GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 16 mei 2012
Zaaknummer : 200.092.740/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-9004
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W.M. Kromme te Ridderkerk,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 23 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 juni 2011 van de rechtbank Dordrecht (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.092.740/01) en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.092.730/01.
Het hof heeft in de zaak met zaaknummer 200.092.730/01 bij beschikking van 23 november 2011 het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad verworpen.
De moeder heeft in de zaak met nummer 200.092.740/01 op 31 oktober 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft vervolgens op 14 december 2011 een verweerschrift op dit incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 2 januari 2012 een faxbericht met bijlagen;
van de zijde van moeder:
- op 3 januari 2012 een faxbericht met bijlagen.
De zaak is op 13 januari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Mr. Kromme heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van 8 november 2010 ten behoeve van de hierna te noemen minderjarigen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te voldoen van € 300,- per maand per kind, wat de na 22 juni 2011 te verschijnen termijnen betreft maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: de kinderalimentatie) ten behoeve van:
- [minderjarige 1], geboren [in] 1995 te [geboorteplaats], hierna: [naam], en
-[minderjarige 2], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats], hierna: [naam],
ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt: opnieuw beschikkende) de moeder alsnog in haar inleidende verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de inleidende verzoeken van de moeder af te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit hoger beroep af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt de moeder het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank daarbij de ingangsdatum van de alimentatie ten behoeve van de kinderen van partijen heeft gesteld op 8 november 2010 en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader vanaf 29 juni 2009 een alimentatie van € 300,- per maand per kind dient te voldoen, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof de moeder in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen.
5. In zijn eerste grief stelt de man, zo blijkt uit de toelichting op deze grief ter zitting, dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd omdat uit het dictum van deze beschikking niet blijkt dat een eerdere alimentatiebeschikking is gewijzigd.
6. Nu het hoger beroep mede dient om eventuele fouten en omissies in de eerste aanleg te herstellen, gaat het hof, wat er verder ook zij van de eerste grief van de man, aan deze grief voorbij.
Wijziging van omstandigheden
7. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Immers, nu de rechtbank in de beschikking van 7 januari 2009 niet heeft vastgesteld met welk bedrag de vader op dat moment afloste op de huwelijkse schuld bij de gemeente, kan geen geslaagd beroep worden gedaan op een verlaging van het aflossingsbedrag als een wijziging van de omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW.
8. Het hof oordeelt als volgt. De rechtbank heeft in de beschikking van 7 januari 2009 geoordeeld dat de vader onvoldoende draagkracht had om kinderalimentatie te voldoen. Vast staat dat de man met ingang van april 2008 met een bedrag van € 322,- per maand afloste op de huwelijkse schuld bij de gemeente en dat dit bedrag met ingang van 29 juni 2009 is verlaagd tot € 120,- per maand. In deze verlaging ziet het hof een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW. Immers, de man wist dan wel behoorde te weten dat op hem een alimentatieverplichting jegens de minderjarigen rustte. Uit de beschikking van 7 januari 2009 blijkt bovendien dat de aflossing op de huwelijkse schuld bij de gemeente de enige schuld was die de man op dat moment moest voldoen. De schuld aan de belastingdienst en de boetes aan het CJIB waren volgens de man al afgelost en de schuld aan Trias zou worden voldaan met de opbrengsten van de afkoop van een drietal levensverzekeringen. Van andere schulden wordt in voornoemde beschikking geen melding gemaakt. Gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen had de vader naar het oordeel van het hof op het moment van de verlaging van het bedrag aan aflossing van € 322,- naar € 120,- per maand zijn draagkracht weer bij de moeder bespreekbaar moeten maken in het kader van de eventuele bepaling van enig bedrag aan kinderalimentatie. Dat de verlaging van het aflossingsbedrag juist een gevolg was van de lagere draagkracht van de vader, zoals door hem gesteld en door de moeder gemotiveerd betwist, doet aan het vorenstaande niet af.
9. Nu sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW als gevolg waarvan de beschikking van 7 januari 2009 is opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven, dient de rechter de behoefte en de draagkracht opnieuw vast te stellen.
