ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7078

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.016/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling hangende hoger beroep tegen faillietverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de faillietverklaring van de appellant, die handelend onder de naam [bedrijfsnaam] is. De appellant had op 20 maart 2012 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij op 13 maart 2012 in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank had mr. C.M. Derijks benoemd tot rechter-commissaris en mr. S. van Wijk als curator aangesteld. De appellant verzocht het hof om de behandeling van zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te schorsen, omdat hij dit verzoek vlak voor de zitting had ingediend. Echter, zowel de curator als de geïntimeerden, Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek en andere betrokken stichtingen, waren tegen deze schorsing.

Het hof overwoog dat de artikelen 3 en 3a van de Faillissementswet (Fw) beogen te voorkomen dat natuurlijke personen failliet gaan. Bij gelijktijdige aanhangigheid van een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot schuldsanering, dient het laatste verzoek als eerste te worden behandeld. Het hof concludeerde dat er geen grond was om het verzoek tot schorsing te honoreren, vooral omdat er onenigheid bestond tussen de curator en de appellant over de voortzetting van de onderneming. De curator had gesteld dat de appellant, ondanks een verbod, personeel had ingeschakeld en nieuwe schulden had gemaakt.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de faillietverklaring van de appellant werd gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van spoed en duidelijkheid in faillissementsprocedures en de strikte voorwaarden waaronder een schuldsaneringsregeling kan worden toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.104.016/01
Rekestnummer rechtbank : 410973/FT-RK 12.95
arrest van 29 mei 2012
inzake
[Appellant], handelend onder de naam [bedrijfsnaam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius te 's-Gravenhage,
tegen
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,
gevestigd te Rijswijk ZH,
Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Technische Installatiebedrijf (OTIB),
gevestigd te Rijswijk ZH,
Stichting Sociaal Fonds voor de Metaal en Technische Bedrijfstakken,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken,
gevestigd te Rijswijk ZH,
geïntimeerden,
hierna te noemen: Stichting Pensioenfonds c.s.,
advocaat: mr. G. Janssen te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2012 is [appellant] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. C.M. Derijks tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. S. van Wijk, advocaat te 's-Gravenhage, als curator. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 maart 2012, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen. De curator heeft bij brief van 23 april 2012 schriftelijk verslag uitgebracht aan het hof. Bij brief van 21 mei 2012 heeft hij de actuele stand van zaken geschetst.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2012. Verschenen zijn: [appellant], vergezeld van zijn advocaat, mr. A.M. van Heest, advocaat te ’s-Gravenhage, namens Stichting Pensioenfonds en de curator voornoemd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en van het vorderingsrecht van Stichting Pensioenfonds c.s. Daarop heeft de rechtbank [appellant] in staat van faillissement verklaard.
2. [appellant] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij vlak voor de zitting een verzoek ex artikel 284 Fw bij de rechtbank heeft ingediend. [appellant] verzoekt het hof om de behandeling van onderhavige procedure, naar het hof begrijpt op grond van artikel 3a lid 2 Fw, te schorsen.
3. Zowel Stichting Pensioenfonds c.s. als de curator hebben ter zitting verklaard niet in te stemmen met het verzoek tot schorsing.
4. Ten aanzien van het verzoek tot schorsing overweegt het hof als volgt. De art. 3 en 3a Fw strekken ertoe dat zoveel mogelijk wordt tegengegaan dat een natuurlijke persoon failleert. Daartoe is bepaald dat bij gelijktijdige aanhangigheid van een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, laatstbedoeld verzoek als eerste in behandeling komt en de behandeling van eerstbedoeld verzoek wordt geschorst (art. 3a leden 1 en 2), en dat een natuurlijke persoon ten aanzien van wie de faillietverklaring is verzocht maar die geen verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, door de griffier bij brief in kennis wordt gesteld dat hij zodanig verzoek binnen veertien dagen kan indienen (art. 3 lid 1). Gelet op voornoemde strekking van deze bepalingen heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 6 april 2007, LJN AZ7774, NJ 2007, 205, geoordeeld dat een natuurlijke persoon ten aanzien van wie een verzoek tot faillietverklaring in eerste aanleg is afgewezen, vóór de behandeling van het faillissementsverzoek in hoger beroep (alsnog) een verzoek tot toepassing van de schuld-saneringsregeling bij de rechtbank kan indienen, met als gevolg dat de behandeling van het faillissementsverzoek in hoger beroep op de voet van art. 3a lid 2 wordt geschorst. Er bestaat echter geen grond art. 3a lid 2 aldus uit te leggen, dat deze bepaling tevens van toepassing is in het geval dat het verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling eerst is ingediend hangende het door de verzoeker tegen zijn faillietverklaring ingediende hoger beroep. Een dergelijke uitleg is bovendien onverenigbaar met zowel de in faillissementsprocedures geboden spoed en duidelijkheid, als de strikte beperkingen die art. 15b stelt aan de mogelijkheid om nadat een faillissement is uitgesproken alsnog toepassing van de schuldsaneringsregeling te bewerkstelligen (vgl. HR 18 februari 2000, LJN AA4878, NJ 2000, 296 en HR 29 januari 2010, LJN BK4947, NJ 2010, 69).
Ofschoon artikel 3a Fw het hof dus niet dwingt om het oordeel over een hangend appel in een faillissementszaak op de behandeling van een verzoek ex artikel 284 Fw in de eerste aanleg af te stemmen, verbiedt de wet het hof ook niet om dat onder omstandigheden wel te doen. Daarbij dient het hof wel rekening te houden met onder meer de in faillissementszaken geboden spoed (vgl. conclusie AG bij HR 2 oktober 2009, LJN: BJ6023). In onderhavige zaak bestaat geen aanleiding voor een schorsing, te minder nu uit het verslag van de curator en de verklaring van [appellant] ter zitting van het hof is gebleken dat de curator en [appellant] het niet eens zijn over de wijze van voortzetting van de onderneming van [appellant]. De curator heeft in dat verband – door [appellant] niet gemotiveerd weersproken – gesteld dat [appellant], ondanks een verbod, personeel heeft ingeschakeld (en daarmee nieuwe schulden heeft laten ontstaan), werk heeft verricht voor eigen rekening en risico en inkomsten buiten de boedel heeft gehouden. Onder deze omstandigheden komt een snelle afwikkeling van het beroep tegen de faillietverklaring gewenst voor. Het verzoek van [appellant] om onderhavige procedure te schorsen wordt dan ook afgewezen.
5. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat onweersproken is komen vast te staan dat [appellant] verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2012.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, A.M. Voorwinden en W.E. Merens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2012 in aanwezigheid van de griffier.