ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0293

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.098.977/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en bewijs van samenleven als gehuwd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, stelt dat de vrouw samenleeft met een ander als ware zij gehuwd, en dat dit leidt tot het einde van zijn alimentatieplicht. Het hof heeft op 18 juli 2012 uitspraak gedaan. De man heeft getuigen opgeroepen om zijn stelling te onderbouwen, maar het hof oordeelt dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd. De getuigenverhoren hebben niet aangetoond dat de vrouw samenleefde als ware zij gehuwd op het moment van de inschrijving van de echtscheiding. De vrouw heeft verklaard dat zij in mei 2011 een huurcontract heeft ondertekend en dat zij vanaf november 2011 in een woning woont met haar dochter. Het hof concludeert dat de man niet heeft aangetoond dat de vrouw in een nieuwe relatie leeft die de alimentatieplicht zou beëindigen.

Daarnaast is er discussie over de hoogte van de partneralimentatie. De man betwist dat de behoefte van de vrouw correct is vastgesteld en stelt dat zij onvoldoende haar inkomsten heeft onderbouwd. Het hof overweegt dat de vrouw haar behoefte op een redelijke manier heeft onderbouwd en dat de man niet heeft aangetoond dat zij zwart werkt. Het hof bevestigt dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft die hoger is dan haar huidige inkomen, maar dat dit niet betekent dat haar behoefte aan alimentatie niet gerechtvaardigd is. De man heeft niet aangetoond dat de alimentatieplicht moet eindigen, en het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.090.808/01 en 200.090.809/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-1379
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. W.R.S. Ramhit, thans mr. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.W. van den Hoek te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 22 februari 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij deze beschikking heeft het hof de man toegelaten het bewijs te leveren van zijn stelling dat vanaf 1 september 2011 zijdens de vrouw sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en bepaald dat in dit verband een getuigenverhoor zal plaatsvinden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. A.N. Labohm als raadsheercommissaris. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Op 28 maart 2012 heeft het getuigenverhoor plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De inhoud van dit proces-verbaal dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De enquête is op 28 maart 2012 gesloten.
Bij faxbericht van 1 mei 2012 heeft de advocaat van de vrouw medegedeeld dat partijen in onderling overleg hebben afgesproken dat geen getuigen meer zullen worden gehoord. Bij faxbericht van 2 mei 2012 heeft de advocaat van de man hetzelfde medegedeeld aan het hof.
Op 13 juni 2012 is de conclusie na enquête van de man bij het hof ingekomen.
Op 18 juni 2012 is de conclusie na enquête van de vrouw bij het hof ingekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In deze procedure is thans nog in geschil de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
Artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek
2. De man stelt zich op het standpunt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW en dat op grond daarvan de alimentatieplicht eindigt. De vrouw weerspreekt dit. Het hof zal eerst deze meest ver strekkende grief van de man behandelen, omdat deze, indien gegrond, leidt tot het einde van de alimentatieplicht.
3. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.
4. De man heeft getuigen opgeroepen om aan te tonen dat van deze situatie sprake is. Bij het getuigenverhoor van 28 maart 2012 zijn twee getuigen gehoord, namelijk partijgetuige [A] en [B]. Het hof is van oordeel dat op basis van de getuigenverhoren niet kan worden vastgesteld dat de vrouw samenleeft als ware zij gehuwd.
De man heeft weliswaar stukken ingediend die een aanwijzing kunnen vormen dat sprake is (geweest) van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW, maar de man heeft niet kunnen bewijzen dat op de datum van de inschrijving van de echtscheiding, op [datum], van deze situatie sprake was. Uit de stukken blijkt bovendien dat de vrouw in mei 2011 een voorovereenkomst heeft ondertekend betreffende de huur van [adres]. De vrouw stelt dat zij vanaf 3 november 2011 deze woning heeft bewoond, samen met haar dochter en dat zij van 1 september 2011 tot 3 november 2011 bij haar moeder heeft gewoond. Gelet op deze verklaringen en het feit de vrouw inmiddels een woning huurt op haar naam, is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat de vrouw samenleefde als ware zij gehuwd op de datum van de inschrijving van de echtscheiding.
De behoefte en de behoeftigheid
5. De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte van de vrouw door de rechtbank te hoog is vastgesteld. De onderbouwing van haar behoefte door de vrouw met een verwijzing naar de Hofnorm is onvoldoende. Hij stelt dat het op de weg van de vrouw had gelegen haar daadwerkelijke behoefte te onderbouwen met verifieerbare stukken. Dit heeft zij nagelaten.