10. In aanmerking nemende hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de wijziging van omstandigheden per 29 juni 2009 en de op de vader rustende onderhoudsverplichting waarvan hij zich bewust was dan wel had moeten zijn, acht het hof het redelijk om uit te gaan van 29 juni 2009 als ingangsdatum voor een eventueel te wijzigen kinderalimentatie.
De behoefte van de minderjarigen
11. De man heeft ter zitting van het hof, daarnaar gevraagd, de behoefte van € 300,- per maand per kind niet meer betwist, zodat het hof van deze behoefte uitgaat.
12. De vrouw heeft in het kader van de behoefte opgemerkt dat zij thans meer kosten heeft voor [naam] dan voorheen nu hij studeert en een behandeling bij de orthodontist moet ondergaan vanwege een aandoening aan zijn kaak. De vrouw stelt echter niet dat de behoefte van [naam] hoger is dan € 300,- per maand, zodat het hof ook voor [naam] uitgaat van een behoefte van € 300,- per maand.
Verdeling van de kosten (behoefte) van de minderjarigen tussen beide ouders
13. De vader stelt dat de moeder draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
14. Het hof stelt voorop dat beide ouders onderhoudsplichtig zijn ten opzichte van hun kinderen, en dat indien beide ouders inkomsten hebben boven bijstandsniveau, zij beiden moeten voorzien in de kosten van de kinderen, voor zover deze niet worden gedekt door de kinderbijslag, (het zogenaamde “eigen aandeel ouders”). Gelet op het voorgaande zal het hof het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen verdelen naar rato van de draagkracht van de beide ouders. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vader en de moeder, conform de Tremanormen, de betrokken minderjarigen buiten beschouwing laten, hetgeen betekent dat voor zowel de vader als de moeder de norm voor een alleenstaande wordt gehanteerd en een draagkrachtpercentage van 70.
15. Voor de draagkrachtvergelijking zal het hof, bij gebreke van financiële gegevens van partijen op de ingangsdatum van de kinderalimentatie, aansluiting zoeken bij de door partijen overgelegde financiële gegevens over 2010 en, indien nodig, over 2011.
16. Voor het inkomen van de moeder gaat het hof uit van de jaaropgaven 2010, waaruit blijkt van een bruto jaarinkomen van in totaal € 19.604,-. Het hof houdt voorts rekening met het kindgebonden budget dat de moeder ontvangt. Nu door de moeder niet is aangegeven welk bedrag zij in 2010 ontving, gaat het hof uit van het bedrag dat volgt uit een verzamelinkomen van € 19.604,-, te weten € 1.849,-. Het hof houdt rekening met de op de moeder van toepassing zijnde heffingskortingen, waaronder ook de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting, en voorts - zoals reeds overwogen - met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
17. Met betrekking tot de maandlasten van de moeder oordeelt het hof als volgt.
Het hof houdt rekening met een huur van € 520,- per maand en een huurtoeslag van € 272,- per maand, zoals deze blijken uit de in de eerste aanleg bij brief van 21 maart 2011 door de moeder overgelegde stukken.
De moeder heeft in haar draagkrachtberekening, gevoegd bij voornoemde brief, aan premie ziektekosten opgevoerd een bedrag van € 149,- per maand, een verplicht eigen risico van € 13,- per maand en een zorgtoeslag van € 70,- per maand. Het hof zal met deze bedragen, die door de vader niet zijn betwist, rekening houden en voorts met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van € 45,- per maand en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage.
In eerdergenoemde draagkrachtberekening heeft de moeder een bedrag van € 266,- per maand aan aflossing schulden opgevoerd. Nu de moeder deze schulden met stukken heeft onderbouwd en de vader dit bedrag niet heeft betwist, zal het hof met € 266,- per maand aan aflossing schulden rekening houden.
