ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2416

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.095.557-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van den Wildenberg
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige met een verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 1996. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 20 juli 2011, waarin zij en de vader van de minderjarige ontheven waren van het ouderlijk gezag. De moeder betwistte dat zij ongeschikt of onmachtig was om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg stelden echter dat de moeder niet over de benodigde opvoedingsvaardigheden beschikte, mede door een verstandelijke beperking, en dat de minderjarige behoefte had aan een veilige en stabiele opvoedingssituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2011 en 11 april 2012 werd de zaak besproken, waarbij de moeder, de vader, de pleegouders en vertegenwoordigers van de raad en Jeugdzorg aanwezig waren. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dat de ontheffing van het ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk was. Het hof concludeerde dat de moeder onmachtig was om haar opvoedingsverplichtingen te vervullen en dat de minderjarige, die al lange tijd onder toezicht stond, niet meer bij de moeder kon worden geplaatst.

De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de ontheffing van het ouderlijk gezag over de minderjarige werd bevestigd. Het hof benadrukte het belang van duidelijkheid over de toekomst van de minderjarige en de rol van de moeder in haar leven, en stelde dat het contact tussen de moeder en de minderjarige moest worden voortgezet en waar mogelijk uitgebreid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 16 mei 2012
Zaaknummer : 200.095.557/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-3216
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Lindhout te ’s-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [vader],
wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de vader,
2. [pleegouders],
wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de pleegouders,
3. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 13 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 juli 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 16 november 2011 een brief van 15 november 2011 met bijlagen.
De zaak is op 30 november 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw J.J. de Kok namens de raad;
- de vader;
- de pleegouders;
- mevrouw T. van der Ploeg en mevrouw S. Kamphuis namens Jeugdzorg.
De na te noemen minderjarige is op 30 november 2011 in raadkamer gehoord.
Van de mondelinge behandeling van 30 november 2011 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. De behandeling van de zaak is aangehouden teneinde de raad in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar de vraag in hoeverre de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen.
De raad heeft bij brief van 5 april 2012 zijn rapport van 21 maart 2012 overgelegd.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 11 april 2012.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw J.E. van der Sande namens de raad;
- de vader;
- mevrouw T. van der Ploeg namens Jeugdzorg.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De na te noemen minderjarige is tevens op 11 april 2012 in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de vader en de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de na te noemen minderjarige en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [in] 1996 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de ontheffing van de moeder betreft en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag ten aanzien van de moeder af te wijzen.
3. De raad en Jeugdzorg hebben ter terechtzitting het beroep van de moeder bestreden.
4. De moeder betwist dat zij ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Zij meent dat zij de zorg en opvoeding van de minderjarige aan kan en zij betreurt het dat nooit is gewerkt aan een terugplaatsing. De moeder wijst erop dat de raad weliswaar veronderstelt dat zij door haar verstandelijke beperking een beperkte leerbaarheid heeft, maar dat deze leerbaarheid nooit is onderzocht.
5. De raad stelt zich in het nadere raadsrapport van 21 maart 2012 op het standpunt dat de rechtbank de moeder op goede gronden heeft ontheven van het gezag. De raad voert daartoe onder meer aan dat de minderjarige een gevoelig, kwetsbaar meisje is dat behoefte heeft aan een veilige, gestructureerde en stabiele opvoedingssituatie, waarin sprake is van veel sturing. De raad stelt dat de moeder niet over de vaardigheden beschikt om aan die opvoedingsbehoefte van de minderjarige te voldoen. Er is bij de moeder sprake van een verstandelijke beperking die haar belemmert om op verantwoorde wijze invulling te geven aan haar opvoedersrol. Zo heeft de moeder een beperkt inzicht betreffende de minderjarige. Uit het nadere raadsonderzoek komt opnieuw naar voren dat de moeder niet weet wat de minderjarige bezig houdt en wat passend is voor een meisje van die leeftijd. Verder is het voor de moeder moeilijk om haar eigen rol en verantwoordelijkheid onder ogen te zien. De in het verleden ingezette hulpverlening heeft bij de moeder niet geleid tot meer inzicht in haar eigen rol en de behoeften van de minderjarige. De raad stelt dat de moeder op bovenstaande gronden ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen en dat voldaan is aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing. Daar komt, zoals namens de raad ter terechtzitting van 30 november 2011 is verklaard, nog bij dat de minderjarige op dit moment een gezond proces doormaakt door zich los te maken van de pleegouders bij wie zij zes jaar heeft verbleven. Als de minderjarige nu bij de moeder zou gaan wonen of het idee krijgt dat hierop nog de kans bestaat, zou zij zich eerst aan de moeder gaan hechten om zich vervolgens weer van de moeder los te maken. Dat is een onnatuurlijk proces, aldus de raad.
