GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 16 mei 2012
Zaaknummer : 200.100.051/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-2168
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Birinci-Doganer te Rotterdam, thans mr M.L. Groeneveld te Rotterdam,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 9 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
10 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 29 maart 2012 een aanvullend beroepschrift met bijlagen;
- op 11 april 2012 een brief met een bijlage.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 21 maart 2012 een brief van 20 maart 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 12 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De echtscheidingsbeschikking is op 29 november 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de Gemeente Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken en is bepaald dat de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats], hierna ook: de minderjarige, hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het opnemen van het echtscheidingsconvenant in de bestreden beschikking.
2. De vrouw verzoekt in het beroepsschrift het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- de echtscheiding uit te spreken;
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
- het echtscheidingsconvenant d.d. 10 juni 2011 op te nemen in de door het hof te geven beschikking als ook het ouderschapsplan d.d. 7 mei 2011.
De vrouw verzoekt bij aanvullend beroepschrift het hof te bepalen:
- dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
- primair te bepalen dat de man met ingang van 7 mei 2011 een bedrag van € 300, - per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
- subsidiair de inhoud van het ouderschapsplan d.d. 7 mei 2011, uitsluitend voor zover dat betrekking heeft op de kinderalimentatie, op te nemen in de beschikking;
- de inhoud van het echtscheidingsconvenant d.d. 10 juni 2011 op te nemen in de beschikking.
3. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan, voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie, niet heeft opgenomen in de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof derhalve dit alsnog te doen. Voorts is de vrouw van mening dat het aanvullende beroepschrift niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Ter zitting heeft het hof van de vrouw vernomen dat haar advocaat, mr. M.L. Groeneveld te Rotterdam, vanwege verkeersoponthoud verlaat is.
Het hof heeft desondanks besloten de zitting doorgang te laten hebben, nu de vrouw daartegen geen bezwaar had, de verzoeken eenvoudig te zijn doorgronden en de man behoorlijk is opgeroepen.
6. Het hof is gebleken dat het verzoek van de vrouw er niet toe strekt een uitspraak van de appelrechter te verkrijgen omtrent een punt dat de rechter in eerste aanleg voorgelegd was en waarover deze zich heeft uitgesproken. Het verzoek heeft enkel en alleen betrekking op punten die in eerste aanleg door haar niet aan de rechter waren voorgelegd. Nu hetgeen de vrouw verzoekt echter valt op te vatten als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), is de vrouw ontvankelijk is in haar beroep (Hoge Raad 23 februari 2001, NJ 2001,237).
7. Ten aanzien van het aanvullende beroepschrift is het hof van oordeel dat dit niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zeker niet nu uit de bijlage bij genoemde brief van 11 april 2012 blijkt dat dit aanvullende beroepsschrift aan de man is betekend.
8. Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot opneming van het echtscheidingsconvenant is het hof van oordeel dat dit het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, nu partijen beiden het convenant hebben ondertekend, al hetgeen daarin geregeld is heeft te gelden als een nevenvoorziening in de zin van genoemd artikel 827 RV en zij het eens zijn over de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, welke zowel in het ouderschapsplan als in het echtscheidingsconvenant is neergelegd. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en het echtscheidingsconvenant aanhechten.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
bepaald in aanvulling daarop dat de man met ingang van 7 mei 2011 een bedrag van € 300, - per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling;
hecht in aanvulling bovendien het echtscheidingsconvenant d.d. 10 juni 2011 aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Bos en Roelvink bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.