ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4412

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004294-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging in vereniging te Leiden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De verdachte was samen met anderen betrokken bij een gewelddadig voorval in Leiden, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer A], ernstig werd mishandeld. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep werd de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de feiten en omstandigheden grondig onderzocht. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer A] onderuit te trappen en hem vervolgens samen met anderen te schoppen en te slaan terwijl hij op de grond lag. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer A] en [slachtoffer B], voor de geleden schade als gevolg van de geweldshandeling. De vordering van [slachtoffer A] werd toegewezen tot een bedrag van € 2.379,40, en de vordering van [slachtoffer B] tot € 200,00. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van het geweld op de slachtoffers, en rekende het de verdachte zwaar aan dat hij samen met anderen de openbare orde had verstoord en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers had aangetast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004294-11
Parketnummer: 09-607520-11
Datum uitspraak: 9 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 september 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 juli 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt begeleiding door en/of (ambulante) behandeling bij De Jutters en/of Het Palmhuis of een soortgelijke instelling. Voorts zijn er beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Anders dan de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoogd, is het hof van oordeel dat het aan de verdachte onder 2 t.a.v. locatie D ten laste gelegde tevens aan het oordeel van het hof is onderworpen, nu ten aanzien van dit gedeelte van de tenlastelegging niet gesproken kan worden van een gevoegd strafbaar feit in de zin van artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering. De partiële vrijspraak voor dit gedeelte van het onder 2 ten laste gelegde feit in eerste aanleg leidt dan ook niet tot een beperking van de omvang van het hoger beroep.
Het hof stelt dientengevolge vast dat de feiten 1 en 2, zoals ten laste gelegd, volledig aan de orde zijn in hoger beroep en de omvang van het hoger beroep niet is beperkt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum] 2011 te Leiden (in de [straat D]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer A] (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt/geschopt, zulks terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag en/of die [slachtoffer A] (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2011 te Leiden (in de [straat D]) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd
[slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (één of meerdere fracturen op/aan de kaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk te laten struikelen en/of (vervolgens) (meermalen) tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te schoppen;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2011 te Leiden (in de
[straat D]) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer A] liet struikelen (waardoor deze op de grond viel) en/of (vervolgens) één of meerdere malen tegen het hoofd en/of het lichaam aan heeft geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks [datum] 2011 te Leiden met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straat A] [locatie A en/of B, p335] en/of (vervolgens) op/aan [straat C] [locatie C, p335] en/of (vervolgens) in de [straat D] [locatie D en/of E, p335], in elk geval op of aan (een) openbare weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A] en/of
[slachtoffer B]en/of [slachtoffer C] en/of
[slachtoffer D] en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en), welk geweld bestond uit
- het trekken aan de fiets van die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B]en/of [slachtoffer C] en/of die andere perso(o)n(en) en/of het achterna rennen van die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of
[slachtoffer C] en/of die [slachtoffer D] en/of die andere perso(o)n(en) en/of
- het duwen/trekken/slaan/stompen in/aan/tegen het gezicht en/of aan/tegen het lichaam van die
[slachtoffer A] en/of [slachtoffer B]en/of
[slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of die andere perso(o)n(en), en/of
- het schoppen/trappen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of
[slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of die ander(e) perso(o)n(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte - overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities - betoogd dat de verdachte van het hem onder 1 en onder 2 t.a.v. locatie E ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
- de verdachte niet [slachtoffer A] op locatie E onderuit zou hebben getrapt, maar ten tijde van dit ten laste gelegde [slachtoffer D] op locatie D zou hebben mishandeld door hem onderuit te trappen;
- medeplegen van feit 1 noch strafrechtelijk relevante betrokkenheid bij feit 2 locatie E jegens [slachtoffer A] niet kan worden bewezen, nu de verdachte na het onderuit trappen van het slachtoffer - zo dat [slachtoffer A] zou zijn geweest -, zich heeft gedistantieerd van de verder ten laste gelegde geweldshandelingen;
- de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, aangezien deze ongeloofwaardig zijn, nu beide getuigen de verdachte niet kenden voor het onderhavige feit en derhalve het benoemen door hen van de verdachte als '[voornaam X]' of als 'de broer van [persoon A]' als één van de daders niet mogelijk was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feitelijke toedracht
Op grond van het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de door de verdediging gevoerde bewijsverweren.