18. Uit het vorenstaande volgt dat de moeder een draagkrachtruimte heeft van € 235,- per maand.
19. Voor het inkomen van de vader gaat het hof uit van de jaaropgaaf 2010, waaruit blijkt van een bruto inkomen van € 34.067,-. Het hof houdt voorts rekening met de op de vader van toepassing zijnde heffingskortingen, de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
20. Met betrekking tot de maandlasten van de vader oordeelt het hof als volgt.
Uit de eveneens bij brief van 21 maart 2011 door de vader in eerste aanleg overgelegde stukken blijkt van een huur in 2010 van € 414,- per maand. Het hof gaat er, bij gebreke van nadere informatie, vanuit dat de vader ook in de periode vanaf 29 juni 2009 al samenwoonde met zijn huidige partner met wie hij een kind heeft dat thans 4 jaar is. Het hof gaat er, eveneens bij gebreke van nadere informatie, voorts vanuit dat deze partner in die periode in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en derhalve in ieder geval in de helft van de huur kan bijdragen. De enkele omstandigheid dat deze nieuwe partner de zorg heeft voor vier kinderen in de leeftijd van 3, 10, 13 en 15 jaar oud acht het hof onvoldoende reden om aan te nemen dat zij niet in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien en aldus bij te dragen in de huurlasten. Het hof houdt derhalve rekening met een bedrag aan huur van € 207,- per maand.
De vader heeft in hoger beroep als productie 9 onder meer een draagkrachtberekening over het jaar 2010 overgelegd. In deze berekening heeft de man aan nominale premie ziektekosten een bedrag van € 104,- per maand opgevoerd en een verplicht eigen risico van € 14,- per maand. Het hof zal met deze bedragen, als zijnde door de moeder niet betwist, rekening houden alsmede met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage. Gelet op de door de vader overgelegde beschikkingen van de belastingdienst betreffende terugbetaling zorgtoeslag over de jaren 2007 tot en met 2010, acht het hof het niet redelijk om rekening te houden met enig bedrag aan zorgtoeslag.
Het hof houdt, evenals de rechtbank, rekening met een aflossing van € 80,- per maand op een schuld bij Trias. Uit de door de vader bij voornoemde brief van 21 maart 2011 overgelegde brief van Trias wordt afgeleid dat de vader in augustus 2011 de schuld moet hebben afgelost.
Het hof houdt ook, onder verwijzing naar rechtsoverweging 8, rekening met de aflossing op de huwelijkse schuld bij de gemeente van € 120,- per maand. Andere schulden aan de zijde van de vader in 2010 zijn door de vader niet gesteld noch is het hof daarvan gebleken.
21. Rekening houdend met het fiscale voordeel volgt uit het vorenstaande dat de vader een draagkrachtruimte heeft van € 601,- per maand.
22. Gelet op de draagkrachtvergelijking die het hof op basis van het vorenstaande heeft verricht, bedraagt het aandeel van de vader in de kosten van de minderjarigen € 431,- per maand, zijnde afgerond € 216,- per maand per kind.
23. Hierna zal worden bekeken of de vader draagkracht heeft om voornoemde bijdrage te voldoen. Het hof merkt hierbij op dat de draagkracht van de vader, gelet op het feit dat hij met zijn huidige partner een minderjarig kind heeft, over drie minderjarigen moet worden verdeeld.
29 juni 2009 tot 1 januari 2011
24. Voor de periode met ingang van 29 juni 2009 tot 1 januari 2011 gaat het hof uit van de draagkrachtberekening in de rechtsoverwegingen 19 tot en met 21, met dien verstande dat bij de ziektekosten de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW is komen te vervallen.
25. De vader is derhalve in de periode met ingang van 29 juni 2009 tot 1 januari 2011 in staat om, rekening houdend met het fiscale voordeel, een bijdrage ten behoeve van de minderjarigen te voldoen van € 200,- per maand per kind.
1 januari 2011 tot 1 augustus 2011
26. De vader heeft ter zitting van het hof de salarisspecificaties over de maanden juli tot en met september 2011 overgelegd. De moeder heeft deze specificaties niet betwist, zodat het hof bij de berekening van de draagkracht van de vader met ingang van 1 januari 2011 uitgaat van een bruto maandsalaris van € 2.584,-. Het hof houdt voorts rekening met een toeslag van
€ 200,- per maand bruto, zoals deze blijkt uit voornoemde salarisspecificaties en de in eerste aanleg door de vader overgelegde salarisspecificaties januari en februari 2011.
