ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1953

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004428-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terbeschikkingstelling van verdachte na poging tot doodslag met mes in 's-Gravenhage

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die op 27 november 2009 in 's-Gravenhage een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, die lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, heeft met een mes meerdere steekbewegingen gemaakt richting de aangever, die hem had gevraagd om te stoppen met schelden. De verdachte heeft de aangever daadwerkelijk gestoken, maar het hof oordeelt dat de verdachte niet strafbaar is vanwege zijn geestelijke toestand. Het hof heeft de terbeschikkingstelling (TBS) van de verdachte gelast, met voorwaarden, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging, maar moet zich houden aan de voorwaarden van de TBS. De uitspraak is gebaseerd op de rapportages van gedragsdeskundigen die de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwen. Het hof heeft ook de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer in overweging genomen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004428-10
Parketnummer(s): 09-926025-09
Datum uitspraak: 20 september 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 augustus 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1965,
thans gedetineerd in Den Haag PPC te 's-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 28 april 2011, 27 oktober 2011, 28 juni 2012 en 7 september 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte is bovendien op last van de rechtbank ter beschikking gesteld en zijn verpleging van overheidswege is daarbij bevolen. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is beslist zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 27 november 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de rug en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en/of (meerdere) zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [benadeelde partij] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of (meerdere) zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [benadeelde partij] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [benadeelde partij]), met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of die [benadeelde partij] in zijn borst en/of buik, althans het lichaam, heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich, zoals weergegeven in de ter terechtzitting van 7 september 2012 overgelegde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft - verkort en zakelijk weergegeven - bepleit dat de opzet in elke vorm ontbreekt, nu de verdachte ten tijde van het delict aan een zodanig ernstige psychische stoornis leed dat hij dientengevolge van elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken.
Voorts kan naar mening van de raadsman de vereiste opzet op de dood en de zware mishandeling van de aangever niet worden bewezen, nu er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt, dan wel met het mes heeft gestoken.
Daarnaast kan, mocht het hof van oordeel zijn dat voldoende vaststaat dat er met het mes gestoken is, uit de plaats van de verwonding, te weten op het schouderblad en dus niet in de buurt van vitale onderdelen van het lichaam, ook niet het voorwaardelijk opzet op de dood en de zware mishandeling worden bewezen.
Het oordeel van het hof
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de na te melden bewijsmiddelen zijn vervat, waarvan de vindplaats met voetnoten is aangegeven, en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Op vrijdag 27 november 2009 bevond [benadeelde partij] (hierna: aangever) zich in ijssalon Florencia te
's-Gravenhage.1 De verdachte kwam ook de ijssalon binnen.
Hij liep wat in zichzelf te mompelen. De aangever hoorde iets met "kanker".
De verdachte ging zitten en bleef de woorden "kanker" herhalen. Hij deed dat eerst in zichzelf en dan ineens luidruchtig. De aangever vroeg de verdachte om daarmee op te houden. De verdachte reageerde hierop met: "Wie ben jij dan, of ik mag hier rustig zitten, ik mag doen wat ik wil". De verdachte bleef "kanker" roepen.
De aangever heeft hierna wederom gevraagd of de verdachte op wilde houden met schelden of anders buiten zijn koffie op te drinken. De aangever stelde voor om samen naar buiten te gaan en daar hun koffie te drinken zodat de mensen geen last zouden hebben. Daar de verdachte niet van plan was om naar buiten te gaan, wilde de aangever de verdachte bij zijn jasje pakken en meenemen. De verdachte heeft hierop de hand van de aangever weggeslagen en is opgestaan. De verdachte had in zijn rechterhand een mes en liep naar de aangever toe2. De verdachte maakte steekbewegingen. Hij wilde de aangever prikken.
