ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3658

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.982-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de handhaving van grenswaarden voor papierafval door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de handhaving van grenswaarden voor papierafval door de Staat der Nederlanden. De Staat had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter, die eerder vorderingen van [geïntimeerde] had toegewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of de Staat de grenswaarden voor papierafval mag handhaven, zoals vastgesteld door de Inspectie Leefomgeving en Transport, en of deze normen in overeenstemming zijn met de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de Inspectie niet bevoegd was om deze grenswaarden te hanteren, omdat de EVOA dergelijke normen niet kent. De Staat voerde aan dat de Inspectie beleidsvrijheid heeft om deze normen vast te stellen en dat de handhaving van deze normen noodzakelijk is voor de controle op de uitvoer van afvalstoffen.

Het hof oordeelde dat de grieven van de Staat in het principaal appel slagen. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af. Het hof concludeerde dat de Inspectie bevoegd is om de grenswaarden voor papierafval te hanteren en dat deze normen niet in strijd zijn met de EVOA. Het hof benadrukte dat de handhaving van deze normen niet alleen de Inspectie bindt, maar ook dat de vraag of sprake is van overtreding van de EVOA uiteindelijk aan de rechter toekomt. De vorderingen van [geïntimeerde] waren onvoldoende onderbouwd en het hof oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde voorzieningen. De kosten van het geding werden toegewezen aan de Staat, die als de in het gelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de handhaving van milieuregels en de verantwoordelijkheden van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het kader van de EVOA. Het hof bevestigde de beleidsvrijheid van de Inspectie en de noodzaak om duidelijke normen te hanteren voor de controle op de uitvoer van afvalstoffen, met name in het licht van de internationale verplichtingen van Nederland.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.104.982/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 413533/KG ZA 12-176
arrest van 10 juli 2012
inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN (de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en het Openbaar Ministerie),
zetelend te 's-Gravenhage,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. J.H. Geerdink,
tegen
1. [Naam] B.V.,
2. FIBRE SUPPLIES EUROPE B.V.,
beide gevestigd te Breda,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde] (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R. Hörchner te Breda.
Het geding
Bij dagvaarding van 2 april 2012 heeft de Staat hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 maart 2012, gewezen tussen partijen. In die dagvaarding (met producties) heeft de Staat tegen het bestreden vonnis acht grieven aangevoerd, die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. [geïntimeerde] heeft onder aanvoering van twee grieven incidenteel geappelleerd. De Staat heeft het incidenteel appel weersproken bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Op 7 juni 2012 hebben partijen de zaak door hun advocaten, de Staat mede door mr. A.Th.M. ten Broeke, advocaat te 's-Gravenhage, doen bepleiten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. De Staat heeft bij die gelegenheid nog een productie in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Aangezien geen grieven zijn aangevoerd tegen de feiten die de voorzieningenrechter onder 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis heeft weergegeven, zal het hof eveneens van deze feiten uitgaan.
1.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 [geïntimeerde] drijft een onderneming die als voornaamste activiteit heeft de handel in en recycling van oud papier en karton. Zij verkoopt onder meer veel oud papier aan bedrijven in China.
2.2 Oud papier en karton zijn afvalstoffen in de zin van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 (de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, hierna: EVOA). Op grond van de EVOA gelden voor de uitvoer van afvalstoffen vanuit de Europese Unie, afhankelijk van de aard van de afvalstof, verschillende regimes. Het lichtste regime geldt voor afvalstoffen die vermeld zijn op de "groene lijst". Voor die afvalstoffen hoeft aan de bevoegde autoriteiten slechts het contract te worden overgelegd tussen de exporteur en de ontvanger, waaruit blijkt dat de afvalstoffen nuttig zullen worden toegepast . Oud papier en karton (hierna ook: papierafval) vallen in beginsel onder de stoffen die voorkomen op de groene lijst. Voor de uitvoer van afvalstoffen die voorkomen op de "oranje lijst" (het eerst zwaardere regime) is voorafgaande kennisgeving aan en toestemming van de autoriteiten in het land van herkomst vereist. Ongesorteerd huishoudelijk afval komt voor op de oranje lijst.
