GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 9 mei 2012
Zaaknummer : 200.096.213/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-6158
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden¬teel verweer¬der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.J. Kim-Meijer te ‘s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Oolgaard te ‘s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid Holland Noord,
locatie ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 26 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 juli 2011 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 20 december 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vader heeft op 3 februari 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 8 november 2011 het originele beroepschrift en het dossier in eerste aanleg;
- op 19 maart 2012 een brief van 18 maart 2012 met bijlagen;
- op 19 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 28 maart 2012, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.095.823/01, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. J. de Visser, kantoorgenoot van haar advocaat;
- namens de raad: mevrouw Y. de Ruiter en de heer I. Cuvalay.
Voorts is aan de zijde van de vader verschenen: mevrouw A. Küthe, tolk in de Engelse taal.
De beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 1 december 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 1 december 2010 is het Internationaal Juridisch Instituut verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag of naar Hongaars recht van rechtswege sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag wanneer een kind naar Hongaars recht door de biologische vader is erkend. Tevens is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten, naar de vraag welke vorm van gezag en welke omgangsregeling/regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de minderjarige, [naam], geboren [in] 2007 te [woonplaats] (hierna de minderjarige), is te achten. In afwachting van de voornoemde rapportages is een beslissing ter zake van het gezag en de omgangsregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is voor recht verklaard dat de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over de minderjarige zijn belast.
Daarnaast is bepaald dat de minderjarige voortaan bij de vader zal zijn: een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 18:00 uur, alsmede iedere woensdagmiddag uit school tot 18:00 uur.
Voorts is bepaald dat de minderjarige in de even jaren bij de vader zal zijn:
- de tweede week van de kerstvakantie;
- de voorjaarsvakantie;
- de tweede week van de meivakantie;
- de eerste drie weken van de zomervakantie.
Daarnaast is bepaald dat de minderjarige in de oneven jaren bij de vader zal zijn:
- in de herfstvakantie;
- gedurende de eerste week in de meivakantie en de kerstvakantie;
- de laatste drie weken van de zomervakantie ingaande in 2013.
Tot slot is bepaald dat de verjaardag van de minderjarige gevierd zal worden bij degene bij wie hij op die dag blijkens hiervoor bepaalde zorgregeling verblijft. Het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarige en de zorgregeling met betrekking tot de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien de zorgregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad,
1. primair te bepalen dat er een co-ouderschapsregeling zal gelden waarbij de minderjarige iedere maandag tot en met woensdag na school bij de vader verblijft en van woensdag uit school tot en met vrijdagavond 19.00 uur bij de moeder, en het ene weekend in de veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot maandagochtend naar school bij de vader zal doorbrengen en het andere weekend in de veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot maandagochtend naar school bij de moeder, waarbij de overdrachtsmomenten via de school plaatsvinden en de ene ouder de minderjarige in de ochtend naar school brengt en de andere ouder in het kader van de voornoemde zorgregeling de minderjarige van school haalt.
2. Subsidiair verzoekt de vader een zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige eenmaal in de veertien dagen van donderdag na school tot en met woensdagochtend bij de vader verblijft, waarbij de vader de minderjarige van school haalt en naar school brengt.
3. Voorts verzoekt de vader te bepalen dat de vader en de moeder, ieder voor hun/haar eigen vakanties met de minderjarige, direct na het starten van het nieuwe schooljaar als de data van alle schoolvakanties bekend zijn, binnen twee weken een voorstel aan de andere ouder dient te doen toekomen aangaande de invulling van de vakanties van het alsdan lopende schooljaar alsmede te bepalen dat de andere ouder binnen twee weken op bet voorstel dat hij/zij heeft ontvangen schriftelijk per e-mail dient te reageren bij gebreke van een reactie waarbij de andere ouder er alsdan vanuit kan gaan dat zijn/haar voorstel akkoord is bevonden en kan hij/zij overgaan tot concretisering van zijn/haar plannen voor de betreffende vakantie(s);
4. Daarnaast verzoekt de vader te bepalen dat de moeder minimaal twee weken voor een vakantie van de vader met de minderjarige het paspoort van de minderjarige aan de vader zal overhandigen. De vader zal het paspoort bij de overdracht van de minderjarige retourneren aan de moeder.
