Rolnummer: 22-004509-10
Parketnummer: 10-741170-10
Datum uitspraak: 20 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats op [geboortejaar] 1991,
[adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 31 augustus 2011 en 6 juli 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2010 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Coolsingel en/of het Binnenwegplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal:
- om die [benadeelde partij 1] heen (gaan) staan en/of omsingelen van die [benadeelde partij 1] en/of
- duwen en/of vastpakken en/of slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van die [benadeelde partij 1] en/of
- ten val brengen van die [benadeelde partij 1] en/of
- slaan en/of stompen en/of schoppen (in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of lichaam) van die [benadeelde partij 1] terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag en/of
- met een fles, althans een hard voorwerp, slaan op het hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of
- het duwen en/of slaan en/of stompen van die [benadeelde partij 2].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2010 te Rotterdam, op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1],
welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van die [benadeelde partij 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Het hof heeft - aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep -vastgesteld dat het de verdachte is geweest die als eerste de confrontatie heeft gezocht met aangever en hem agressief heeft benaderd. De verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat hij op 14 mei 2010 in Rotterdam was en hij daar een jongen, naar later bleek aangever [benadeelde partij 1], zag lopen en hij de jongen herkende als degene die rasta's uit het hoofd van zijn 'broer' had getrokken. Verdachte verklaarde dat hij bij het zien van aangever gelijk adrenaline kreeg en het zwart werd voor zijn ogen. Daarop is hij samen met zijn vrienden, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die evenals de verdachte bij de groep "Bloods" horen, naar aangever toegegaan. De verdachte verklaarde dat zij aangever aanvielen en aangever hem daarom in zijn maag sloeg. Tussen aangever, de verdachte en zijn vrienden is een gevecht ontstaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof op de camerabeelden van de Coolse Poort waargenomen dat tussen de verdachte en aangever een gevecht heeft plaatsgevonden. Het hof heeft op deze camerabeelden voorts waargenomen dat de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als groep het slachtoffer [benadeelde partij 1] hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt.
Het hof is van oordeel dat - gelet op het vorenstaande - wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen aangever.
Het hof heeft op andere ter terechtzitting getoonde camerabeelden waargenomen dat de gehele groep zich heeft verplaatst in de richting van de ingang van metrostation Beurs en dat de verdachte zich daar afzijdig heeft gehouden van de groep.
De verdachte is naar de eigen waarneming van het hof bij de ingang van het metrostation Beurs niet betrokken geweest, ook niet in groepsverband, bij het geweld dat is gepleegd tegen [benadeelde partij 2].
Derhalve is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 2], zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat de verdachte de aangever [benadeelde partij 1] niet heeft geslagen. Juist de verdachte was degene die door de aangever werd geslagen en verdachte heeft zich hiertegen slechts willen verdedigen door zich af te weren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Reeds gelet op hetgeen door het hof hiervoor is overwogen over het aandeel van de verdachte in de geweldpleging jegens aangever, dient het verweer te worden verworpen. Immers, de verdachte heeft blijkens de camerabeelden ook zelf geslagen. Bovendien is de verdachte naar eigen zeggen degene geweest die met anderen de aangever heeft aangevallen. Dat verdachte, die samen met anderen was, vervolgens zodanig in het nauw was gebracht door de aangever, die alleen was, dat hij zich tegen de klappen van de aangever moest verweren is uit de getoonde camerabeelden niet aannemelijk geworden. Bovendien valt niet in te zien waarom de verdachte zich niet meteen kon onttrekken aan het geweld van de aangever dat overigens naar het oordeel van het hof moet worden geduid als een reactie op het feit dat hij door meerdere personen werd aangevallen.
Nu naar 's hofs oordeel niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een noodweersituatie zoals bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht welke uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
De raadsman heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat op de verdachte het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast.
Het hof is echter van oordeel dat het Reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 28 juli 2012 in deze strafzaak en het ter terechtzitting door de raadsman overgelegde Pro Justitia rapport omtrent de psychische gesteldheid van de verdachte d.d. 20 september 2011, in een andere strafzaak tegen de verdachte opgemaakt en ondertekend door drs. B.W. Roelofs-van Bon, klinisch psycholoog, onvoldoende aanknopingspunt bieden voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het hof ziet met de advocaat-generaal noch in de persoonlijkheid van de verdachte noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, mede gelet op de ernst van het feit, aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dergelijke vormen van zinloos geweld veroorzaken in het algemeen veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook voor geweldpleging. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal daaraan - gezien voornoemd reclasseringsadvies - na te melden bijzondere voorwaarde verbinden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zou bepalen dat de op te leggen bijzondere voorwaarde uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
Het hof zal gezien voornoemd Pro Justitia rapport de advocaat-generaal volgen in zijn vordering op dit punt zodat de verdachte aansluitend aan zijn op handen zijnde vrijlating in de andere strafzaak begeleid kan worden door of via de reclassering.
Vordering benadeelde partij
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 2] dient deze benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften van of namens de stichting Reclassering Nederland zolang die instelling zulks nodig acht.
Verklaart de opgelegde bijzondere voorwaarde uitvoerbaar bij voorraad.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J.C. van den Broek,
mr. Chr.A. Baardman en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juli 2012.
Mr. Chr.A. Baardman en mr. P.J. Wurzer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.