2.3 Jegens [geïntimeerde] is begin 2011 de verdenking gerezen dat zij in strijd heeft gehandeld met de uit de EVOA voortvloeiende regels. In de eerste plaats wordt zij er van verdacht dat zij huishoudelijk afval vanuit Groot-Brittannië en Ierland als groene lijst-afvalstof heeft ingevoerd en zonder verdere bewerking ook weer als groene lijst-afvalstof naar China heeft uitgevoerd, zonder voor deze in- en uitvoer de vereiste kennisgeving te hebben gedaan en toestemming te hebben gekregen. Meer in het bijzonder is de verdenking gerezen dat [geïntimeerde] bij het overladen het huishoudelijk afval heeft geplaatst tussen balen oud papier, waarbij de laatste vooraan in de container werden geplaatst. Daarnaast wordt [geïntimeerde] verdacht van het in oktober 2009 valselijk opmaken van vernietigingsverklaringen voor 88.000 kilo kunststof stickerrollen, die niet zouden zijn vernietigd maar naar Egypte zouden zijn uitgevoerd.
2.4 Terzake van deze verdenkingen is een opsporingsonderzoek gestart tegen [geïntimeerde], groepsmaatschappijen van [geïntimeerde] en directieleden van [geïntimeerde]. Op 15 november 2011 heeft de rechter-commissaris een vijftal vorderingen tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen onder meer [geïntimeerde] toegewezen. Op 6 december 2011 hebben, na verleende toestemming van de rechter-commissaris, doorzoekingen plaatsgevonden op de woonadressen van de directieleden van [geïntimeerde] en op het kantooradres van de bedoelde vennootschappen.
2.5 Op 29 november 2011 zijn twaalf zeecontainers van [geïntimeerde] in de haven van Rotterdam tegengehouden. De containers zijn in opdracht van de Officier van Justitie bemonsterd door het bedrijf Omrin.
2.6 Op 8 en 13 december 2011 heeft het openbaar ministerie rechtshulpverzoeken aan de Chinese autoriteiten gestuurd met het verzoek om een tweetal zendingen zeecontainers van [geïntimeerde] (groot respectievelijk negen en 30 containers) in de haven van Shanghai op inhoud te controleren en, indien zou blijken dat de containers niet geladen zijn met een groene lijst-afvalstof, deze terug te sturen naar [geïntimeerde]. Op 23 januari 2012 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Chinese autoriteiten in aanvulling op de beide genoemde rechtshulpverzoeken onder meer geschreven:
"Naar Nederlandse normen dient papier afval redelijkerwijs te zijn ontdaan van organisch restmateriaal (voedselresten, schimmel e.d.) en zichtbaar verbrand materiaal.
Indien er sprake is van een duidelijke overschrijding van meer dan 5 gewichtsprocent of meer aan de volgende vreemde componenten wordt u verzocht de containers te retourneren: Papierafval mag geen gevaarlijke stoffen zoals olie, oplosmiddelen en kwik bevatten. Het maximum totaalgehalte aan vreemde componenten (zoals metaal, kunststof, glas, textiel, hout, zand, steen, etc.) is 2 gewichtsprocent, en het maximum gehalte vocht is 12 gewichtsprocent (in verband met schimmelontwikkeling). Dit laatste criterium zal worden beoordeeld indien visueel sprake is van nat papier of beginnende schimmelvorming.
(..............)
U wordt gevraagd om de inhoud van de 39 containers vast te stellen en, indien naast oud papier ook balen (verontreinigd) met huishoudelijk afval worden aangetroffen, die containers te sluiten en terug te sturen en in een proces-verbaal melding te doen van de bevindingen indien mogelijk vergezeld van foto's en of videobeelden."