Verder verzuimt de vrouw inzichtelijk te maken wat haar feitelijke maandelijkse inkomsten zijn en voor welk bedrag zij dus maandelijks in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De man stelt dat zij zwart werkt. Bovendien is niet duidelijk waarom de vrouw slechts 24 uur per week werkt. Zij is gezond en heeft gedurende het huwelijk altijd gewerkt. Zij heeft een uitgebreid Curriculum Vitae en is inzetbaar bij zeer diverse soorten werkgevers. Bij het vaststellen van de partneralimentatie dient haar volledige verdiencapaciteit in aanmerking te worden genomen.
Bovendien ontvangt de vrouw binnenkort wellicht, na de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ook inkomsten uit vermogen. Ook is er een betalingsachterstand met betrekking tot de alimentatie, maar de vrouw schenkt wel honderden euro’s aan haar kinderen in de periode dat zij stelt tekort te komen. Voor het geval het hof toch van de Hofnorm wenst uit te gaan, heeft de man het netto gezinsinkomen van partijen berekend op het moment van het uiteengaan van partijen. Het netto gezinsinkomen bedraagt € 3.409,92 per maand. Hieruit volgt een behoefte van de vrouw van slechts 2.045,95 per maand. Gelet op de inschatting van de vrouw van haar verdiencapaciteit op € 1.946, resteert een netto behoefte van slechts € 99,95. De man stelt dat de vrouw in staat is of in staat mag worden geacht om in ieder geval voldoende inkomsten uit arbeid te verwerven om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Bovendien is de man van mening dat het redelijk is als de vrouw de alimentatie die zij heeft ontvangen aan de man terugbetaalt. Voorts verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
6. De vrouw voert aan dat haar behoefte op het juiste bedrag is vastgesteld. Het had op de weg van de man gelegen om aan te geven en te onderbouwen dat hantering van de Hofnorm tot een onredelijk resultaat zou leiden. De vrouw heeft geen zwarte inkomsten. De werkzaamheden die zij soms verricht voor ‘[bedrijf A]’ valt onder [X B.V.], een van de bedrijven waarvoor de vrouw werkzaamheden verricht en die gewoon in de KvK is ingeschreven. Van uit die bv worden ook de facturen verstuurd. De facturen worden betaald aan de bv en dus niet aan de vrouw. Ter zitting voegt ze hier aan toe dat kleine opdrachten soms aan haar worden betaald, maar die moeten worden beschouwd als vriendendienst, waar ze verder niet aan verdient. De vrouw werkt 24 uur per week en verdient daarmee € 1.199,64 per maand. Bij het bepalen van de aanvullende behoefte van de vrouw is uitgegaan van een verdiencapaciteit van € 1.946,-. De vrouw heeft derhalve al met een hogere verdiencapaciteit rekening gehouden.
7. Het hof overweegt als volgt. De man betwist dat de hofnorm in het onderhavige geval dient te worden toegepast. Bij het bepalen van de behoefte van de alimentatiegerechtigde zal de rechter in aanmerking nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest. Daarnaast zal hij een globaal inzicht moeten hebben in het uitgaven patroon in de zelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. Bij brief van 19 januari 2012 heeft de vrouw haar behoefte concreet onderbouwd. Deze concreet onderbouwde behoefte in perspectief bezien van het gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk acht het hof redelijk.
8. Dat de vrouw gedurende een periode rond heeft kunnen komen, mede gelet op het feit dat zij bij familie en kennissen heeft kunnen logeren gedurende de periode dat zij geen woning had, terwijl er een betalingsachterstand was qua alimentatie, kan haar niet worden tegen geworpen. Relevant is de huwelijksgerelateerde behoefte.
9. De man heeft niet aangetoond dat van zwarte inkomsten sprake is. De vrouw heeft aangetoond dat zij werkt via [Z B.V.]. De vrouw heeft aangetoond dat facturering van grote opdrachten voor ‘[bedrijf A]’ via [X B.V.] verlopen en dat de kleine opdrachten via haar gefactureerd worden. De vergoeding die de vrouw daarvoor krijgt is dermate gering dat deze vergoeding aangemerkt dient te worden als kostendekkend.
10. De vrouw is bij de berekening van haar behoefte uitgegaan van een verdiencapaciteit van € 1.946,- terwijl zij in werkelijkheid € 1.199,64 verdient. De vrouw heeft hiermee voldoende rekening gehouden met een eventueel hogere verdiencapaciteit indien zij fulltime zou gaan werken. Deze verdiencapaciteit is naar het oordeel van het hof, gelet op de opleiding en ervaring van de vrouw, eerder aan de hoge dan aan de lage kant ingeschat.
11. De draagkracht van de man is niet in geschil, zodat nu het hof de behoefte van de vrouw conform de beschikking van de rechtbank vaststelt, het hof deze beschikking zal bekrachtigen.
12. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de man heeft verzocht, de vrouw te veroordelen in de proceskosten en zal, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, de proceskosten compenseren.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten zal dragen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Engel en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Massmann als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.