Op 9 januari 2011 is aangever [slachtoffer D] in de [straat D] te Leiden (locatie D) door een aantal jongens, onder wie medeverdachte [medeverdachte 1], bij zijn armen vastgepakt en geduwd en met een vuist op zijn neus geslagen. Hierop heeft [slachtoffer D] zich losgerukt en is hij weggelopen in de richting van [straat A].
Vervolgens is aangever [slachtoffer A] op diezelfde avond in de [straat D] te Leiden (locatie E) mishandeld door de verdachte en medeverdachten, onder wie [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De verdachte heeft verklaard dat hij in de [straat D] een jongen onderuit heeft getrapt en dat die jongen daarna, net toen hij overeind probeerde te komen, door [medeverdachte 3] (het hof leest: [medeverdachte 3]) is geschopt tegen het hoofd.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het de verdachte is geweest die de blonde jongen (het hof leest:
[slachtoffer A]) als eerste onderuit heeft getrapt, waarna [medeverdachte 2] hem een harde trap op zijn hoofd heeft gegeven. Hierna heeft de groep, waarin de verdachte(de broer van [persoon A]) en zijn medeverdachten, [slachtoffer A] in elkaar geslagen en geschopt terwijl deze op de grond lag, zo verklaren
- zakelijk weergegeven - onder anderen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en getuige [getuige A].
Ten aanzien van de aanwezigheid van de verdachte op locatie D dan wel E
De verklaring van de verdachte dat het [slachtoffer D] (op locatie D) was die hij onderuit zou hebben getrapt in plaats van [slachtoffer A] op locatie E, wordt naar het oordeel van het hof niet ondersteund door de voornoemde feiten en omstandigheden. Zo verklaart [slachtoffer D] ten aanzien van zijn mishandeling op locatie D slechts over een vuistslag in zijn gezicht en in het geheel niet over het onderuit trappen van zijn benen dan wel over andere geweldshandelingen. Deze geweldshandelingen worden echter wel genoemd door bovengenoemde [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [getuige A]. Het hof acht dientengevolge de verklaring van de verdachte niet aannemelijk en gaat daaraan voorbij.
Ten aanzien van het medeplegen
De verklaring van de verdachte dat hij na het onderuit trappen van één van de slachtoffers in de [straat D] zou zijn weggelopen in de richting van [straat A] en zich zou hebben gedistantieerd van de verdere ten laste gelegde geweldshandelingen, vindt naar het oordeel van het hof evenmin steun in andere bewijsmiddelen. Zo verklaren de hiervoor genoemde medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] uitgebreid en consistent over verdachtes betrokkenheid bij de overige geweldshandelingen en is verdachtes verklaring eveneens niet te rijmen met de verklaringen van getuigen [getuige A] en [getuige B] (blz. 169 resp. 232). Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde en dat er sprake is geweest van een voldoende bewuste, nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten om van medeplegen van het geweld jegens [slachtoffer A] te kunnen spreken.
Ten aanzien van de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, nu blijkens de verklaring van de verdachte d.d. 10 januari 2011 de verdachte en [medeverdachte 1] elkaar reeds vóór de onderhavige feiten kenden van [school X], zodat [medeverdachte 1] in staat kan worden geacht de verdachte als één van de daders en bij de naam "[voornaam X]" te herkennen. Voorts was er naast de verdachte geen andere persoon genaamd "[voornaam X]" bij het incident betrokken, waardoor naar het oordeel van het hof vaststaat dat [medeverdachte 1] met de naam "[voornaam X]" de verdachte heeft willen aanduiden.
Tevens acht het hof de verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar, nu hij verklaart over "de broer van [persoon A]" en de verdachte o.a. blijkens het
proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2011 heeft verklaard dat [persoon A] zijn zus is en dat zij beiden aanwezig waren ten tijde van de onderhavige feiten, zodat naar het oordeel van het hof vaststaat dat [medeverdachte 2] met deze aanduiding de verdachte bedoelt.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de raadsvrouw, ertoe strekkende dat deze verklaringen van het bewijs zouden dienen te worden uitgesloten.
