ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4805

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.084.713-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • W. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling na eenzijdige opzegging van medewerking door de vader

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2006. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had haar verzoek gewijzigd en vroeg het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en te bepalen dat er geen omgangsregeling meer zou plaatsvinden. De vader had zijn medewerking aan het ouderschapsonderzoek eenzijdig opgezegd en was naar het buitenland vertrokken, wat leidde tot de vraag of een omgangsregeling nog in het belang van de minderjarige was.

De mondelinge behandeling vond plaats op 27 juni 2012, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals de advocaat van de vader en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. De deskundige, mevrouw drs. K. Singendonk, had in haar rapport aangegeven dat het ouderschapsonderzoek was beëindigd omdat de vader niet langer wilde deelnemen. De moeder verklaarde dat de omgangsregeling door de emigratie van de vader niet meer kon worden uitgevoerd en dat de rust bij de minderjarige was teruggekeerd.

Het hof oordeelde dat het vaststellen van een omgangsregeling op dat moment in strijd was met de zwaarwegende belangen van de minderjarige, gezien de ontwikkelingen in de zaak en het advies van de raad. De vader had zijn verzoek tot omgang ingetrokken, wat leidde tot de beslissing van het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader in eerste aanleg af te wijzen. Het hof besloot ook het incidentele hoger beroep van de vader te verwerpen. De beschikking werd uitgesproken op 1 augustus 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 augustus 2012
Zaaknummer : 200.084.713/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 07-2003
[de moeder],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Heinrici te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 28 september 2011. Bij die beschikking is een deskundigenonderzoek gelast met het doel enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat de na te noemen minderjarige – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zal kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Tot deskundige is benoemd mevrouw drs. K. Singendonk. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De deskundige heeft haar rapport op 9 januari 2012 aan het hof overgelegd.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 28 februari 2012 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de vader:
- op 29 februari 2012 een faxbericht van diezelfde datum;
- op 3 april 2012 een faxbericht van diezelfde datum.
De mondelinge behandeling is op 27 juni 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader;
- de heer M.C. Dors namens de raad.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de omgang tussen de vader en de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), alsmede het gezag over de minderjarige en de omstandigheid dat de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Vermeerdering van verzoek
2. De moeder heeft haar verzoeken in hoger beroep bij faxbericht van 28 februari 2012 gewijzigd in die zin, dat zij het hof verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de omgangsregeling en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat er geen omgangsregeling meer dient plaats te vinden.
3. Naar het oordeel van het hof is de wijziging van het verzoek van de moeder aan te merken als een vermeerdering van verzoek. Hoewel de vader ter zitting niet in persoon is verschenen, acht het hof het verzoek van de moeder niet in strijd met de goede procesorde. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader zijn standpunt inzake de omgangsregeling reeds tijdens het ouderschapsonderzoek naar voren heeft gebracht en dat de advocaat van de vader ter zitting is verschenen en bij deze gelegenheid de belangen van de vader heeft behartigd. Het hof zal de vermeerdering van verzoek derhalve toestaan.
Omgangsregeling
4. De deskundige heeft in haar rapport bericht dat het ouderschapsonderzoek tussentijds is geëindigd doordat de vader niet langer wilde deelnemen. De vader heeft tijdens het gesprek van 28 november 2011 gezegd dat hij naar het buitenland zou vertrekken, maar wilde niet kenbaar maken met ingang van welke datum dat zou gebeuren en met welke bestemming. Het gevolg is dat de deskundige zich niet in staat heeft geacht de onderzoeksvragen van het hof te beantwoorden.
5. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat de regeling als opgenomen in de bestreden beschikking door de emigratie van de vader niet meer kan worden uitgevoerd. Volgens de moeder dient voorkomen te worden dat de omgangsregeling na terugkomst van de vader direct wordt geëffectueerd. De moeder is dan wel bereid om een mediationtraject te volgen. Verder heeft de moeder meegedeeld dat de rust bij de minderjarige is weergekeerd. Zij is vooruitgegaan en reageert niet meer agressief, aldus de moeder.
6. Volgens de brief van 29 februari 2012 van de zijde van de vader is het de moeder die hem tegenwerkt in zijn pogingen om een band met de minderjarige op te bouwen. Verder acht de vader een voortzetting van de rechtsstrijd niet in het belang van de minderjarige. De vader heeft derhalve besloten om zijn medewerking aan het ouderschapsonderzoek op te zeggen. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vader nog meegedeeld dat het niet in het belang van de minderjarige is om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling direct na terugkomst van de vader zonder meer weer uit te voeren.
7. De raad heeft ter zitting gesteld dat er in het belang van de minderjarige duidelijkheid over een omgangsregeling moet komen. Gelet op de ontwikkelingen adviseert de raad voorlopig geen omgang tussen de vader en de minderjarige plaats te laten vinden. Indien de vader weer omgang met de minderjarige wenst zal hij daartoe het initiatief moeten nemen, zo stelt de raad.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben een kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
9. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader – met name gelet op de ontwikkelingen die zich in deze zaak hebben voorgedaan – op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het hof overweegt daartoe dat de vader zijn medewerking aan het ouderschapsonderzoek eenzijdig heeft opgezegd. Hij heeft te kennen gegeven dat hij in het belang van alle partijen voor rust kiest en de zaak voorlopig wenst af te sluiten. Vervolgens is de vader kennelijk met onbekende bestemming naar het buitenland vertrokken. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de raad ter zitting heeft geadviseerd om – zonder een nieuwe beoordeling van de situatie – voorlopig geen omgang tussen de vader en de minderjarige plaats te laten vinden. Gelet op het voorgaande zal het hof het inleidende verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling alsnog afwijzen. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking in zoverre zal worden vernietigd.
Incidenteel hoger beroep
10. De vader heeft bij faxbericht van 29 februari 2012 zijn incidentele hoger beroep ingetrokken. De intrekking van het incidentele hoger beroep heeft tot gevolg dat, nu de door de vader aangevoerde grieven niet meer kunnen worden onderzocht, het incidentele hoger beroep van de vader dient te worden verworpen.
11. Het hof beslist mitsdien als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vader in eerste aanleg af;
verwerpt het incidenteel appel van de vader;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Willems, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2012.