De verdachte viel de aangever aan en de aangever ontweek hem3. De aangever moest ontwijkende bewegingen maken om niet geraakt te worden door het mes. De verdachte bevond zich op minder dan een meter afstand van de aangever. De aangever liep achteruit. De verdachte bleef op hem afkomen. De verdachte was in wilde razernij en bleef wild zwaaien met het mes.4 De verdachte maakte van boven naar beneden prikkende bewegingen naar de aangever. De aangever heeft toen besloten iets terug te doen en heeft de verdachte aangevallen om het mes te kunnen pakken.
De aangever en de verdachte kwamen samen op de grond terecht.5 De aangever zat boven op de verdachte.6 De verdachte verzette zich hevig en heeft de aangever proberen te steken. De verdachte heeft de aangever met zijn rechterarm en hand, waarin het mes zat, geraakt tegen zijn zij, onder zijn arm en bij zijn schouder.7
Verbalisanten hebben geconstateerd dat er in de jas van aangever een snee zat van vier centimeter lang aan de buitenkant en anderhalve centimeter lang aan de binnenkant. In het sweatshirt van de aangever zat op diezelfde plaats een snee. Voorts zagen zij op de linkerschouder van de aangever een kleine wond.
Op de buik en borst van de aangever constateerden verbalisanten twee dunne rode verkleuringen.8
Op de plaats delict heeft de politie een mes met een totale lengte van 20 centimeter aangetroffen. De lemmetlengte bedroeg 9,5 centimeter.9De verdachte heeft verklaard dat het mes zijn eigendom was.10 De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij iemand hoorde zeggen "wil je me steken of zo". De getuige zag dat de verdachte en de aangever in een stevige worsteling waren. Hij zag dat de verdachte een mes in zijn rechterhand had. Hij hoorde omstanders ook schreeuwen: "Mes, mes, mes". Hij hoorde de aangever schreeuwen: "Laat dat mes los, laat dat mes los". De getuige zag dat de verdachte en aangever door de worsteling op de grond vielen.11
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte en de aangever op de grond lagen. De verdachte had een mes in zijn hand. De aangever probeerde uit alle macht om niet gestoken te worden.12
De getuige hoorde de verdachte roepen: "kankerlijer, ik steek je".13
Nadere overwegingen
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af, dat de verdachte - voordat hij met de aangever op de grond viel - reeds het mes in zijn hand heeft gehad en daarmee ook op dat moment al meerdere steekbewegingen in de richting van de aangever heeft gemaakt en deze ook daadwerkelijk heeft gestoken met het mes.
Met betrekking tot het opzet
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer het arrest van 9 december 2008, NJ 2009, 157) kan een ernstige geestelijke stoornis slechts aan bewezenverklaring van het opzet in de weg staan indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken.
Naar het oordeel van het hof is hiervan in de onderhavige zaak geen sprake.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich moest verdedigen. Bij de politie heeft hij voorts verklaard dat hij de zaak (het hof begrijpt: de ijssalon) uit moest. Dat was het enige waar hij aan dacht. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij het mes uit zijn zak heeft gepakt omdat hij zich moest verdedigen. Hij heeft het mes eerst moeten openklappen.
Hieruit leidt het hof af dat er bij verdachte de wil bestond om het mes te gebruiken en dat verdachte doelgericht daarnaar heeft gehandeld door met het mes meermalen in de richting van de aangever te steken en de aangever ook daadwerkelijk heeft gestoken.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gesteld dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte derhalve opzettelijk heeft gehandeld en overweegt ten aanzien van het opzet dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte met een mes met een lemmetlengte van 9,5 centimeter stekende bewegingen heeft gemaakt in de nabijheid van het lichaam van de aangever, terwijl hij op de aangever afliep en terwijl hij, nadat hij door een worsteling met de aangever op de grond terecht was gekomen, onder de aangever op de grond lag. Hierbij merkt het hof op dat de stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van de aangever zijn gemaakt en de verdachte de aangever ook daadwerkelijk in zijn schouder heeft gestoken. Dat het hierbij is gebleven is naar het oordeel van het hof geenszins aan verdachte te danken. De verdachte verkeerde kennelijk in wilde razernij en zwaaide wild met het mes.
