GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 16 mei 2012
Zaaknummer : 200.097.991/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-2252
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.M. Baltazar de Seixas te Spijkenisse,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.W.M. Roozeboom te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 29 november 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2011.
De man heeft op 8 februari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 9 januari 2012 een brief van 6 januari 2012 met bijlagen;
- op 14 maart 2012 een brief van 13 maart 2012 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 19 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 30 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in dit hoger beroep van belang – het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie) afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige.
2. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover het de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige betreft en, opnieuw rechtdoende, alsnog te bepalen dat de man met ingang van 13 december 2010 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal betalen van € 492,50 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen kan of zal worden verleend, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door haar verzochte af te wijzen.
Behoefte van de minderjarige
4. Als eerste grond voor het beroep stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de minderjarige niet heeft vastgesteld. In juli 2008 is de relatie verbroken en de vrouw heeft de man toen verzocht om een bijdrage, gelet op haar inkomen beneden bijstandsniveau. De man is toen een bijdrage van € 150,- per maand gaan voldoen. De vrouw heeft vervolgens bij de rechtbank een bijdrage verzocht van € 300,- per maand, uitgaande van een inkomen van de man van € 3.000,- en van de vrouw van € 1.200,- netto per maand. Het verzoek van de vrouw is door de rechtbank afgewezen, omdat de vrouw volgens de rechtbank geen verweer had gevoerd tegen de stellingen van de man. Gezien het gezamenlijke inkomen kan de behoefte minimaal worden begroot op een bedrag van € 492,50 per maand. De vrouw is voorts van mening dat het inkomen van de man thans hoger is dan het inkomen van partijen ten tijde van de samenwoning, zodat dit hogere inkomen uitgangspunt dient te zijn bij de behoeftebepaling van de minderjarige.
5. De man stelt dat het gezamenlijk netto inkomen ten tijde van de samenwoning van partijen € 2.700,- per maand bedroeg, zodat de behoefte van de minderjarige op € 385,- per maand kan worden vastgesteld.
6. Voor de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige gaat het hof uit van het netto gezinsinkomen van partijen in 2008, nu als onweersproken vaststaat dat partijen in dit jaar uit elkaar zijn gegaan. Uit de als productie 18 bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde jaaropgaaf 2008 blijkt dat het inkomen van de man in dat jaar € 33.635,- bedroeg, te weten € 1.856,- netto per maand. Tussen partijen staat voorts als onweersproken vast dat de vrouw ten tijde van de samenwoning een inkomen had van € 1.200,- netto per maand, zodat het netto gezinsinkomen € 3.056,- per maand bedroeg. Uitgaande van de gegevens zoals deze blijken uit de door de man als productie 9 bij zijn verweerschrift overgelegde salarisstroken, volgt het hof de vrouw niet in haar stelling dat het huidige inkomen van de man het voormalige gezinsinkomen overstijgt. Rekening houdend met een netto gezinsinkomen van € 3.056,- per maand stelt het hof de behoefte van de minderjarige vast op € 465,- in 2008, thans geïndexeerd € 505,- per maand.
7. De vrouw stelt voorts als grond voor haar beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te betalen en het verzoek van de vrouw daartoe afgewezen. Hoewel de man niet heeft gesteld geen draagkracht te hebben om enige alimentatie te kunnen voldoen, heeft de rechtbank dit wel bepaald. Met betrekking tot de door de man opgevoerde aflossing op een schuld bij Primeline van € 107,- per maand, dient naar de mening van de vrouw slechts rekening te worden gehouden met € 42,03 per maand, omdat de overige incasso’s worden geweigerd. Wat betreft de schuld aangegaan bij mevrouw [naam] voor de aanschaf van een auto is de vrouw van mening dat deze niet prevaleert boven een kinderbijdrage. Daarnaast mag worden aangenomen dat deze schuld inmiddels volledig is afgelost. Wat betreft de schuld aan de Belastingdienst blijkt dat deze is ontstaan door ten onrechte ontvangen toeslagen, zodat dit geheel aan de man zelf te wijten is. De man woont samen met zijn broer in de woning van zijn moeder. De vrouw acht het niet reëel dat de man een huur van € 350,- per maand aan zijn moeder zou voldoen. Bovendien blijkt uit de overgelegde betalingsbewijzen van sporadische betalingen en wisselende bedragen.
8. De man kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank nu hij altijd al een maandelijkse bijdrage van € 150,- ten behoeve van de minderjarige aan de vrouw heeft voldaan, hij alle schulden stammend uit de periode van samenwoning op zich heeft genomen, en de vrouw altijd verklaard heeft dat zij de kinderalimentatie van ondergeschikt belang vindt.
9. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van de door hem als productie 16 overgelegde draagkrachtberekening, voor zover deze niet door de vrouw is betwist.
10. Met betrekking tot het inkomen van de man zal het hof uitgaan van het basismaandsalaris en de toeslagen daarop zoals deze uit de door de man als productie 9 overgelegde salarisspecificatie van december 2011 blijken. De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat er thans geen mogelijkheid meer voor hem is tot het verrichten van overwerk.
11. Het hof is van oordeel dat de door de man opgevoerde woonlast van € 350,- per maand alleszins redelijk is en zal hier rekening mee houden. Ook acht het hof het redelijk om rekening te houden met het door de man opgevoerde eigen risico van de zorgverzekering.
12. Ten aanzien van de door de man opgevoerde schulden overweegt het hof als volgt. De man heeft ter zitting verklaard dat hij de schuld aan zijn moeder, mevrouw [naam], en die aan de Belastingdienst heeft afgelost. Het hof zal daarom rekening houden met een aflossing van € 100,- per maand aan een schuld bij Prime Line, welke schuld de man naar het oordeel van het hof voldoende heeft onderbouwd.
13. Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde herinrichtingskosten en advocaatkosten, nu het hof van oordeel is dat deze lasten geen voorrang hebben boven kinderalimentatie.
14. Rekening houdend met voormelde inkomsten en lasten, de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 70 %, alsmede met de van toepassing zijnde heffingskortingen en de geheven inkomstenbelasting en het fiscaal voordeel aftrek buitengewone uitgaven kinderen, is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man een bijdrage toelaat zoals door de vrouw verzocht. Daarbij merkt het hof op, dat zelfs als zou het hof wel rekening hebben gehouden met de door de man opgevoerde lasten zoals deze sub 13 staan vermeld, de man ook nog voldoende draagkracht zou hebben de verzochte bijdrage te voldoen.
Verdeling kosten van de minderjarige
15. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Ter zitting is als onweersproken vast komen te staan dat de vrouw en haar partner geen draagkracht hebben nu zij afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering en zij daarnaast in een minnelijk schuldhulpverleningstraject zitten. Dit brengt mee dat de vrouw en haar partner, die als stiefvader onderhoudsplichtig jegens de minderjarige is, thans geen draagkracht hebben om een deel van de kosten van de minderjarige te kunnen voldoen. De kosten van de minderjarige dienen daarom in zijn geheel door de man te worden gedragen. Het hof gaat er vanuit dat de vrouw en haar partner zich op korte termijn in zullen spannen om inkomsten te verwerven.
16. Het hof acht het in het onderhavige geval redelijk de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage op de datum van deze beschikking vast te stellen.
17. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof aanleiding in hoger beroep de proceskosten te compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van heden op € 492,50,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Van Kempen en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.