”(…)
2.9 Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van die wet.
2.10 [De Inspecteur] is aan [belanghebbende] tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
2.11 Aan [belanghebbende] is ter zake van het bezwaar en beroep door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend.
2.12 Artikel 8:75 van de Awb geeft aan op welke wijze "kosten die een (...) partij in verband met de behandeling van het beroep (bij de rechter) en bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken" worden vergoed. Op grond van dit artikel in verbinding met artikel 7:15, vierde lid, van de Awb geldt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Een en ander is geschied in het Besluit.
2.13 Daarnaast geeft artikel 8:73 van de Awb de belastingrechter de mogelijkheid tot toekenning van een schadevergoeding bij gegrondverklaring van het beroep. Het gaat dan om andere schade dan de onder 2.12 bedoelde kosten; artikel 8:75 van de Awb vormt een lex specialis ten opzichte van art. 8:73 van de Awb. Indien een belastingplichtige schade lijdt in de vorm van proceskosten, is daarop uitsluitend artikel 8:75 van de Awb - met inbegrip van de limitatieve regeling van het Besluit - van toepassing.
2.14 Ter zitting heeft de gemachtigde van [belanghebbende] desgevraagd verklaard dat de door hem gevraagde kostenvergoeding alleen betrekking heeft op proceskosten. Gelet op het onder 2.13 overwogene kan de rechtbank op dit verzoek daarom enkel het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb toepassen.
2.15 [Belanghebbende] heeft verzocht om vergoeding van de door haar opgegeven werkelijk gemaakte proceskosten. In beginsel kan ingevolge het Besluit slechts een vergoeding worden toegekend, berekend met inachtneming van de in het Besluit aangegeven normering. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het bepaalde in artikel 2, lid 3, van het Besluit van deze normering worden afgeweken. Hetgeen [belanghebbende] ter ondersteuning van haar verzoek met betrekking tot de handelwijze van [de Inspecteur] onbetwist heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank als ernstig onzorgvuldig handelen worden gekwalificeerd. Dit ernstig onzorgvuldig handelen betreft met name het feit dat [de Inspecteur] de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd enkel naar aanleiding van de onder 2.1 bedoelde vernietiging van de naheffingsaanslag door het gerechtshof ’s-Gravenhage welke laatste naheffingsaanslag eveneens aan [belanghebbende] was opgelegd ter zake van hetzelfde belastbare feit en hetzelfde tijdvak. Gezien deze ernstige onzorgvuldigheid is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voornoemde bijzondere omstandigheden, zodat afwijking van de forfaitaire normering van het Besluit gerechtvaardigd is.
2.16 [De Inspecteur] heeft de door [belanghebbende] gestelde kosten weliswaar betwist, maar de rechtbank acht - mede gelet op de door [belanghebbende] verstrekte (kosten)overzichten - aannemelijk dat de gestelde kosten voor rekening van [belanghebbende] zijn gekomen. Anders dan [de Inspecteur] is de rechtbank van oordeel dat (ook) de in de bezwaarfase gemaakte kosten, ten aanzien waarvan [belanghebbende] reeds in de bezwaarfase om volledige vergoeding heeft gevraagd, voor vergoeding in aanmerking komen.
2.17 Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de door [de Inspecteur] te vergoeden (proces)kosten van eiser in redelijkheid vast op een bedrag van € 4.000. Hierbij merkt de rechtbank op dat in de uitspraak op het verzet reeds een vergoeding is vastgesteld in verband met de kosten van de verzetprocedure. Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.18 Voor zover [belanghebbende] aanspraak meent te hebben op een hogere vergoeding en zij zich daartoe beroept op de arresten van de Hoge Raad van 17 december 2004, nr. C03/114HR, LJN: AQ3810, en van 13 april 2007, nr. 41.235, LJN: BA2802, is de rechtbank van oordeel dat uit genoemde arresten geenszins volgt dat de rechter bij afwijking van de forfaitaire normering van het Besluit gehouden is te beslissen dat het volledige bedrag van proceskosten voor vergoeding in aanmerking komt.
2.19 Voor zover [belanghebbende] betoogt dat uit de jurisprudentie inzake het zelfstandig schadebesluit (ook wel zuiver schadebesluit genoemd) volgt dat zij recht heeft op een hogere vergoeding dan het hiervoor vastgestelde bedrag, merkt de rechtbank op dat een zelfstandig schadebesluit betrekking heeft op een verzoek om schadevergoeding in brede zin. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [belanghebbende] aan [de Inspecteur] het verzoek heeft gedaan om een zelfstandig schadebesluit te nemen, zodat het betoog van [belanghebbende] ook in zoverre faalt.
2.20 Overigens wijst de rechtbank erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht van € 288 op de voet van artikel 8:41 van de Awb door [de Inspecteur] aan [belanghebbende] moet worden vergoed.
(…)”