ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1995

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002872-12
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na intrekking door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1961 en thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank van 25 mei 2012. Echter, op 20 augustus 2012 heeft de verdachte een formulier voor intrekking van het hoger beroep ondertekend, wat hij later als een vergissing beschouwde. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, omdat de intrekking rechtsgeldig was. Het hof overwoog dat, hoewel de wet hierover zwijgt, in de rechtspraak is aangenomen dat een intrekking onder bijzondere omstandigheden als niet rechtsgeldig kan worden beschouwd. Het hof concludeerde echter dat de verdachte zich op het moment van intrekking bewust was van de gevolgen van zijn handelen en dat er geen sprake was van verschoonbare dwaling. De verdachte had de intrekking gedaan na een gesprek met een medegedetineerde, die hem had verteld dat hij in hoger beroep een hogere straf zou krijgen. Na overleg met zijn raadsvrouw kwam de verdachte tot de conclusie dat hij op onjuiste gronden had gehandeld. Het hof oordeelde dat de verstandelijke beperking van de verdachte op zichzelf niet voldoende was om verschoonbare dwaling aan te nemen. Uiteindelijk verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002872-12
Parketnummer: 09-900143-12
Datum uitspraak: 14 september 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 mei 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1961,
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2012 gevorderd dat de verdachte
niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens de verdachte is op 1 juni 2012 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 mei 2012.
Het hof heeft kennis genomen van een door de verdachte ondertekende verklaring ex artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering d.d. 20 augustus 2012, als bijlage gevoegd bij de akte intrekken rechtsmiddel van dezelfde datum. Voorts heeft het hof kennis genomen van een door de verdachte ondertekende brief d.d. 27 augustus 2012, waarin de verdachte aangeeft dat hij het hoger beroep per vergissing heeft ingetrokken.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2012 heeft de verdachte verklaard – kort gezegd - dat hij in de penitentiaire inrichting met een medegedetineerde heeft gesproken die hem heeft verteld dat hij in hoger beroep een hogere straf opgelegd zou krijgen en dat de verdachte daarom beter het hoger beroep kon intrekken. Direct na dit gesprek is de verdachte naar de administratie van de penitentiaire inrichting gegaan en heeft – kort daarna, zonder zijn raadsvrouw hierover te consulteren - een formulier voor de intrekking van het hoger beroep ondertekend. Na een gesprek met zijn raadsvrouw heeft de verdachte naar eigen zeggen ingezien dat hij het hoger beroep op onjuiste gronden had ingetrokken.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw betoogd – kort gezegd - dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien, gelet op zijn beperkte verstandelijke vermogens en omdat hij zeer labiel en gemakkelijk beïnvloedbaar is, een en ander overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent dat, hoewel de wet daarover zwijgt, in de rechtspraak is aangenomen dat onder bijzondere omstandigheden een gedane afstand of intrekking van een rechtsmiddel als niet rechtsgeldig moet worden beschouwd.
Het hof is echter van oordeel dat zulks niet snel dient te worden aangenomen, aangezien dat op gespannen voet staat met de rechtszekerheid.
Het voorgaande klemt te meer indien er, zoals in het onderhavige geval aan de orde is, ook benadeelde partijen in de procedure betrokken zijn. Ook zij hebben immers belang bij duidelijkheid omtrent de uitvoerbaarheid van de toewijzing van hun vorderingen.
Naar het oordeel van het hof kan sprake zijn van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld indien er sprake is geweest van verschoonbare dwaling van de verdachte ten aanzien van het intrekken van het hoger beroep.
Het hof stelt daarbij voorop dat de verstandelijke beperking die bij de verdachte is vastgesteld op zichzelf niet reeds voldoende reden vormt voor het kunnen aannemen van verschoonbare dwaling ten aanzien van het intrekken van het hoger beroep.
Het hof stelt naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte, op het moment dat hij het formulier intrekking rechtsmiddel invulde, zich bewust was van de strekking en de gevolgen van zijn handelen en dat hij op dat moment ook daadwerkelijk het hoger beroep wenste in te trekken. Kort daarna heeft de verdachte kennelijk spijt heeft gekregen van deze beslissing.
Van verschoonbare dwaling bij de verdachte is onder de gegeven omstandigheden, naar het oordeel van het hof, geen sprake geweest.
Het hof acht aannemelijk dat verdachte bij de intrekking van zijn rechtsmiddel van de hem door een medegedetineerde aan de hand gedane veronderstelling is uitgegaan, dat hij door de intrekking een lagere straf zou krijgen dan in eerste aanleg was opgelegd, dan wel dat hij door de intrekking zou voorkomen dat hij een hogere straf kreeg dan in eerste aanleg opgelegd. Zo dit al – deels - als dwaling kan worden aangemerkt, dan is deze dwaling naar het oordeel van het hof niet verschoonbaar. Verdachte had immers bijstand van een raadsvrouw en niets dwong hem om terstond een beslissing te nemen.
Het hof overweegt voorts, dat de stelling van de raadsvrouw dat de medewerkers van de administratie in de penitentiaire inrichting bekend zouden zijn met de geestelijke beperking van de verdachte en dat zij hem niet zouden hebben aangeraden eerst zijn raadsvrouw te consulteren omtrent de intrekking van het hoger beroep - wat daarvan verder zij - aan het voorgaande niet afdoet. Dat de verdachte het hoger beroep mogelijk naar aanleiding van onjuiste of gedeeltelijk onjuiste informatie heeft ingetrokken, maakt dit oordeel niet anders.
Het hof zal de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. H.C. Wiersinga en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 september 2012.