2.7 Bij brief van 7 mei 2012 hebben de Chinese autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten onder meer bericht:
"On January 5th 2012, we received an official legal request (...) from the Netherlands central authority via the Ministry of Public Security of the People's Republic of China seeking assistance from Chinese related authority in helping to check a number of suspicious containers which may try to smuggle waste into China from the Netherlands. And the request also asked for returning the cargo back to the Netherlands if household waste (municipal waste) which is forbidden to be imported into China is discovered in the involved containers.
(...........................)
Our investigation found that (...........................) the cargos of all these 30 containers contain waste paper and plastics combinations collected from household, commerce, business and catering which were defined as municipal waste (.....), polluted to a degree of more than 1.5%, which is forbidden to be imported into China. It is a violation of the Environmental protection control standard for imported solid wastes as raw materials-waste and scrap of paper and paperboard (...)."
2.8 Bij brief van 31 oktober 2011 heeft de VROM-inspectie (thans: Inspectie Leefomgeving en Transport, hierna: de Inspectie) aan de Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie (FNOI) onder meer bericht dat de EVOA geen normen bevat die aangeven waar de grens ligt tussen enerzijds een verontreinigde partij groene lijst afval die nog kan worden aangemerkt als groene lijst afval en anderzijds een verontreinigde partij groene lijst afval die moet worden bestempeld als mengsel van afvalstoffen/niet genoemde afvalstof. In de brief wordt vermeld dat tot het moment dat er op Europees niveau normen zijn overeengekomen, de Inspectie voor papierafval de normen zoals verwoord in de bijlage bij de brief zal hanteren bij het beoordelen van dergelijke partijen papierafval. In de bijlage bij deze brief is vermeld:
"Grenswaarden papierafval voor classificatie als groene lijst B3020:
a. Papierafval dient redelijkerwijs ontdaan te zijn van:
- organisch restmateriaal (voedselresten, schimmel e.d.)
- zichtbaar verbrand materiaal
b. Papierafval mag NIET bevatten:
- gevaarlijke stoffen (zoals olie, oplosmiddelen, kwik)
c. Het maximum totaalgehalte aan vreemde componenten (zoals metaal, kunststof, glas, textiel, hout, zand, steen, etc.) is 2 gewichtsprocent
d. Maximum gehalte vocht is 12 gewichtsprocent (in verband met schimmelontwikkeling) Dit criterium zal worden beoordeeld indien visueel sprake is van nat papier of beginnende schimmelvorming."
2.9 Bij email van 30 maart 2011 heeft de FNOI, als reactie op een concept voor de hiervoor geciteerde normen, onder meer aan het Ministerie van VROM (thans: Ministerie van Infrastructuur en Milieu) geschreven:
"Zoals ook tijdens onze bespreking op 16 februari jl. aangegeven, zijn wij van mening dat het gestelde in de brief en de vermelde grenswaarden in de bijlage een grote stap vooruit is voor het verkrijgen van noodzakelijke duidelijkheid bij controles. Zowel voor toezichthouders als bedrijfsleven.
De in de bijlage genoemde punten t.a.v. verontreiniging en vochtgehalte zijn akkoord (hoewel t.a.v. vocht het voorbehoud blijft vanuit de branche dat dit in essentie een commercieel punt is. We begrijpen echter het gestelde t.a.v. schimmelvorming etc.)."
2.10 In dit kort geding vordert [geïntimeerde], voor zover in hoger beroep nog van belang (tegen de afwijzing van enkele onderdelen van haar vordering heeft [geïntimeerde] niet geappelleerd), (i) de Staat te bevelen de brief van 31 oktober 2011 en de daarin genoemde grenswaarden papierafval in te trekken, (ii) de Staat te verbieden de normen onder c en d nog langer toe te passen en (iii) de Staat te bevelen opsporingshandelingen en verdere vervolging, voor zover deze is gebaseerd of gerelateerd aan de 'grenswaarden papierafval', te staken. Deze vorderingen zijn er, kort samengevat, op gebaseerd dat het de Staat niet toegestaan is bij de uitvoering van de EVOA de (in percentages uitgedrukte) grenswaarden papierafval te hanteren, nu de EVOA dergelijke, in percentages uitgedrukte grenswaarden niet kent. Ook is [geïntimeerde] van mening dat de Inspectie niet bevoegd is beleid op dit punt vast te stellen.