Het is naar het oordeel van het hof meer geluk dan wijsheid dat het mes terechtgekomen is in de schouder: een paar centimeter lager of naar rechts en verdachte had met het mes vitale organen van de aangever kunnen raken. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de aangever de gevolgen van de stekende bewegingen tot op zekere hoogte alleen door ontwijkende bewegingen heeft kunnen beperken.
Dat het handelen van verdachte ook door een neutrale toeschouwer als gericht op de dood van de aangever werd opgevat, blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige 2], die onder meer heeft verklaard:
"Ik denk dat het slachtoffer veel geluk heeft gehad. Hij had het nooit in zijn eentje gered. Ik denk dat het slachtoffer echt voor zijn leven heeft moeten vechten. Ik kreeg de indruk dat de aangehouden man gewoon koste wat het kost die man wilde steken".
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair:
hij op 27 november 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, heeft gestoken in de rug en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [benadeelde partij] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte een beroep op (putatief) noodweer toekomt en dat de verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de aangever de verdachte een vuistslag heeft gegeven en dat de verdachte zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf mocht verdedigen. Ook indien er geen klap zou zijn geweest dan is het beetpakken bij de kraag van de verdachte een aanranding, dan wel een dreigende aanranding.
Het hof verwerpt het gevoerde verweer en overweegt te dien aanzien als volgt.
Dat de verdachte op enig moment voorafgaand aan het door hem gebruikte geweld is geslagen door de aangever, is op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Dat de aangever rode plekken op zijn knokkels had doet daar niet aan af, nu deze verkleuringen ook ten tijde van de worsteling kunnen zijn ontstaan.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof wel vast dat de aangever - na een woordenwisseling met de verdachte - deze bij zijn jasje wilde pakken om hem naar buiten mee te nemen. Gelet op de omstandigheden waaronder dit gebeurde is het hof, met de raadsman van oordeel, dat
het handelen van de aangever, te weten het gaan vastpakken van de verdachte, een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding oplevert.
Het aanvankelijke handelen van de verdachte, bestaande uit het wegslaan van de hand van aangever, vormde daarop een gepaste reactie, doch het direct daarna op de aangever (blijven) aflopen en met het mes in de richting steken van de aangever en hem ook daadwerkelijk steken met het mes, stond evenwel in geen verhouding met de aard en omvang van de aanranding. De verdachte heeft met dit, naar het oordeel van het hof, disproportioneel handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu verdachte zich, zoals uit het vorenstaande blijkt, naar het oordeel van het hof inderdaad in een noodweersituatie bevond, kan het beroep op putatief noodweer onbesproken blijven.
Evenmin is een andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluit.
Het primair bewezenverklaarde levert derhalve op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte een beroep op noodweer-exces toekomt en dat de verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Het hof overweegt dat de - hiervoor onder 'strafbaarheid van het bewezen verklaarde' - als disproportioneel gekwalificeerde reactie van de verdachte op een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding door de aangever, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet het gevolg was van de door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedstoestand, doch naar het oordeel van het hof verband hield met de hierna te bespreken ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte. In zoverre faalt het beroep op noodweer-exces.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 12 juni 2012, opgemaakt door F.R. Kruisdijk, psychiater en P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, dat - onder meer - het volgende inhoudt.
Betrokkene heeft langdurig geleden aan een waanstoornis van het achtervolgingstype. Ten tijde van het ten laste gelegde was de waanstoornis in volle omvang aanwezig. Betrokkene was geheel in de ban van zijn waandenken. Daarbij speelde niet alleen een min of meer gesystematiseerde waan een rol - de waan waarbij betrokkene zich al jarenlang belaagd voelde door twee Haagse families - doch ook zijn perceptie van de actuele realiteit en de actuele waarneming van de bedoelingen van anderen werden volledig ingekleurd door zijn wanen (p. 63 en 64). De beide gedragsdeskundigen adviseren betrokkene voor het ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof neemt deze conclusies over en volgt - met de advocaat-generaal en de raadsman - dit advies.
