ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2603

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.098.946
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap en de toedeling van de echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat de voormalige echtelijke woning met de daaraan gekoppelde hypotheek zonder enige verrekening aan de man zou worden toegescheiden. De vrouw betwistte dat er wilsovereenstemming was bereikt over deze verdeling en voerde aan dat de man niet de juiste documenten had overgelegd die de onderhandelingen over de verdeling bevestigden. Het hof heeft de argumenten van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk overeenstemming was over de verdeling van de woning. De correspondentie tussen de advocaten van beide partijen bevestigde dat de man de schulden had voldaan en dat de vrouw akkoord was gegaan met de toedeling van de woning aan de man. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en bekrachtigde de eerdere vonnissen. Daarnaast werd het beroep van de vrouw op dwaling verworpen, omdat de artikelen die zij aanhaalde niet van toepassing waren op de verdeling. Het hof concludeerde dat de vrouw haar medewerking moest verlenen aan de notariële akte voor de toedeling van de woning aan de man. De proceskosten werden ook aan de vrouw opgelegd, omdat zij nodeloos had gewacht om de overeenkomst tot verdeling te betwisten, wat in strijd was met de redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.098.946
Zaak - rolnummer Rechtbank : 367668 / HA ZA 10-1979
arrest van d.d. 7 augustus 2012
inzake
de vrouw,
wonende te [A],
appellante,
advocaat : mr. drs. I. Vledder, te Purmerend
tegen
de man,
wonende te [B],
geïntimeerde,
niet verschenen .
1. Het geding
Bij exploot van 5 december 2011 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 september 2011 (het hof leest: 14 september 2011) van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Tegen de man is verstek verleend.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw 6 grieven geformuleerd.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Door de vrouw wordt gevorderd:” Het hof behage bij arrest uitvoerbaar te verklaren bij voorraad de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2011 en 14 september 2011, gegeven onder zaak/rolnummer 367668/HA ZA 10-1979, te vernietigen en de vorderingen van appellante zonodig met verbetering van gronden alsnog geheel toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
2. Gezien de onderlinge samenhang tussen de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk.
Overeenkomst tot verdeling
3. De vrouw is het niet eens met vonnis van de rechtbank voor zover de rechtbank heeft overwogen dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap, in die zin dat de voormalige echtelijke woning met de daaraan gekoppelde hypotheek zonder enige verrekening aan de man zou worden toe gescheiden.
4. Door de vrouw is onder meer het navolgende aangevoerd:
• De man heeft nagelaten de brief van mr. G.B.J. Montagne van 16 februari 1999 over te leggen, waaruit blijkt dat partijen nog steeds aan het onderhandelen zijn over de verdeling;
• Uit de brief van 16 februari 1999 volgt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling;
• Uit de door de rechtbank aangehaalde brief van 13 september 2002 blijkt enkel dat de man aan mr. R. Warmer heeft aangegeven dat er tussen hem en de vrouw overeenstemming was ter zake de verdeling van de woning. Uit de brief volgt echter niet dat de vrouw zelf haar instemming heeft gegeven. Was dat wel het geval geweest dan had zij deze akte wel ondertekend of aan het passeren daarvan meegewerkt;
• De vrouw betwist dat zij voornoemde brief van mr. Warmer heeft ontvangen;
5. Het hof overweegt als volgt. De rechtsvraag die voorligt is, of partijen wilsovereenstemming hebben bereikt omtrent de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, in die zin dat de voormalige echtelijke woning met de daaraan gekoppelde hypotheek zonder enige verrekening aan de man zou worden toe gescheiden.
6. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt omtrent de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap zoals hiervoor vermeld. Het hof maakt de gronden van de rechtbank tot de zijne.
7. De brief van 16 februari 1999 van mr. G.B.J. Montagne gericht aan mr. P.E.G. Al werpt naar het oordeel van het hof geen ander licht op de zaak. In de brief is gesteld:
” Het huis heeft vorig jaar gedurende drie á vier maanden te koop gestaan. Het hoogste bod dat in die tijd is uitgebracht bedroeg f 210.000. De hypotheekschuld is, zoals uw cliënte bekend, f 225.000. Geconstateerd moet worden dat het huis geen danwel een negatieve overwaarde heeft. Het huis behoort zonder enige verrekening aan cliënt te worden toegescheiden en ik wil graag de schriftelijke bevestiging dat uw cliënte aan wijziging van de tenaamstelling zal meewerken.”