2.11 De voorzieningenrechter heeft de vorderingen onder (i), (ii) en (iii) toegewezen en de proceskosten gecompenseerd. Hij overwoog daartoe, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende. De kern van het geschil betreft de vraag of het de Staat vrij staat om de grenswaarden jegens [geïntimeerde] te hanteren als criteria waaraan [geïntimeerde] moet voldoen bij haar transporten van oud papier en karton. De opgestelde grenswaarden zijn te beschouwen als beleidsregels die de Inspectie bij de uitoefening van haar taak zal hanteren. Op zichzelf staat het de Inspectie als orgaan van de Staat vrij haar taakomschrijving door middel van beleid nader te concretiseren. Het verweer van de Staat dat de Inspectie daartoe op grond van (onder)mandatering op basis van het Coördinatiebesluit organisatie en formatie rijksdiensten 2007 bevoegd is heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende weersproken.
Het door de Inspectie geformuleerde beleid kan in verband met de haar toekomende beleidsvrijheid in kort geding slechts terughoudend worden getoetst. In kort geding is slechts ruimte voor het treffen van een voorziening indien niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat de Inspectie met het vaststellen van het beleid de grenzen van haar bevoegdheid heeft overschreden. De percentages die de Inspectie voor de grenswaarden heeft geformuleerd zijn in (de bijlagen bij) de EVOA niet terug te vinden. Het feit dat in of krachtens de EVOA niet met percentages wordt gewerkt brengt niet zonder meer mee dat de Staat niet bevoegd zou zijn dat wel te doen. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is af te leiden dat de Afdeling van oordeel is dat de toegelaten mate van vervuiling niet in algemene zin in een percentage is uit te drukken, maar in hoge mate afhankelijk is van de aard van de zogenaamde stoorstoffen. Er is geen ruimte voor het aanleggen van de strikte grenswaarden papierafval zoals vermeld in de brief van 31 oktober 2011; in individuele gevallen dient aan de normen van (de bijlage bij) de EVOA te worden getoetst.
Voor wat betreft het strafvorderlijk optreden heeft het OM het vervolgingsmonopolie, zodat hem een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de vraag of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Het verweer van de Staat dat de verdenkingen jegens [geïntimeerde] niet gebaseerd zijn op mogelijke overtreding van de grenswaarden laat onverlet dat in het aanvullend schrijven van 23 januari 2012 exact de grenswaarden papierafval zijn genoemd zoals geformuleerd in de brief van 31 oktober 2011. Er moet dan ook voorshands van worden uitgegaan dat het de bedoeling van de Staat is dat de Chinese autoriteiten bij de uitvoering van hun controletaken deze strikte normen zullen hanteren. Het verweer van de Staat dat beoogd is aansluiting te zoeken bij de eigen normen van de Chinese autoriteiten, die inhouden dat 'waste paper' slechts 1,5% stoorstoffen mag bevatten, miskent dat niet de Chinese normen, maar de norm van de EVOA door de Staat moet worden toegepast. Gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de door de Inspectie geformuleerde grenswaarden is overwogen, heeft de Staat met het hanteren van de grenswaarden in het kader van een rechtshulpverzoek zijn beleidsvrijheid onmiskenbaar overschreden. Tot zover het oordeel van de voorzieningenrechter.
3.1 De grieven in het principaal appel zijn gericht tegen de toewijzing van de vorderingen (i), (ii) en (iii) en de overwegingen waarop die toewijzing is gebaseerd. De grieven in het incidenteel appel vechten het oordeel van de voorzieningenrechter over de bevoegdheid van de Inspectie aan (grief 1), alsmede het oordeel om de proceskosten te compenseren (grief 2).