5. De vader verzoekt ook te bepalen dat indien een ouder zijn/haar vakantie met de minderjarige in Europa wenst door te brengen hij/zij de toestemming van de andere ouder niet behoeft om de minderjarige mee te nemen naar het buitenland.
6. Tot slot verzoekt de vader te bepalen dat de ouders elkaar minimaal een maand voor een vakantie informeren per e-mail over het vakantieadres van de minderjarige en het telefoonnummer waarop de minderjarige ten tijde van de vakantie minimaal twee keer gedurende die vakantie op zondag en woensdagavond tussen 19.00 uur en 19.30 uur kan worden bereikt.
7. kosten rechtens.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep. In incidenteel appel verzoekt zij, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te bepalen dat zij met het eenhoofdige gezag wordt belast.
II. te bepalen dat de minderjarige in de even jaren de laatste drie weken van de zomervakantie bij de vader zal verblijven en (het hof leest:) in de oneven jaren de eerste drie weken.
III. te bepalen dat de minderjarige vanaf 2013 eerste kerstdag altijd bij de moeder zal verblijven en tweede kerstdag bij de vader.
4. De vader verzet zich daartegen.
5. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte een co-ouderschapsregeling niet haalbaar heeft geacht. De rechtbank heeft niet onderzocht waarom er geen communicatie tussen partijen is. Iedere poging van de vader om te komen tot communicatie met de moeder legt de moeder naast zich neer. De vader vindt het belangrijk dat de minderjarige, gezien de leeftijdsfase waarin hij zich thans bevindt, regelmatig en intensief contact met zijn vader heeft. De vader is namelijk een belangrijke hechtingsfiguur voor de minderjarige. De vader is bereid en in staat de zorg voor de minderjarige in gelijke mate te delen met de moeder. De vader ziet niet in waarom er niet toegewerkt kan worden naar een co-ouderschapsregeling. Hij acht een co-ouderschapregeling in het belang van de minderjarige.
Daarbij acht de vader het van belang dat er een duidelijke vakantieregeling wordt vastgesteld. De vader merkt nog op dat hij bereid is met een deskundige te werken aan het verbeteren van de communicatie tussen partijen.
6. De moeder erkent dat de communicatie tussen partijen slecht is. Zij is van mening dat alleen al om die reden, wat er ook zij van de oorzaak van de slechte communicatie, een co-ouderschapsregeling tussen partijen niet mogelijk is. Bovendien zal een co-ouderschapsregeling voor onrust bij de minderjarige zorgen. Ook de raad heeft aangegeven dat een co-ouderschapsregeling niet in het belang van de minderjarige is. Daarbij komt dat de vader volgens de moeder een co-ouderschapsregeling niet kan combineren met zijn werk. De moeder betwist dat de minderjarige vanuit de huidige regeling onthecht van de vader zal raken.
De moeder maakt bezwaar tegen de door de vader voorgestane vakantieregeling.
Daarnaast maakt zij in incidenteel appel bezwaar tegen de vakantieregeling zoals de rechtbank die heeft vastgesteld.
7. Voorts stelt de moeder in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte voor recht heeft verklaard dat beide ouders het gezamenlijk gezag over de minderjarige hebben. De moeder is van mening dat voortzetting van het gezamenlijk gezag ertoe zal leiden dat de minderjarige klem en verloren zal raken tussen de ouders.
8. Het hof is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast dienen te blijven. Het hof neemt de gronden geheel over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking.