Nu het bewezen verklaarde feit wegens verdachtes ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens hem niet kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden, zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies ten behoeve van TBS met voorwaarden van Palier, forensische & intensieve zorg, d.d. 29 augustus 2012, zal worden opgelegd.
De raadsman is van mening dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, eventueel met aansluitend een BOPZ-traject, het meest in de rede ligt.
Subsidiair refereert de raadsman zich aan de vordering van de advocaat-generaal.
Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. De ervaring leert dat slachtoffers van een ernstig delict als het onderhavige nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden en het hof heeft ter terechtzitting begrepen dat de gebeurtenissen tot op de dag van vandaag heftige emoties bij het slachtoffer oproepen en nog steeds grote invloed hebben op diens leven.
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op bewezen verklaarde wijze geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Weliswaar kan het bewezen verklaarde feit de verdachte niet worden toegerekend, doch de maatschappij dient naar 's hofs oordeel wel tegen de verdachte te worden beschermd.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 augustus 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte bevinden zich in het dossier de navolgende Pro Justitia rapporten van:
- psycholoog G.M. Jansen, d.d. 7 februari 2010,
- psychiater R.J.H. de Winter, d.d. 31 januari 2010.
De rechtbank heeft in eerste aanleg, naast een gevangenisstraf - met inachtneming van het gestelde in de rapporten over het gevaar voor herhaling van ernstige geweldsdelicten, op grond van de genoemde persoonlijkheidsstoornis - de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op:
- een reclasseringsrapport van Palier, d.d. 20 oktober 2011,
- het Pro Justitia rapport van psychiater H.E.M. van Beek d.d. 7 september 2011,
- het Pro Justitia rapport van psycholoog W.J.L. Lander, d.d. 17 augustus 2011,
- het Pro Justitia rapport van psychiater F.R. Kruisdijk en psycholoog P.A.E.M.T. Cremers, d.d. 12 juni 2012,
- het reclasseringsadvies ten behoeve van TBS met voorwaarden van Palier, forensische & intensieve zorg, d.d. 29 augustus 2012.
In voormeld Pro Justitia rapport van 12 juni 2012 wordt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende gediagnosticeerd en geadviseerd:
Betrokkene heeft langdurig geleden aan een waanstoornis van het achtervolgingstype. Betrokkene werd hiervoor sedert april 2011 behandeld met antipsychotische medicatie. Nadien is de activiteit van deze waanstoornis onder invloed van die medicatie al snel in belangrijke mate in remissie gegaan.
Indien betrokkene niet blijvend zal worden behandeld met antipsychotische medicatie, zal de 'kernwaan', die al jarenlang aanwezig is, opnieuw actualiseren en zal er hoogstwaarschijnlijk opnieuw een uitbreiding van plaatsvinden met inclusie van andere, waarvan de bedoelingen ingepast worden in zijn pathologische overtuigingen. De verwachting is dat de 'kernwaan' inmiddels verankerd ligt in het waangeheugen van betrokkene en als rudimentair gedachtegoed aanwezig zal blijven (p.65).
Gesteld kan worden dat het risico binnen een behandelingssituatie zeer laag is voor soortgelijke incidenten als het thans aan betrokkene ten laste gelegde. Buiten een behandelingssituatie, indien goed begeleid en gemedicineerd geldt er volgens de inschatting van de gedragsdeskundigen een matig risico op recidive. Indien betrokkene echter onbegeleid en zonder medicatie buiten een behandelsetting zou verblijven, neemt de kans op recidive voor soortgelijke feiten als waarvan betrokkene in de onderhavige zaak wordt verdacht toe: de psychotische belevingen zullen uitbreiden en willekeurige anderen zullen hierin geïncludeerd raken (p. 66).
Betrokkene zal de rest van zijn leven antipsychotische medicatie moeten gebruiken.
