GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 1 augustus 2012
Zaaknummer : 200.103.350/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-4393
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T.N. van Lith te Amstelveen,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B. Fresco te Voorburg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 8 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage, zoals verbeterd bij herstelbeschikking van 29 februari 2012.
De moeder heeft op 23 april 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 25 mei 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 25 april 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 23 mei 2012 een brief van 22 mei 2012 met bijlagen;
- op 25 mei 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
Op 30 mei 2012 is de mondelinge behandeling van de zaak aangevangen.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De behandeling van de zaak is aangehouden tot de zitting van 17 juli 2012.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 17 juli 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de daarop volgende herstelbeschikking van 29 februari 2012.
Bij de bestreden beschikking - en de daarop volgende herstelbeschikking - is bepaald dat aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarigen [de minderjarige 1], geboren [in 2006] te [geboorteplaats], en [de minderjarige 2], geboren [in 2008] te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. Voorts is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn eenmaal per twee weken van vrijdag 09.00 uur tot zaterdag 19.00 uur en in de tussenliggende week op vrijdag van 09.00 uur tot 19.00 uur. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag over de minderjarigen, alsmede de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen uitsluitend voor zover hij daartegen een grief heeft geformuleerd en, opnieuw beschikkende, vast te stellen dat de minderjarigen de helft van alle schoolvakanties en de helft van alle feestdagen die buiten de vakanties vallen bij de vader zullen verblijven, kosten rechtens.
3. De moeder bestrijdt het beroep van de vader en verzoekt het verzoek van de vader om een vakantieregeling vast te stellen, af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin het verzoek van de vader om te bepalen dat hij en de moeder voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen zullen uitoefenen, is toegewezen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader om te bepalen dat hij samen met de moeder zal worden bekleed met het ouderlijk gezag over de minderjarigen alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4. De vader bestrijdt het incidenteel appel van de moeder en verzoekt het verzoek van de moeder in incidenteel appel af te wijzen.
Indiening van nadere stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling
5. De door de moeder op 23 mei 2012 en 25 mei 2012 overgelegde stukken zijn buiten de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.3 van het geldende procesreglement overgelegd. Hoewel de vader tegen het overleggen van deze stukken bezwaar heeft gemaakt, zal het hof toch acht slaan op die stukken, nu de vader tijdens de twee zittingen uitgebreid de gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren.
6. De moeder stelt zich in incidenteel appel op het standpunt dat de rechtbank de vader ten onrechte mede heeft belast met het gezag over de minderjarigen. Zij wijst erop dat het een bewuste keuze van haar en de vader is geweest om geen normale gezinssituatie te onderhouden en dat zij nimmer hebben beoogd het gezamenlijk gezag aan te vragen. Volgens de moeder bestaat er in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen partijen. In dit kader betoogt de moeder dat zij en de vader op essentiële punten van mening verschillen. Dit begint al bij de grote en actieve rol die de vader wil spelen in het leven van de minderjarigen. Partijen zijn het voorts onder meer niet met elkaar eens over de wenselijkheid van een verblijf van enige maanden van de moeder met de minderjarigen in [land] en over de reisdocumenten voor de minderjarigen.
7. De vader stelt dat hij vanaf de geboorte van de minderjarigen een zeer actieve vaderrol heeft vervuld. Hij betoogt dat hij meerdere dagen per week bij de moeder en de minderjarigen thuis verbleef en dat partijen alle belangrijke beslissingen over de minderjarigen in samenspraak namen. Eerst in december 2009 is de situatie volgens de vader compleet omgeslagen en heeft de moeder te kennen gegeven dat de vader niet langer in haar gezin welkom was. De vader wijst erop dat gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt is. Hij is van mening dat het enkele feit dat de moeder de communicatie wenst te frustreren, geen reden mag zijn om hem niet mede met het gezag over de minderjarigen te belasten. De vader wil in het belang van de minderjarigen graag een normaal contact met de moeder. Volgens hem kennen partijen eigenlijk slechts één meningsverschil, namelijk dat de moeder de vader niet, althans zo min mogelijk, een rol wenst te laten spelen in het leven van de minderjarigen. Inhoudelijk gezien verschillen partijen niet of nauwelijks van mening over de wijze waarop de minderjarigen moeten worden verzorgd en opgevoed, aldus de vader.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid van voormeld wetsartikel wordt het verzoek, indien dit ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
9. Het hof is gebleken dat partijen zeer van mening verschillen over de situatie zoals die was in het verleden en de afspraken die destijds zijn gemaakt over de door de vader te vervullen rol bij de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De communicatie tussen partijen verloopt als gevolg daarvan erg moeizaam. Naar het oordeel van het hof is de moeizame communicatie tussen partijen op zich onvoldoende grond voor een afwijzing van het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over de minderjarigen te belasten. Getracht is tijdens de tweede zitting met partijen tot een meer specifieke regeling omtrent de invulling van het gezamenlijk gezag te komen. Partijen bleken echter niet of nauwelijks in staat om op specifieke punten afspraken met elkaar te maken. Gelet daarop zal het hof een aantal duidelijke regels vaststellen teneinde voor alle betrokkenen zoveel mogelijk rust en duidelijkheid te creëren. Het hof acht het daarbij in het belang van de minderjarigen dat hun hoofdopvoeder, de moeder, in staat is de opvoedingslijn op hoofdzaken te kunnen bepalen en dat de vader haar daarin respecteert.
10. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof het gezamenlijk gezag in stand zal laten, onder de navolgende voorwaarden:
1. de vader delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid van de minderjarigen aan de moeder voor zover het zaken betreft die niet verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals kleding, hobby’s en feestjes), met dien verstande echter dat de vader de verantwoordelijkheid draagt voor de kappersbezoeken van de minderjarigen;
2. bij ziekte van een kind handelt de ouder bij wie het kind op dat moment verblijft naar bevind van zaken, waarbij geldt dat de contactregeling zoveel mogelijk wordt nageleefd;
3. beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals schoolkeuze, woonplaats en verblijf in het buitenland) nemen de ouders in onderling overleg;
4. in zaken waarin derden de medewerking al dan niet schriftelijk van beide ouders verlangen, zal de vader, na te zijn gehoord door de moeder, zijn medewerking op eerste verzoek van de moeder verlenen.
Het voorgaande laat onverlet dat de geschillenregeling van artikel 1:253a, eerste lid, BW, zo nodig voor beide partijen openstaat.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
11. De vader stelt zich in principaal appel op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen (expliciete) beslissing heeft genomen op zijn verzoek om te bepalen dat de minderjarigen de helft van alle vakanties en feestdagen bij hem zullen verblijven. Hij verzoekt het hof dit verzoek alsnog toe te wijzen.
12. De moeder acht een uitbreiding van de door de rechtbank vastgestelde contactregeling niet in het belang van de minderjarigen. Zij is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde contactregeling de vader de gelegenheid geeft om in meer dan voldoende mate een vaderrol te vervullen die past bij diens rol in het verleden. Volgens de moeder eist de vader thans op dwingende, bijna obsessieve wijze een rol op die niet is afgesproken en die het evenwicht in het gezin van de moeder en de minderjarigen in steeds ernstiger mate verstoort.
13. Het hof overweegt als volgt. Daar niet is gebleken dat de contacten tussen de vader en de minderjarigen niet goed verlopen, ziet het hof geen aanleiding om het verzoek van de vader tot het vaststellen van een regeling voor de vakanties en feestdagen af te wijzen. Aangezien de reguliere contactregeling thans nog beperkt is, zal het hof ook een beperkte vakantieregeling vaststellen, inhoudende dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn:
- het ene jaar de eerste week van de kerstvakantie en het andere jaar de tweede week van de kerstvakantie;
- het ene jaar gedurende de voorjaarsvakantie en het andere jaar gedurende de herfstvakantie;
- twee weken in de zomervakantie, door partijen in onderling overleg te bepalen.
14. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
15. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bepaalt - in aanvulling op de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn:
- het ene jaar de eerste week van de kerstvakantie en het andere jaar de tweede week van de kerstvakantie;
- het ene jaar gedurende de voorjaarsvakantie en het andere jaar gedurende de herfstvakantie;
- twee weken in de zomervakantie, door partijen in onderling overleg te bepalen;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van, dan wel aanvulling op de bestreden beschikking - dat het gezamenlijk gezag in stand blijft met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de vader delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid van de minderjarigen aan de moeder voor zover het zaken betreft die niet verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals kleding, hobby’s en feestjes), met dien verstande echter dat de vader de verantwoordelijkheid draagt voor de kappersbezoeken van de minderjarigen;
- bij ziekte van een kind handelt de ouder bij wie het kind op dat moment verblijft naar bevind van zaken, waarbij geldt dat de contactregeling zoveel mogelijk wordt nageleefd;
- beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals schoolkeuze, woonplaats en verblijf in het buitenland) nemen de ouders in onderling overleg;
- in zaken waarin derden de medewerking al dan niet schriftelijk van beide ouders verlangen, zal de vader, na te zijn gehoord door de moeder, zijn medewerking op eerste verzoek van de moeder verlenen.
Het voorgaande laat onverlet dat de geschillenregeling van artikel 1:253a, eerste lid, BW, zo nodig voor beide ouders openstaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Leuven en Van der Burght, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2012.