ECLI:NL:GHSGR:2012:BX6845

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001542-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en bijstandsfraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en het frauderen met een bijstandsuitkering. Gedurende een periode van ongeveer negen maanden heeft de verdachte samen met een ander meermalen hennepplanten gekweekt in een woning. Tevens heeft zij, terwijl zij een bijstandsuitkering ontving, verzwegen dat zij werkzaamheden verrichtte in een hennepkwekerij en daaruit inkomsten genoot. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2007 tot en met 29 oktober 2007 elektriciteit heeft weggenomen door middel van braak en het aansluiten van elektriciteitskabels. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een vervangende hechtenis van 30 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat dit niet wettig bewezen kon worden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. H. Biemond, en is gebaseerd op het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001542-10
Parketnummers: 10-693796-08 en 10-771080-08
Datum uitspraak: 17 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1965,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 augustus 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is bij een tweetal inleidende dagvaardingen - waarvan de feiten, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd, door het hof zijn doorgenummerd - ten laste gelegd dat:
(parketnummer 10-693796-08)
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 februari 2007 tot en met 29 oktober 2007 te Rotterdam meermalen, althans éénmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in één of meer kamer(s), althans één of meer ruimte(s) van een (woon)pand, gelegen op of aan de [adres] (nummer [nr.]), (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 29 oktober 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in één of meer kamer(s), althans één of meer ruimte(s) van een (woon)pand, gelegen op of aan de [adres] (nummer [nr.]), opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 3750 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
zij in of omstreeks de periode van 01 februari 2007 tot en met 29 oktober 2007 te Rotterdam meermalen, althans éénmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een (hoofd)aansluitkast van het electriciteitsnet van Eneco (Energie Services) B.V., bevestigd en/of geplaatst in een (woon)pand gelegen op of aan de [adres] (nummer [nr.] ) (telkens) heeft weggenomen electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco (Energie Services) B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s), waarbij verdachte en / of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder haar / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming, te weten door (telkens)
- de/een zegel(s) van die (hoofd)aansluitkast te verbreken, althans te forceren en/of
- (vervolgens) (illegaal) één of meer electriciteitskabel(s) aan te sluiten, althans te bevestigen;
(parketnummer 10-771080-08)
4.
zij, op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 08 februari 2007 tot en met 15 november 2007 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans éénmaal, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de informatieplicht vermeld in (artikel 17 van) de Wet werk en bijstand, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam en/of de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam, terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegeven van belang waren voor de vaststelling van haar of eens anders recht op (de hoogte en/of de duur van) een verstrekking of tegemoetkoming krachtens de Wet werk en bijstand, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) opzettelijk niet (onverwijld) aan die/dat college/bestuursorgaan/dienst medegedeeld, dat zij, verdachte
- (meerdere malen) opbrengst(en) uit hennepteelt heeft genoten (van tenminste een bedrag van (ongeveer) 1.000 euro tot en met een bedrag van (ongeveer) 5.600 euro per oogst (zie bijlage 3 en 8)) en/of
- (meerdere malen) werkzaamheden heeft verricht (voor de hennepkwekerij) (bestaande uit (onder meer) het verzorgen van onderhoud en/of het knippen van de toppen van de hennepplanten),
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 3
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit betoogd dat slechts een kortere periode bewezen kan worden verklaard dan ten laste is gelegd. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 mei 2009 heeft verklaard dat de elektriciteit pas de dag van/voor de inval door de politie op 15 november 2007 buiten de meter om is gezet en dat deze verklaring wordt ondersteund door de op voornoemde terechtzitting overgelegde nota's van Eneco Energie Services B.V. betreffende de jaren 2004 tot en met 2007. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Op 15 november 2007 heeft de politie een hennepkwekerij in de woning van de verdachte aangetroffen en heeft de rapporteur van Eneco Energie Services B.V. bij controle van de netcomponenten en de elektrische installatie in de zich in de woning van de verdachte bevindende meterkast waargenomen dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken en dat een elektriciteitskabel was bijgeplaatst en aangesloten waardoor alle elektriciteit die via die elektriciteitskabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
Uit de eindnota van Eneco Energie Services B.V. d.d. 20 november 2007 blijkt dat op basis van de meterstanden is berekend dat in de periode van 18 januari 2007 tot en met 15 november 2007 30.885 kWh is verbruikt. Uit die nota blijkt voorts dat in een volledig jaar 37.926 kWh zou zijn verbruikt en dat het herleide jaarverbruik in 2006 4.769 kWh bedroeg. Uit de jaarnota van Eneco Energie Services B.V. d.d. 24 februari 2006 blijkt dat het herleide jaarverbruik in 2005 4.749 kWh bedroeg.