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 t.a.v. locatie D is ten laste gelegd, nu de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandelingen op deze locatie op grond van het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is vast te stellen. Slechts de verdachte heeft verklaard zich op die locatie aan een mishandeling te hebben schuldig gemaakt. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 2 t.a.v. locatie D ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op [datum] 2011 te Leiden (in de [straat D]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer A] meermalen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, zulks terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag en die [slachtoffer A] meermalen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op [datum] 2011 te Leiden met anderen, op de openbare weg,
[straat A] [locatie A en B, p335] en op [straat C] [locatie C, p335] en in de [straat D] [locatie E, p335], in elk geval op of aan (een) openbare weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A] en [slachtoffer B] en [slachtoffer C] en
[slachtoffer D], welk geweld bestond uit
- het trekken aan de fiets van die [slachtoffer A] en [slachtoffer B]en het achterna rennen van die [slachtoffer A] en [slachtoffer B]en
[slachtoffer C] en die[slachtoffer D] en
- het duwen/trekken/slaan/stompen in/aan/tegen het gezicht en/of aan/tegen het lichaam van die
[slachtoffer A] en [slachtoffer B]en
[slachtoffer C] en [slachtoffer D] en
- het schoppen/trappen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer A].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door het slachtoffer [slachtoffer A] onderuit te trappen en hem vervolgens samen met anderen in elkaar te slaan en te schoppen op zijn hoofd en lichaam terwijl hij op de grond lag. Aldus handelend heeft de verdachte, ook al heeft hij niet zelf het slachtoffer tegen diens hoofd getrapt, op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op overlijden met zich meebrengt ten gevolge van enige vorm van hersenbeschadiging. Er is legio berichtgeving in de media over zogenaamd 'zinloos geweld'. Kennelijk hebben de verdachte en zijn medeverdachten die kans willens en wetens aanvaard, zo kan uit de aard van hun handelingen worden opgemaakt. Dat het slachtoffer niet is overleden is niet aan enige gedraging van de verdachte te danken. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 26 april 2011 van [slachtoffer A] heeft hij lange tijd fysieke en emotionele klachten gehad door dit handelen van de verdachte.
Daarnaast heeft de verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door [slachtoffer A], [slachtoffer B], [slachtoffer C] en [slachtoffer D] op verschillende locaties in Leiden samen met anderen te mishandelen. De openbare orde is door dergelijk handelen ernstig verstoord. Bovendien hebben de verdachte en zijn mededaders op deze wijze tevens een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van voornoemde slachtoffers.
Feiten als de onderhavige, evenals andere vormen van zinloos geweld, versterken de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2012, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van de pleegdatum niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op een reclasseringsadvies d.d. 16 maart 2011 van GGZ Palier Leiden en een brief d.d. 25 juli 2012 van Polikliniek het Palmhuis met betrekking tot de voortgang van de behandeling van de verdachte, als overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw.
Tevens neemt het hof het bepaalde van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking, nu de verdachte na de datum waarop de door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten gepleegd zijn opnieuw tot een straf is veroordeeld. Hierdoor neemt het hof bij zijn beslissing die straf in aanmerking als ware het feit waarvoor zij werd opgelegd gelijktijdig berecht met de feiten waarop de onderhavige zaak betrekking heeft. Dit heeft in deze zaak tot gevolg dat het hof in aanmerking neemt dat de verdachte op 22 september 2011 onherroepelijk voor een ander misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht, en zal het in samenhang daarmee de straf voor de verdachte in de onderhavige zaak bepalen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden kortere duur dan door de advocaat-generaal gevorderd, een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer A]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder
1 primair en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.379,40.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.379,40.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.379,40 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer B]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer B]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 206,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 200,- ter zake van immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is het gevorderde bedrag van € 200,- als vergoeding van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer A], terzake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.379,40 (tweeduizend driehonderdnegenenzeventig euro en veertig cent) bestaande uit € 358,39 (driehonderdachtenvijftig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 2.021,01 (tweeduizend eenentwintig euro en één cent) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer A], een bedrag te betalen van € 2.379,40 (tweeduizend driehonderdnegenenzeventig euro en veertig cent) bestaande uit € 358,39 (driehonderdachtenvijftig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 2.021,01 (tweeduizend eenentwintig euro en één cent) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 (drieëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer B], terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer B], een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. A.A. Schuering en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. V.C. Kool.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2012.