Reeds bij een laagnormale bloedspiegel van het antipsychoticum dat betrokkene thans gebruikt, is echter al een goede klinische respons te zien zonder al te veel nadelige bijwerkingen van het geneesmiddel. Betrokkene toont zich desgevraagd ook bereid om dit middel via een drie- à vierwekelijkse depotinjectie toegediend te krijgen om een nog betere compliance in de toekomst te verzekeren. Betrokkene is tevens bereid tot verdere behandeling en begeleiding van zijn geestesstoornis in de vorm van psycho-educatie, het maken van een forensisch signaleringsplan, gesprekken met familie en andere belangrijke anderen en andere onderdelen van een behandelplan. Uiteindelijk zou betrokkene door een
GGZ-instelling (of een daaraan gelieerde instantie) toegeleid willen worden naar een passende woonvorm, zoals bijvoorbeeld een beschermde woonvorm.
Gelet op het bovenstaande, gezien de voorgeschiedenis van betrokkene en de ernst van het ten laste gelegde adviseren de gedragsdeskundigen aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen (p. 66-67).
In het reclasseringsadvies ten behoeve van TBS met voorwaarden van Palier, forensische & intensieve zorg, d.d. 29 augustus 2012, opgemaakt en ondertekend door D. Boers, reclasseringswerker en J. Guyt, leidinggevende, wordt geadviseerd de betrokkene de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen, met als voorstel de bijzondere en algemene voorwaarden zoals in het advies geformuleerd. Door de IFZ Den Haag is een indicatie afgegeven voor plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Inforsa Amsterdam.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 september 2012 uitdrukkelijk bereid verklaard de door de reclassering geformuleerde en met hem besproken voorwaarden na te leven.
Het door de verdachte begane misdrijf is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Op grond van de vorenstaande rapportage van 12 juni 2012 stelt het hof vast dat er bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit en met in achtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de deskundigen in de omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte rapporten komt het hof - alles overwegende - tot het oordeel dat, ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, het geven van een last tot terbeschikkingstelling met na te noemen voorwaarden passend en geboden is.
Het hof sluit zich aan bij de voorwaarden zoals opgesteld in voornoemd reclasseringsadvies ten behoeve van TBS met voorwaarden van Palier d.d. 29 augustus 2012, behoudens voor zover het betreft de algemene voorwaarden onder punt 16 en 18, die tezamen - kort gezegd - inhouden dat vanuit de reclassering GGZ Reclassering Palier contactpersoon en toezichthouder zal zijn en verantwoordelijk zal zijn voor het uitbrengen van advies betreffende de voortgang van de maatregel. Naar oordeel van het hof ligt het niet in de macht van de verdachte aan deze voorwaarden te voldoen. In de hierna, aan Stichting Reclassering Nederland, te verstrekken opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden, worden voormelde opdrachten aan de reclassering begrepen te zijn.
Het hof bepaalt daarnaast dat de tenuitvoerlegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden.
De door de raadsman bepleite maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is naar het oordeel van het hof in casu niet de aangewezen maatregel.
Het hof heeft daarbij primair in aanmerking genomen dat, met inachtneming van de eerder over de verdachte opgemaakte rapportages, de gedragsdeskundigen F.R. Kruisdijk en P.A.E.M.T. Cremers in hun rapport van 12 juni 2012, bij de beantwoording op de vraag 6 enkel de TBS met voorwaarden adviseren.
Gelet op de verwachting van de gedragsdeskundigen dat dat de 'kernwaan' inmiddels verankerd ligt in het waangeheugen van betrokkene en als rudimentair gedachtegoed aanwezig zal blijven, acht het hof een meer geleidelijk behandeltraject noodzakelijk, wat de relatief korte termijn van een behandeling in het kader van de artikelen 37-39 van het Wetboek van Strafrecht in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende doet zijn.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste
gelegde, tot een bedrag van € 3.680,00 (bestaande uit € 2.930,00 materiële schade en € 750,00 immateriële schade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
In eerste aanleg is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 750,00 wegens immateriële schade en € 430,00 wegens materiële schade en is tevens een schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag opgelegd.