3.2 De grieven in het principaal appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3 Tegen [geïntimeerde] zijn op grond van de hiervoor vermelde verdenking verschillende strafvorderlijke maatregelen genomen. Dit strafvorderlijk optreden staat naar voorlopig oordeel van het hof geheel los van de door [geïntimeerde] aangevochten grenswaarden papierafval. Vooropgesteld moet worden dat de grenswaarden papierafval niet zijn opgesteld door het OM en dat deze dus ook het OM niet binden. Er zijn voorts onvoldoende aanwijzingen dat het OM op basis van deze grenswaarden jegens [geïntimeerde] optreedt of zal optreden. De Staat heeft onbestreden gesteld dat de tegen [geïntimeerde] gerezen verdenking niet inhoudt dat het door haar uitgevoerde papierafval meer dan 2% vreemde componenten bevat, maar dat [geïntimeerde] er van verdacht wordt dat zij bewust de EVOA overtreedt door bij het overladen huishoudelijk afval te plaatsen tussen balen oud papier, waarbij de laatste vooraan in de container worden geplaatst. Daarnaast wordt [geïntimeerde] verdacht van het in oktober 2009 valselijk opmaken van vernietigingsverklaringen voor 88.000 kilo kunststof stickerrollen, die niet zouden zijn vernietigd maar naar Egypte zouden zijn uitgevoerd. Deze verdenkingen berusten niet op overschrijding van de grenswaarden. Het enkele feit dat in de brief van 23 januari 2012 van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Chinese autoriteiten wel aan de grenswaarden wordt gerefereerd, is onvoldoende om aan te nemen dat het strafvorderlijk optreden ook op die grenswaarden berust, zeker in het licht van de mededeling van de Officier van Justitie ter zitting dat de vermelding van de grenswaarden in die brief beter achterwege had kunnen blijven. In de brief van 23 januari 2012 wordt bovendien ook aan de Chinese autoriteiten gevraagd om na te gaan of balen (verontreinigd) met huishoudelijk afval worden aangetroffen. Uit de brief van de Chinese autoriteiten van 7 mei 2012 valt niet af te leiden dat de grenswaarden bij het door hen ingestelde onderzoek enige rol hebben gespeeld, integendeel, uit die brief blijkt dat de Chinese autoriteiten aan hun eigen (strengere) norm hebben getoetst. Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij haar vordering dat de Staat wordt bevolen opsporingshandelingen en verdere vervolging te staken, voor zover deze zijn gebaseerd of gerelateerd aan de grenswaarden papierafval.
3.4 Ten aanzien van mogelijk optreden van de Inspectie jegens [geïntimeerde] op basis van de grenswaarden papierafval constateert het hof dat van dergelijk optreden in dit stadium nog niets is gebleken en dat dus ook niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre [geïntimeerde] in de praktijk serieuze hinder van zodanig optreden zal ondervinden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in de brief van 31 oktober 2011 wordt opgemerkt dat de Inspectie zich bij de handhaving zal focussen op verontreinigde partijen die de norm evident overschrijden.
3.5 Ter zitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat op jaarbasis gemiddeld ca 60% van het door [geïntimeerde] uitgevoerde papierafval naar China wordt uitgevoerd. De Staat heeft onweersproken gesteld - en het blijkt ook uit de brief van de Chinese autoriteiten van 7 mei 2012 - dat papierafval niet in China mag worden ingevoerd indien het meer dan 1,5% vervuiling bevat. Artikel 36 EVOA bepaalt dat de uitvoer uit de Gemeenschap van afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is (China is een dergelijk land, hof), verboden is indien het gaat om afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden. Dit betekent dat [geïntimeerde], los van de grenswaarden papierafval, voor het grootste deel van haar export rekening zal moeten houden met een norm die strenger is dan de 2%-norm van de grenswaarden. Dat de situatie ten aanzien van andere landen waarnaar [geïntimeerde] exporteert wezenlijk anders is heeft [geïntimeerde] niet gesteld. Daarbij komt, wat betreft de 12%-norm (vocht), dat [geïntimeerde] ter zitting heeft verklaard dat zij nog nooit op deze norm is gecontroleerd. [geïntimeerde] wordt thans ook niet verweten dat zij deze norm heeft overtreden. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat voorshands onvoldoende is gebleken dat [geïntimeerde] serieus in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd door toepassing van de grenswaarden papierafval.