Hieruit volgt dat de verdachte in 2007 zeer aanzienlijk meer elektriciteit heeft verbruikt dan in voorgaande jaren. Het hof acht daarom niet boven redelijke twijfel verheven dat de verdachte en haar medeverdachte gedurende de ten laste gelegde periode, te weten de periode van 01 februari 2007 tot en met 29 oktober 2007, elektriciteit hebben weggenomen. Derhalve kan naar het oordeel van het hof niet wettig worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 01 februari 2007 tot en met 29 oktober 2007 te Rotterdam meermalen, tezamen en in vereniging met een ander in één ruimte van een woonpand, gelegen aan de [adres] nummer [nr.], opzettelijk heeft geteeld, een aantal hennepplanten zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op 29 oktober 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander in één ruimte van een woonpand, gelegen aan de [adres] nummer [nr.], opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
zij, in de periode van 08 februari 2007 tot en met 15 november 2007 te Rotterdam meermalen in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de informatieplicht vermeld in (artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam, terwijl zij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op de hoogte en de duur van een verstrekking of tegemoetkoming krachtens de Wet werk en bijstand, immers heeft zij, verdachte telkens opzettelijk niet aan die dienst medegedeeld, dat zij, verdachte
- opbrengsten uit hennepteelt heeft genoten en
- werkzaamheden heeft verricht (voor de hennepkwekerij) (bestaande uit het verzorgen van onderhoud en het knippen van de toppen van de hennepplanten),
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen - bepleit dat de op 15 november 2007 door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat de verdachte voorafgaand aan dat (eerste) verhoor niet is gewezen op haar recht op consultatiebijstand. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier blijkt niet dat aan de (op 15 november 2007) aangehouden verdachte de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen. Mitsdien is de op 15 november 2007 door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring tot stand gekomen in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit levert in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dient volgens vaste rechtspraak te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaring, ook indien de verdachte na raadpleging van een advocaat dan wel met bijstand van een advocaat een verklaring heeft afgelegd van dezelfde inhoud en/of strekking (vgl. HR 21 december 2010, LJN BN9293). De op 15 november 2007 door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring zal derhalve van het bewijs worden uitgesloten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd behoudens ten aanzien van de in het vonnis vermelde kwalificaties en de opgelegde straf, en dat bewezen zal worden verklaard hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer negen maanden samen met een ander meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van hennepplanten (en daardoor tevens aan het aanwezig hebben van hennep) in een woning. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de veiligheidsrisico's die aan het onderhouden van een hennepkwekerij in een woning zijn verbonden en evenmin voor het gegeven dat het gebruik van drugs een bedreiging vormt voor de volksgezondheid en het gegeven dat de handel in drugs doorgaans andere vormen van criminaliteit met zich meebrengt.
Daarnaast heeft de verdachte, terwijl zij een bijstandsuitkering van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam (SoZaWe) ontving, meermalen tegenover SoZaWe verzwegen dat zij werkzaamheden heeft verricht in een hennepkwekerij en dat zij daaruit inkomsten heeft genoten. Daardoor is deze instantie niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en zo ja, in hoeverre de verdachte recht had op een bijstandsuitkering en zijn ten onrechte gelden aan de verdachte uitgekeerd. Door het zich doelbewust en ten onrechte laten uitbetalen van gemeenschapsgelden heeft de verdachte misbruik gemaakt van het stelsel van sociale voorzieningen en de gemeenschap financieel benadeeld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juli 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden. Immers, de stukken van het geding zijn niet binnen 8 maanden, maar na 20 maanden na het instellen van hoger beroep d.d. 15 maart 2010, te weten op 14 november 2011, ter griffie van dit gerechtshof ontvangen. Daarnaast is niet binnen 2 jaar, maar na 2 jaar en 5 maanden na het instellen van hoger beroep arrest gewezen. Rekening houdend met die overschrijding alsmede met het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten en het gegeven dat de verdachte nadien niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen, zal het hof de op te leggen taakstraf met 20 uren bekorten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 55, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. M. Moussault en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 augustus 2012.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.