9. Partijen bevinden zich thans nog in de crisisfase als het gaat om het vinden van een nieuw evenwicht in hun rol als ouder van de minderjarige. Gebleken is dat zij hun gedragingen als ouders nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen.
10. Het hof acht het niet ongewoon dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt bij vaststellen van hun eerste ouderschapsregeling.
11. Het verbreken van gezamenlijk gezag in deze ‘verkennende’ fase acht het hof niet opportuun en slechts onder bijzondere omstandigheden aangewezen. In casu zijn bijzondere omstandigheden gesteld noch gebleken.
12. Het hof is niet gebleken dat de minderjarige klem en verloren dreigt te geraken tussen de ouders vanwege het gezamenlijk gezag. Het hof is ook anderszins niet van een noodzaak tot wijziging van het ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige gebleken.
13. Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat een co-ouderschapsregeling, in de zin van een nagenoeg gelijke verdeling van tijd dat de kinderen bij de ene ouder en bij de andere ouder doorbrengen, tussen partijen op dit moment niet haalbaar is. Immers, teneinde op een voor de minderjarige verantwoorde wijze uitvoering te geven aan een duurzame co-ouderschapsregeling is tussen de ouders in de regel een optimale communicatie, wederzijds begrip en vertrouwen noodzakelijk. Nu de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, is het hof - wat er ook zij van de oorzaak van de slechte communicatie - van oordeel dat de basis voor een verantwoorde duurzame co-ouderschapsregeling in de onderhavige zaak ontbreekt.
14. Het vorenstaande brengt met zich dat de hof de bestreden beschikking, voor daarin de verzoeken ten aanzien van het gezag en de co-ouderschapsregeling zijn afgewezen, zal bekrachtigen.
15. Het hof ziet aanleiding om een andere zorgregeling dan de rechtbank vast te stellen en overweegt daartoe als volgt.
16. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat hij in staat wordt gesteld meer tijd met de vader door te brengen. De moeder heeft ter zitting verklaard daar niet onwelwillend tegenover te staan. Het hof overweegt voorts dat de vader onweersproken heeft gesteld dat hij op woensdagmiddag moeilijk vrij kan krijgen van zijn werk.
17. Het hof zal bepalen dat de minderjarige voortaan bij de vader zal zijn: eenmaal in de twee weken van donderdagmiddag na school tot dinsdagochtend voor school, waarbij de vader de minderjarige van school haalt en naar school brengt. Voor zover er in die periode een schooldag uitvalt, zal het hof bepalen dat de minderjarige bij de vader zal zijn: op donderdagavond 19.00 uur tot maandagochtend 10.00 uur.
18. De moeder heeft ter zitting, desgevraagd, haar petitum ten aanzien van de vakantieregeling toegelicht. Zij verzoekt het hof te bepalen dat de minderjarige in de even jaren de laatste drie weken van de zomervakantie bij de vader zal verblijven en in de oneven jaren de eerste drie weken.
19. Nu de vader hiermee instemt, zal het hof het door de moeder verzochte in zoverre toewijzen.
20. De vader heeft wel bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de moeder dat betrekking heeft op de kerstdagen.
21. Het hof ziet in hetgeen de moeder ter onderbouwing van haar verzoek heeft aangevoerd, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vader, geen aanleiding af te wijken van de door de rechtbank vastgestelde regeling met betrekking tot de kerstdagen. Het hof zal het verzoek van de moeder dienaangaande dan ook afwijzen.
22. Resumerend overweegt het hof dat de zorgregeling er als volgt uit ziet:
de minderjarige zal bij de vader zijn:
eenmaal in de twee weken van donderdagmiddag na school tot dinsdagochtend voor school, waarbij de vader de minderjarige van school haalt en naar school brengt. Voor zover er in die periode een schooldag uitvalt, zal het hof bepalen dat de minderjarige bij de vader zal zijn: op donderdagavond 19.00 uur tot maandagochtend 10.00 uur;
en daarnaast in de even jaren:
- de tweede week van de kerstvakantie;
- de voorjaarsvakantie;
- de tweede week van de meivakantie;
- de laatste drie weken van de zomervakantie;
en in de oneven jaren:
- in de herfstvakantie;
- de eerste week van de meivakantie en de eerste week van de kerstvakantie;
- de eerste drie weken van de zomervakantie ingaande in 2013.