3.6 Het hof acht het ten slotte van belang dat de 2%-norm kennelijk wordt onderschreven door de branchevereniging (de FNOI), waarvan [geïntimeerde] lid is. Indien de branche waartoe [geïntimeerde] behoort niet alleen met de 2%-norm kan leven maar deze blijkens de email van 30 maart 2011 zelfs als een grote stap vooruit beschouwt, valt voorshands niet in te zien dat [geïntimeerde] door die norm zodanig in haar belangen wordt getroffen dat een voorlopige voorziening geboden is.
3.7 De conclusie uit het voorgaande is dat [geïntimeerde] haar belang bij de gevraagde voorzieningen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij komt dat de gevorderde voorzieningen zeer vergaand zijn. Het verbod aan de Staat om de grenswaarden papierafval jegens [geïntimeerde] buiten toepassing te laten heeft, in verband met het door de Staat in acht te nemen gelijkheidsbeginsel, tot gevolg dat de Staat de grenswaarden jegens alle oud-papierhandelaren buiten toepassing moet laten, terwijl niet is gebleken dat anderen dan [geïntimeerde] daartegen bezwaar hebben. Mede gelet op hetgeen overigens in dit arrest is overwogen acht het hof een dergelijke maatregel niet passend. De voorlopige voorziening dient reeds om deze redenen te worden geweigerd.
4.1 Ten aanzien van de grenswaarden papier merkt het hof nog wel het volgende op. Bij de grenswaarden papierafval gaat het om normen die de Inspectie als beleid zal hanteren bij de handhaving van de EVOA en de daarmee samenhangende regelgeving. Deze normen binden ondernemingen als [geïntimeerde] niet, zij binden in beginsel alleen de Inspectie. De vraag of sprake is van overtreding van de EVOA komt uiteindelijk aan de rechter toe, die daarbij uitsluitend zal moeten toetsen aan de normen van de EVOA, niet aan de grenswaarden papierafval.
4.2 Het gaat in deze zaak dan ook niet om de vraag of overschrijding van een bepaalde grenswaarde aan vervuiling overtreding van de EVOA impliceert, dat is niet zonder meer het geval, maar om de vraag of de Inspectie (of eventueel het OM, indien het zich bij de grenswaarden zou aansluiten) dergelijke grenswaarden mag hanteren bij de vraag of zal worden opgetreden bij handhaving van de EVOA. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het feit dat in de EVOA dergelijke, in procenten uitgedrukte grenswaarden niet zijn terug te vinden, niet zonder meer meebrengt dat de Staat niet bevoegd zou zijn dat in het kader van zijn handhavingsbeleid wel te doen en dat de Staat in dat opzicht een ruime beleidsvrijheid toekomt. Daarbij is uitgangspunt dat indien jegens een onderneming als [geïntimeerde] op basis van dit beleid handhavend wordt opgetreden, tegen dit optreden en de in dat kader genomen maatregelen in het concrete geval te allen tijde bij de rechter, desnoods in kort geding, kan worden opgekomen. Indien het openbaar ministerie zou overgaan tot vervolging op basis van de grenswaarden papier staan daartegen de in de wet voorziene rechtsmiddelen open en is het uiteindelijk aan de strafrechter om te oordelen of sprake is van een economisch delict wegens overtreding van de EVOA. Tegen deze achtergrond en gelet op de beleidsvrijheid die de Inspectie (en het OM) bij het handhavings- respectievelijk vervolgingsbeleid toekomt, betekent dit dat het hanteren van de grenswaarden papier naar het oordeel van het hof dan ook slechts dan jegens [geïntimeerde] onrechtmatig is, indien deze grenswaarden zodanig afwijken van wat de EVOA verbiedt of toestaat dat reeds op voorhand aannemelijk is dat wordt opgetreden tegen een handelwijze waarvan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat deze niet met de EVOA in strijd is.
