is het dossier eerst op 2 februari 2010 bij het hof binnengekomen. De in casu geldende inzendtermijn van acht maanden is daarmee met bijna één jaar overschreden. Vervolgens is de zaak in hoger beroep niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep afgedaan. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat.
Het hof acht in beginsel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als hiervoor genoemd, zal het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden opleggen.
Gelet op de op te leggen straf wordt de vordering tot afgifte van een bevel gevangenneming afgewezen.
Het hof ziet geen aanleiding voor oplegging van een contactverbod als door de advocaat-generaal gevorderd, nu niet aannemelijk is geworden dat zo een verbod nuttig of nodig zou zijn.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering gehandhaafd en aan de orde tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het meergevorderde zal het hof afwijzen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.000,-.
In hoger beroep is deze vordering gehandhaafd en aan de orde tot een bedrag van € 9.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 primair en subsidiair alsmede ter zake van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 meer subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot een bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 juni 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 juni 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.A. de Groot, mr. S.A.J. van 't Hul en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. E. Mulder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 november 2012.
Mr. H.A. van Brummen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.