”(…)
2.2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de vastgestelde WOZ-waarde. Volgens [de Inspecteur] is uit onderzoek gebleken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De woning van [belanghebbende] heeft een inhoud van 380 m3 en perceel een oppervlakte van 5890 m2. Het uitgangspunt voor de waardering is de waarde op de waardepeildatum 1 januari 2008. Deze waarde wordt onafhankelijk van voor vorige waardepeildata bepaalde waarden vastgesteld. In het verweerschrift betoogt [de Inspecteur], onder verwijzing naar het taxatierapport van ir. [A] van 26 oktober 2009, dat bij de waardering de inhoud van [belanghebbendes] woning en van alle referentieobjecten is berekend volgens de NEN 2580 norm. Bij de waardering is voldoende rekening gehouden met de gebruiksmogelijkheden van [belanghebbendes] woning. Dit spreekt te meer doordat de waarde van [belanghebbendes] woning is bepaald op een aanmerkelijk lager bedrag dan de waarde van € 580.000,- die uit het taxatierapport valt af te leiden.
2.3. [Belanghebbende] meent dat de waarde van de woning lager diende te worden vastgesteld en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [De Inspecteur] heeft bij de waardebepaling een verkeerde inhoud gehanteerd voor [belanghebbendes] woning. Voorts acht [belanghebbende] de referentiepanden niet vergelijkbaar met zijn woning. [Belanghebbende] is het niet eens met de constatering van de taxateur dat de woning een goede kwaliteit heeft in relatie tot het bouwjaar: de buitenmuren moeten opnieuw worden gevoegd, het dakhout is aangetast door houtworm, de etagevloer wordt enkel indien het niet anders kan belopen, de opgang naar de etage is primitief. De woning heeft grotendeels geen of minimale isolatie en maar 1 slaapkamer. Daarnaast bestaat een groot gedeelte van het perceel uit landbouwgrond met een waarde van slechts € 6,- per m2. Ingevolge artikel 16 van de Wet WOZ dienen enkel de woning en het perceel met oppervlakte 1167 m2 als één onroerende zaak te worden aangemerkt, de andere percelen hebben een agrarische bestemming en hadden dienovereenkomstig gewaardeerd moeten worden. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de waarde van ’het perceel met woning’ beperkt in die zin dat de maximale inhoud van de woning 650 m3 bedraagt. Nu andere percelen, zoals de referentieobjecten, bebouwd mogen worden met woningen met een grotere inhoud hebben deze een fors hogere waarde dan [belanghebbendes] perceel. Hoewel [belanghebbende] begrijpt dat het unieke karakter van zijn woning maakt dat weinig referentieobjecten voorhanden zijn, kan hij zich niet vinden in de vergelijking in de matrix: de referentieobjecten hebben een groter bebouwd oppervlak, een voordeel bij vernieuwing en ze zijn van een technisch veel betere staat. Voorts heeft [belanghebbende] bezwaren bij de wijze van taxatie, te weten zonder onderzoek ter plaatse. Hierdoor is de beperkte bruikbaarheid van de woning en de matige staat van onderhoud buiten beschouwing is gebleven.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.1. [Belanghebbende] was op 1 januari 2008 eigenaar van de woning. Het betreft een woning met garage en schuurtjes, met een berekende inhoud van 380 m3, bouwjaar 1950. De woning staat op het perceel kadastraal bekend gemeente [Z] sectie [.], perceelnr. [001], met een oppervlak van 1167 m2. Op voornoemde datum was [belanghebbende] tevens eigenaar van twee aangrenzende percelen, kadastraal bekend gemeente [Z] sectie [.], perceelnr. [002], groot 2305 m2 en sectie [.], perceelnr. [003], groot 2125 m2. Op beide laatstgenoemde percelen rust een agrarische bestemming.
2.4.2. Het betoog van [belanghebbende] dat [de Inspecteur] de in 2.4.1 genoemde percelen ten onrechte voor de toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak heeft aangemerkt, faalt. Naar [belanghebbende] ter zitting heeft aangegeven heeft hij de drie in 2.4.1 genoemde kadastrale percelen als één groengebied ingericht, waardoor als het ware een park is ontstaan. Naar [belanghebbendes] zeggen is het een prachtig gebied dat wel veel onderhoud vraagt. De drie percelen zijn derhalve bij [belanghebbende] in gebruik en behoren, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar. Derhalve is er sprake van een samenstel van eigendommen als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ.
2.4.3. (…) De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op [de Inspecteur].
2.4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 510.000,- in overeenstemming is met artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ. Ten bewijze daarvan heeft [de Inspecteur] het in 2.2 genoemde taxatierapport overgelegd. Naar de opvatting van taxateur [A] zijn de in dit taxatierapport opgenomen referentieobjecten, gelet onder meer op het type object, de ligging en de oppervlakte van de verschillende onderdelen, in zodanige mate vergelijkbaar met [belanghebbendes] woning, dat de marktgegevens van deze objecten als uitgangspunt hebben kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de woning. Volgens de vergelijking in het taxatierapport met de onroerende zaken [b-straat 1], [b-straat 2] en [b-straat 3] heeft de woning van [belanghebbende] een gemiddelde prognosewaarde van circa € 636.620,-. Volgens de vergelijking met de onroerende zaken [b-straat 4] en [5] en [c-straat 1] bedraagt de gemiddelde prognosewaarde € 884.780,-. Rekening houdend met de verschillen tussen de referentieobjecten in onder andere inhoud, kaveloppervlakte, ligging, ouderdom en bouwkundige staat komt de taxateur op een waarde van [belanghebbendes] woning in het economisch verkeer per waardepeildatum van € 580.000,-. In hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding tot twijfel aan de geschiktheid van voormelde onroerende zaken in de vergelijking te worden betrokken. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat, naar [belanghebbende] ter zitting heeft erkend, op de woning aan de [c-straat 1] na alle objecten in hetzelfde bestemmingsplangebied liggen, op gronden waarvoor dezelfde bouwvolumebeperkingen gelden als door [belanghebbende] voor zijn woning aangevoerd. Verder is niet gebleken dat de gemeente de agrarische bestemming als rustend op twee van de drie in 2.4.1 genoemde percelen, voor zover het gebruik van die percelen door [belanghebbende] in strijd is met die bestemming, pleegt te handhaven. Hetgeen [belanghebbende] overigens over de verschillen tussen de referentieobjecten en [belanghebbendes] woning heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de juistheid van de vastgestelde waarde, mede in het licht van voormelde taxatiewaarde en prognosewaarden. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de berekende inhoud van de woning, nu [de Inspecteur] voor zijn berekening de bij de gemeente bekend zijnde bouwgegevens gebruikt en daarbij uitgaat van de bruto inhoud van woningen. Daaraan doet niet af [belanghebbendes] stelling, indien juist, dat de bovenetage niet bewoonbaar zou zijn. Voorts stelt [de Inspecteur] zich terecht op het standpunt dat hetgeen [belanghebbende] verder heeft aangevoerd, in het bijzonder over de onderhoudstoestand van zijn woning, voldoende tot uidrukking komt in de vastgestelde waarde, te meer nu deze € 70.000,- lager is dan de taxatiewaarde.
2.4.5. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot een ander oordeel is het beroep ongegrond.
(…)”