ECLI:NL:GHSGR:2012:BX9855
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- J.C. Fasseur-van Santen
- T.H. Tanja-van den Broek
- M.Y. Bonneur
- Rechtspraak.nl
Bewijs van betaling en bewijslast bij stornering van geldlening
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Inbev Nederland N.V. en een geïntimeerde over de vraag of de geïntimeerde nog een bedrag verschuldigd is aan Inbev uit hoofde van een geldlening. De geldlening, vastgelegd in een onderhandse akte, had een hoofdsom van € 28.702,16 met een rentevergoeding van 6,5% per jaar. De geïntimeerde had afgesproken om € 2.000,- per maand af te lossen, te beginnen op 1 mei 2007. Inbev stelt dat er een achterstand is ontstaan in de betalingen, waardoor de restant-schuld van € 6.721,54 per 9 december 2009 ineens opeisbaar is geworden. De geïntimeerde daarentegen beweert dat hij in totaal € 30.000,- heeft betaald en niets meer verschuldigd is.
De rechtbank heeft de vordering van Inbev afgewezen, waarop Inbev in hoger beroep is gegaan. Het hof oordeelt dat de bewijslast bij de geïntimeerde ligt om aan te tonen dat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Het hof stelt vast dat, hoewel de geïntimeerde bankafschriften heeft overgelegd, deze niet voldoende bewijs leveren voor zijn stelling dat hij de betalingen heeft gedaan. Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet heeft aangetoond dat de betalingen die hij heeft gedaan, niet zijn gestorneerd.
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van Inbev toe. De geïntimeerde wordt veroordeeld om het bedrag van € 6.721,54 te betalen, vermeerderd met rente, en in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 oktober 2012.