6. De voormalige advocate van de vrouw mr. P.E.G. Al schrijft in haar brief van 13 oktober 2011 aan mr. I. Vledder:
” Ik schreef in mijn brief van 16 december 1998 dat cliënte ermee instemt dat de woning zonder nadere verrekening aan meneer toe gescheiden kan worden, mits hij dan de schulden op zich neemt”. “Dat meneer vervolgens wel alle schulden betaald heeft (ik neem aan noodgedwongen omdat de schuldeisers bij hem aanklopten), maakt in mijn optiek nog niet dat er dan wel een overeenkomst was.”
7. De voormalige advocate van de vrouw bevestigt dat haar cliënt akkoord is met de toedeling van woning aan de man. Uit haar eigen brief volgt dat de man ook de schulden heeft voldaan. Feitelijk heeft de man daarmee voldaan aan de voorwaarden die de advocate van de vrouw heeft gesteld.
8. Naar het oordeel van het hof is op grond van het vorenstaande genoegzaam komen vast te staan – in het bijzonder op grond van de aaneensluitende correspondentie van de advocaten - dat partijen over de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning tot overeenstemming zijn geraakt in die zin dat deze woning aan de man wordt toegedeeld onder de verplichting om - ondermeer - de hypothecaire schuld waarvoor deze woning is verbonden als een eigen schuld te voldoen.
9.De vooromschreven overeenkomst tot verdeling verplicht beide partijen tot verdeling als hiervoor omschreven, welke verdeling bij een registergoed op grond van art.3:186 BW een notariële akte en inschrijving in de openbare registers vereist.Het hof gaat ervan uit dat de vrouw haar medewerking verleent aan de notariële akte waarbij de onderhavige woning zal worden toegedeeld aan de man.
Dwaling
10. De vrouw is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat haar subsidiaire beroep op dwaling afstuit op de artikelen 6:228-230 BW. Het hof stelt voorop dat onder verdeling moet worden verstaan de vaststelling wat aan ieder van de deelgenoten toekomt en welke vaststelling wordt gevolgd door een levering waarmee aan de leveringsvoorschriften wordt voldaan en waardoor een einde wordt gemaakt aan de onverdeeldheid. Door de overeenkomst tot levering hebben partijen vastgesteld wat aan ieder van hen toekomt en er is derhalve sprake van een verdeling. Op grond van art.3:199 BW zijn de artt.6:228-230 BW op een verdeling niet van toepassing. De onderhavige grief van de vrouw faalt derhalve.
Bewijsaanbod
11. In de visie van de vrouw rust in deze zaak op de man de bewijslast. Zij neemt op basis daarvan kennelijk aan dat zij slechts tot een tegenbewijsaanbod is gehouden als omschreven in punt 27 van haar memorie van grieven. Wat daar ook van zij, ook al zou de vrouw slechts tot tegenbewijs zijn gehouden dan geldt weliswaar dat van dat aanbod zelf geen specificatie mag worden verlangd, maar van haar mag wel worden verlangd dat zij gemotiveerd stelt op welke stellingen haar tegenbewijsaanbod betrekking heeft. Bij gebreke daarvan kan het hof bezwaarlijk vaststellen waarop het tegenbewijsaanbod betrekking heeft. Voor zover er geen sprake is van een tegenbewijsaanbod maar van een bewijsaanbod wordt dit door het hof gepasseerd als onvoldoende gespecificeerd. .
Proceskosten
12. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de vrouw op goede gronden in de proceskosten heeft veroordeeld. De handelwijze van de vrouw vormt daarvoor de grondslag. De vrouw heeft nodeloos vele jaren - 12 jaar - gewacht om de overeenkomst tot verdeling die de man dacht met haar te hebben gesloten trachten te vernietigen. Na 12 jaren kan voorts bezwaarlijk een beroep worden gedaan op de relatie van ex-echtgenoten ter ondersteuning van een beroep op compensatie van proceskosten..Uit de processtukken van partijen volgt dat de echtscheiding is ingeschreven op 15 december 1998. Naar het oordeel van het hof is compensatie in het onderhavige geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3. Beslissing
Het hof;
bekrachtigt de bestreden vonnissen van 23 februari 2011 en 14 september 2011 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012 in aanwezigheid van de griffier.