Voor het overig gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2009.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.180,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 430,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
De behandeling van de overige door de benadeelde partij gevorderde materiële schade, te weten € 2.500,- verlies aan arbeidsvermogen, levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
In eerste aanleg is aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd van een bedrag groot € 1.180,00.
Nu de verdachte in hoger beroep wordt ontslagen van alle rechtsvervolging kan deze maatregel gelet op het in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bepaalde, niet door het hof worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38 en 38a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij thans gelden, en op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte niet strafbaar terzake van het bewezenverklaarde en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de ter beschikkingstelling van de verdachte.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Betrokkene verblijft op de FPK Inforsa (of een dergelijke afdeling) aan de [adres], en zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op.
2. Betrokkene komt zijn behandelafspraken na, ook met betrekking tot de voorgeschreven medicatie.
3. Betrokkene zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met en toestemming van zijn behandelaren en de reclassering.
4. Betrokkene zal niet zonder toestemming van zijn begeleiders en de reclassering zijn werkuren bij het dagbestedingtraject veranderen.
5. Betrokkene zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op "gepaste en discrete" wijze door de reclassering worden gescreend.
6. Betrokkene houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door GGZ Reclassering Palier.
7. Betrokkene verleent zijn medewerking aan het voordragen van een foto ten behoeve van het reclasseringsdossier.
8. Betrokkene conformeert zich aan de behandeling van de FPK Inforsa;
9. Betrokkene conformeert zich aan de behandeling voor verdere resocialisatie wanneer zich dit niet op de FPK Inforsa plaatsvindt.
10. Betrokkene zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet zal onttrekken aan controles hierop.
11. Betrokkene geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding van de MJD van Palier.
12. Betrokkene zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren.
13. Betrokkene werkt na behandeling op de FPK, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van de Forensisch Psychiatrische Afdeling van GGZ Palier.
Stelt als algemene voorwaarden:
14. Betrokkene pleegt geen strafbare feiten.
15. Betrokkene geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in het kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en zal hij meewerken aan de identificatieplicht.
16. Betrokkene geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt.
17. Tijdens de gehele TBS maatregel is het voor betrokkene niet toegestaan is om zich buiten het Nederlandse vaste land te begeven.
18. Betrokkene is op de hoogte van de consequenties mocht hij de gestelde voorwaarden overtreden en/of zich onttrekken aan de behandeling.
Verklaart de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling uitvoerbaar bij voorraad.
Verstrekt aan de Stichting Reclassering Nederland de opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.180,00 (duizend honderdtachtig euro) bestaande uit € 430,00 (vierhonderddertig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 27 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het bevel van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag dat de verdachte is opgenomen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Inforsa (of een dergelijke afdeling) aan de Duivendrechtsekade 55, 1096 AH Amsterdam.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. Chr.A. Baardman en mr. M.J.J. van den Honert,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 september 2012.
De griffier is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.
1 Proces-verbaal verhoor van getuigen door de rechter-commissaris, d.d. 17 mei 2010,[benadeelde partij], punt 3
2 Proces-verbaal verhoor van getuigen door de rechter-commissaris, d.d. 17 mei 2010, [benadeelde partij], punt 7
3 Proces-verbaal verhoor van getuigen door de rechter-commissaris, d.d. 17 mei 2010, [benadeelde partij], punt 7
4 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2009; p. 25, regel 27-28 en 29-31
5 Proces-verbaal verhoor van getuigen door de rechter-commissaris, d.d. 17 mei 2010, [benadeelde partij], punt 7
6 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2009; p. 25, regel 32
7 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2009; p. 25, regel 34, 37 en 38
8 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2009; p. 26
9 Proces-verbaal tactisch onderzoek wapen, p. 54-55
10 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 67
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 39, laatste alinea
12 Proces-verbaal van verhoor getuige D.J.W. Visscher, p. 44, laatste alinea
13 Proces-verbaal verhoor van getuigen door de rechter-commissaris, d.d. 27 april 2010, D.J.W. Visscher, punt 4