4.3 Het hof is voorshands van oordeel dat dit laatste niet is komen vast te staan. De EVOA bevat niets wat de conclusie rechtvaardigt dat papierafval steeds 2% of meer vreemde componenten of 12% of meer vocht mag bevatten. Categorie B3020 op Bijlage V bij de EVOA vermeldt slechts papier, karton en papierproducten als deel uitmakend van de groene lijst en houdt niets in over vreemde componenten (niet zijnde papier, karton of kartonproducten) die daarin zouden mogen voorkomen. Voor zover [geïntimeerde] aanvoert dat dergelijke vreemde componenten onder de aanduiding "ongesorteerd afval" in categorie B3020 vallen verwerpt het hof dat betoog. Indien dat juist is zou de kennelijk limitatief bedoelde opsomming van groene lijst-stoffen in categorie B3020 zonder betekenis zijn. Onder "ongesorteerd afval" moet naar het voorlopig oordeel van het hof dan ook kennelijk worden verstaan ongesorteerd papier- en kartonafval. Ook de omstandigheid dat de Afdeling van oordeel is dat de toegelaten mate van vervuiling niet in algemene zin in een percentage is uit te drukken, maar in hoge mate afhankelijk is van de aard van de zogenaamde stoorstoffen, impliceert niet dat percentages vervuiling van 2% of hoger onder de EVOA steeds als groene lijst-stof moeten worden aangemerkt. Anders dan de voorzieningenrechter acht het hof voorshands niet doorslaggevend dat in de grenswaarden geen onderscheid wordt gemaakt naar de aard van de 'stoorstoffen'. Uit de rechtspraak van het HvJ EU (HvJ EU 21 juni 2007, AB 2007, 325) blijkt immers dat ook indien twee groene lijst-stoffen gemengd zijn, dit niet zonder meer betekent dat het mengsel ook kan worden uitgevoerd als groene-lijststof.
4.4 Het hof is dan ook voorshands van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de grenswaarden papierafval zodanig van de normen van de EVOA afwijken dat de Inspectie op basis daarvan niet jegens [geïntimeerde] zou mogen optreden.
5.1 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven in het principaal appel slagen. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen.
5.2 Aangezien de vorderingen van [geïntimeerde] reeds stranden op gebrek aan (spoedeisend) belang, heeft zij geen belang bij grief 1 in het incidenteel appel waarin de bevoegdheid van de Inspectie tot het vaststellen van beleid wordt aangevochten. Grief 2 in het incidenteel appel faalt aangezien het hof een nieuwe kostenveroordeling zal uitspreken.
5.3 [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Hoewel de eerste incidentele grief een argument aan de orde stelt dat het hof in verband met de devolutieve werking van het hoger beroep ook zonder grief had moeten behandelen, blijft volgens vaste rechtspraak een kostenveroordeling in het incidenteel appel achterwege.
Beslissing
Het hof:
in het principaal appel:
- vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 maart 2012, en opnieuw recht doende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg tot 8 maart 2012 begroot op € 575,-- voor verschotten en € 904,-- voor salaris van de advocaat, en in hoger beroep tot heden begroot op € 756,64 voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris van de advocaat, en bepaalt dat over deze bedragen vanaf veertien dagen na deze uitspraak de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW verschuldigd zal zijn;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel appel:
- verwerpt het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, M.J. van der Ven en A.E.A.M. van Waesberghe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2012 in aanwezigheid van de griffier.