GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 augustus 2012
Zaaknummer : 200.107.994/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-725
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.C.V.J. van Leur te Delft,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Delft,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [grootmoeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootmoeder (moederszijde).
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 7 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 5 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 20 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief, ingekomen op 14 juni 2012 zijn rapport van 21 september 2011 aan het hof overgelegd en aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 11 juli 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de grootmoeder;
- mevrouw M. van der Starre namens Jeugdzorg.
De vader is ondanks deugdelijk daartoe te zijn opgeroepen niet ter zitting verschenen.
Hoewel afgesproken ter zitting met Jeugdzorg is bij het hof niet meer ingekomen van de zijde van Jeugdzorg het indicatiebesluit, dat ten grondslag heeft gelegen aan de bij de bestreden beschikking verleende machtiging.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 4 oktober 2011 is de na te noemen minderjarige van 6 oktober 2011 tot 25 augustus 2012 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Voorts is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder moederszijde, van 6 oktober 2011 tot 25 augustus 2012, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 13 september 2011.
Bij bestreden beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de na te noemen minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsten van 26 maart 2012 tot 25 augustus 2012, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 15 maart 2012, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 15 maart 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1 In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum in] 2006 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), voor de periode van 26 maart 2012 tot 25 augustus 2012.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek tot machtiging van Jeugdzorg de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen.
4. De moeder voert het volgende aan. De moeder kan zich verenigen met een uithuisplaatsing, maar zou graag zien dat de minderjarige weer terug bij grootmoeder wordt geplaatst. Het is niet in het belang van de minderjarige dat hij uit het gezin van de grootmoeder is gehaald, in een crisispleeggezin is geplaatst en binnenkort weer ergens anders zal worden geplaatst. De minderjarige voelt zich door cultuurverschil niet thuis in het pleeggezin en heeft veel verdriet. De moeder erkent dat zij in het verleden niet altijd de juiste keuzes heeft gemaakt, maar zij heeft de tussen haar en de grootmoeder bestaande problemen opgelost en tevens hulp gezocht bij De Waag, Brijder en DOEL. De moeder en grootmoeder hebben samen uitvoerig gesproken over de wijze waarop zij met elkaar dienen om te gaan wanneer de minderjarige weer bij de grootmoeder zal worden geplaatst. De moeder is zeer gemotiveerd om ervoor te zorgen dat de minderjarige weer in de vertrouwde omgeving van de grootmoeder kan worden geplaatst. De moeder is bereid, indien nodig, de minderjarige daar niet te bezoeken.
5. De grootmoeder stelt dat zij graag voor de minderjarige wil zorgen totdat de moeder de zorg weer op zich kan nemen. De grootmoeder betwist dat er sprake was van ruzie tussen haar en de moeder, maar stelt dat zij vaak discussie hadden over de afspraken met Jeugdzorg. Deze waren voor moeder en grootmoeder niet altijd duidelijk.
6. Jeugdzorg verweert zich daartegen en stelt dat de plaatsing bij de grootmoeder is beëindigd op grond van de blijvende bedreigingen van de moeder naar de grootmoeder, de vele ruzies en spanningen tussen de moeder en de grootmoeder en het meerdere keren tegen de afspraken met Jeugdzorg in meenemen van de minderjarige door de moeder. De veiligheid van de minderjarige kan derhalve bij deze netwerkplaatsing niet worden gerealiseerd waardoor plaatsing van de minderjarige bij de grootmoeder niet meer aan de orde is. Er moet duidelijkheid komen voor de minderjarige. Er is nu sprake van een goede omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige en daar heeft de minderjarige baat bij. Tevens gaat het nu beter tussen de moeder en de grootmoeder en wordt de moeder sterker in haar moederrol jegens de minderjarige. Jeugdzorg onderzoekt de mogelijkheid om de minderjarige op termijn bij de moeder terug te plaatsen. Indien dit niet mogelijk is, zal de minderjarige worden geplaatst bij een perspectiefbiedend pleeggezin.
7. Het hof overweegt als volgt. De grieven van de moeder richten zich niet tegen de uithuisplaatsing op zich, doch slechts tegen de plaatsing van de minderjarige buiten het gezin van de grootmoeder. Uit het indicatiebesluit van 15 maart 2012 zou blijken dat sprake is van een indicatie voor een plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor pleegzorg. In de bestreden beschikking is een machtiging verleend voor een plaatsing conform het indicatiebesluit. Het hof kan een oordeel geven over de noodzaak van een uithuisplaatsing. Het hof kan niet de locatie of plek bepalen waar de minderjarige wordt geplaatst. De bevoegdheid om de machtiging ten uitvoer te leggen en te beslissen waar de minderjarige wordt geplaatst, ligt bij Jeugdzorg, die heeft aan te sluiten bij het verkregen indicatiebesluit. Dit neemt niet weg dat het hof, in het kader van de beoordeling van de noodzaak tot uithuisplaatsing, de door Jeugdzorg beoogde plaats van tenuitvoerlegging in de beoordeling kan betrekken. De moeder heeft ter zitting gesteld dat de kinderrechter bij de beoordeling van het verzoek niet om de plaatsing bij de grootmoeder heen had kunnen gaan.
8. Het hof overweegt hierover als volgt. Ter zitting is door Jeugdzorg onbestreden gesteld dat reeds bij aanvang van de plaatsing bij de grootmoeder sprake was van een grote twijfel of deze plaatsing haalbaar was. Naar het oordeel van het hof is inderdaad gebleken dat de plaatsing bij de grootmoeder geen gelukkige keuze is geweest. De goede intenties van de grootmoeder ten spijt: zij zat klem tussen de door Jeugdzorg gestelde voorwaarden en de wensen en het handelen van de moeder. De moeder heeft ter zitting onderkend de afgelopen maanden onvoldoende stabiel te zijn geweest om de plaatsing te doen slagen. Ondanks de hulpverlening die de moeder op dit moment doorloopt acht het hof haar huidige situatie onvoldoende stabiel en zal deze, mede gelet op de komst van haar baby in september, ook voorlopig niet zodanig stabiel worden dat er reeds binnen afzienbare tijd zicht is op terugplaatsing van de minderjarige bij haar. Dit betekent dat de minderjarige voorlopig uit huis geplaatst zal blijven. Voortduring van de netwerkplaatsing bij de grootmoeder blijft het aanmerkelijke risico van spanningen en onrust oproepen. De plaatsing van de minderjarige bij een pleeggezin heeft juist een positief effect gehad op de relatie tussen de moeder en de grootmoeder en draagt meer bij tot versterking van de moederrol bij de moeder.
9. Het hof is aldus van oordeel dat de wettelijke gronden tot uithuisplaatsing zijn vervuld en de bestreden beschikking op goede gronden is genomen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van Kempen en Linsen - Penning de Vries, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2012.