6. Jeugdzorg heeft zich ter terechtzitting eveneens op het standpunt gesteld dat de rechtbank de moeder op goede gronden heeft ontheven van het gezag. Zij acht het in het belang van de minderjarige dat zij naar een gezinshuis gaat en voert daartoe onder meer het volgende aan. De moeder sluit niet aan bij de behoeften van de minderjarige en zij is niet in staat om essentiële beslissingen te nemen met betrekking tot de minderjarige. Het voor de moeder nog steeds lastig om in te zien wat de minderjarige nodig heeft en hoe zij grenzen aan de minderjarige moet stellen. Dit wil echter niet zeggen dat de contacten tussen de minderjarige en de moeder niet kunnen worden uitgebreid.
7. Ter terechtzitting van 11 april 2012 heeft de vader nog verklaard dat het zelfs voor hem lastig is de minderjarige, die thans tijdelijk bij hem woont, de sturing te geven die zij nodig heeft. Zijn mening ten aanzien van het gezag van de moeder over de minderjarige houdt hij om hem moverende redenen voor zich.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 van het BW voordoet. Nu de moeder niet instemt met de ontheffing van het gezag, ligt ter toetsing aan het hof voor de vraag of er gegronde vrees bestaat dat, na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden, deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige af te wenden.
9. Uit de twee raadsrapporten van 22 april 2011 en 21 maart 2012 komt naar voren dat een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder niet meer aan de orde is. De minderjarige is een kwetsbaar meisje, dat behoefte heeft aan een veilige, gestructureerde en stabiele opvoedingssituatie, waarin sprake is van een actieve houding ten aanzien van haar ontwikkelbehoeften. Hoewel de moeder zeer betrokken is op de minderjarige, kan zij de minderjarige niet kan bieden wat zij nodig heeft. De moeder heeft een verstandelijke beperking die er mede toe leidt dat zij weinig inzicht in de problematiek van de minderjarige heeft. De zwaarte van de opvoedingsvraag van de minderjarige gaat de opvoedingsvaardigheden van de moeder te boven. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek en de hulpverleningsgeschiedenis van de moeder is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat moet worden geacht zich de voor de opvoeding van de minderjarige benodigde specifieke vaardigheden eigen te maken en toe te passen op de minderjarige. Niet is in te zien dat een en ander (in de toekomst mogelijk) anders zou zijn indien de minderjarige bij de moeder zou wonen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Het is niet te verwachten dat dit in de naaste toekomst anders zal worden. Het belang van de minderjarige verzet zich naar het oordeel van het hof niet tegen een ontheffing.
10. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de minderjarige gedurende langere tijd onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst, sinds juni 2005. De minderjarige heeft sindsdien tot medio november 2011 bij de pleegouders verbleven. Na vanaf november 2011 enige tijd in de crisisopvang te hebben verbleven, verblijft de minderjarige thans tijdelijk bij de vader. Het hof is van oordeel dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet voldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 lid 1 van het BW af te wenden en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Het hof heeft op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting vastgesteld dat de moeder nog steeds de wens koestert dat de minderjarige weer thuis zal worden geplaatst en deze wens ook herhaaldelijk uit naar de minderjarige. De minderjarige heeft zelf ook aangegeven het liefst weer bij de moeder te willen wonen. Voorts wordt rekening gehouden met hetgeen de raad heeft verklaard over het hechtingsproces van de minderjarige. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over haar toekomstperspectief en de rol die de moeder in haar leven kan innemen. Door die duidelijkheid wordt ook voorkomen dat het contact met haar moeder onnodig wordt belast. Het hof acht wel van belang dat het contact tussen de moeder en de minderjarige wordt gecontinueerd en waar mogelijk wordt uitgebreid.
11. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat aan alle wettelijke vereisten voor een ontheffing van het ouderlijk gezag over de minderjarige is voldaan. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Van Wijk, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.