De verjaardag van de minderjarige zal gevierd worden bij degene bij wie hij op die dag blijkens de hiervoor bepaalde zorgregeling verblijft.
23. Het hof zal ter voorkoming van enig misverstand tussen partijen bovenstaande regeling volledig in het dictum opnemen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
24. Met betrekking ten hetgeen de vader onder punt 3 van zijn petitum verzoekt, overweegt het hof als volgt.
25. Het hof acht dit verzoek van de vader te strikt en zal in redelijkheid bepalen dat de vader en de moeder elkaar tijdig dienen te informeren over de invulling van de vakanties van het alsdan lopende schooljaar.
26. Hetgeen de vader onder de punten 4 en 5 van zijn petitum verzoekt, acht het hof redelijk en zal het hof toewijzen.
27. De vader verzoekt tot slot (onder punt 6 van zijn petitum) een informatieregeling vast te stellen met betrekking tot het vakantieverblijf, alsmede een contactregeling gedurende de vakanties, ten behoeve van de thuisblijvende ouder.
28. Het hof is met de vader van oordeel dat het van belang is dat de ouders op de hoogte zijn van het vakantieadres van de minderjarige (en het telefoonnummer waarop hij tijdens de vakanties bereikbaar is). Het hof zal het verzoek van de vader in zoverre toewijzen.
29. Het vastleggen van contactmomenten met de achterblijvende ouder gedurende de vakantie, acht het hof te belastend voor de ouder die op dat moment met de minderjarige op vakantie is en bovendien te onrustig voor de minderjarige. Het hof zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.
30. Het hof zal, zoals gebruikelijk is in zaken van familierechtelijke aard, bepalen dat ieder van partijen de eigen proceskosten zal dragen.
31. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betreft de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt een contactregeling, waarbij de minderjarige het hoofdverblijf bij de moeder heeft, tussen de vader en de minderjarige met de volgende uitgangspunten:
de minderjarige zal bij de vader verblijven:
eenmaal in de twee weken van donderdagmiddag na school tot dinsdagochtend voor school, waarbij de vader de minderjarige van school haal en naar school brengt en voor zover er in die periode een schooldag uitvalt: op donderdagavond 19.00 uur tot maandagochtend 10.00 uur;
en daarnaast in de even jaren:
- de tweede week van de kerstvakantie;
- de voorjaarsvakantie;
- de tweede week van de meivakantie;
- de laatste drie weken van de zomervakantie;
en in de oneven jaren:
- in de herfstvakantie;
- de eerste week van de meivakantie en de eerste week van de kerstvakantie;
- de eerste drie weken van de zomervakantie ingaande in 2013;
de verjaardag van de minderjarige zal gevierd worden bij degene bij wie hij op die dag blijkens de hiervoor bepaalde zorgregeling verblijft;
bepaalt dat de vader en de moeder elkaar tijdig zullen informeren over de invulling van de vakanties van het alsdan lopende schooljaar;
bepaalt dat de moeder minimaal twee weken voor een vakantie van de vader met de minderjarige het paspoort van de minderjarige aan de vader zal overhandigen en dat de vader het paspoort bij de overdracht van de minderjarige zal retourneren aan de moeder;
bepaalt dat indien een ouder zijn/haar vakantie met de minderjarige in Europa wenst door te brengen hij/zij de toestemming van de andere ouder niet behoeft om de minderjarige mee te nemen naar het buitenland;
bepaalt dat de ouders elkaar minimaal een maand voor een vakantie informeren per e-mail over het vakantieadres (met telefoonnummer) van de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van de Poll en Van Wijk, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2012.