Uit de overgelegde salarisspecificaties blijkt dat van het netto salaris van de vader een bedrag van € 120,- per maand wordt ingehouden onder de vermelding ‘kas’. De vader heeft niet aangetoond waarom dit bedrag wordt afgehouden van zijn netto salaris. De vader heeft ter zitting, daarnaar gevraagd, slechts verklaard dat zijn werkgever geld heeft voorgeschoten voor door hem gemaakte advocaatkosten. De vader had het daarbij bovendien over een bedrag van € 150,- dat hij aan zijn werkgever moest betalen. Nu de vader heeft nagelaten inzicht te geven in deze inhouding en het een en ander met stukken te onderbouwen, houdt het hof geen rekening met deze vermindering van het inkomen van de vader.
Uit de overgelegde salarisspecificaties blijkt voorts dat een bedrag van € 148,95 per maand netto rechtstreeks wordt overgemaakt aan het College voor zorgverzekeringen vanwege een schuld in verband met de zorgverzekering. Het hof houdt, op gelijke gronden als de rechtbank, geen rekening met dit bedrag als maandlast van de vader. De vader heeft in hoger beroep geen nadere toelichting gegeven noch stukken overgelegd die tot een ander oordeel leiden. Met deze vermindering van inkomen van de vader wordt derhalve ook geen rekening gehouden.
Het hof houdt aan ziektekosten rekening met de hiervoor in rechtsoverweging 20 genoemde bedragen.
Het hof houdt voorts rekening met een bedrag aan huur van € 207,- per maand. Ook in deze periode gaat het hof er vanuit dat de partner van de vader kan werken en in eigen levensonderhoud kan voorzien. De zorg voor het kind van de vader en de partner staat hieraan - bij gebrek aan enige informatie ter zake - naar het oordeel van het hof niet in de weg.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 20 houdt het hof tot 1 augustus 2011 rekening met de aflossing van € 80,- per maand op de schuld bij Trias.
Het hof houdt ook, onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 8 en 20, rekening met de aflossing op de huwelijkse schuld bij de gemeente van € 120,- per maand.
27. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vader in de periode met ingang van 1 januari 2011 tot 1 augustus 2011, rekening houdend met het fiscale voordeel, in staat is een bijdrage van € 206,- per maand per kind te voldoen.
de periode met ingang van 1 augustus 2011
28. Voor de draagkracht van de vader in de periode met ingang van 1 augustus 2011 gaat het hof uit van de draagkrachtberekening zoals hiervoor in rechtsoverweging 26, met dit verschil dat in deze periode geen rekening meer wordt gehouden met de aflossing van € 80,- per maand op de schuld bij Trias.
29. Dit leidt ertoe dat de vader, rekening houdend met het fiscale voordeel, in de periode met ingang van 1 augustus 2011 zijn aandeel in de kosten van de minderjarigen van € 216,- per maand per kind kan voldoen.
30. Uit het vorenstaande volgt dat de vader in staat is de volgende bijdragen ten behoeve van de minderjarigen te voldoen:
- € 200,- per maand per kind in de periode met ingang van 29 juni 2009 tot 1 januari 2011;
- € 206,- per maand per kind in de periode met ingang van 1 januari 2011 tot 1 augustus 2011;
- € 216,- per maand per kind in de periode met ingang van 1 augustus 2011.
31. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschik¬ken¬de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 7 januari 2009 van de rechtbank Dordrecht - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie op:
- € 200,- per maand per kind in de periode met ingang van 29 juni 2009 tot 1 januari 2011;
- € 206,- per maand per kind in de periode met ingang van 1 januari 2011 tot 1 augustus 2011;
- € 216,- per maand per kind in de periode met ingang van 1 augustus 2011,
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Dijk en Stollenwerck, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.