ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2097

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004785-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte met medeverdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, een dertienjarige jongen, werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 23 september 2009 in Delft, waar de verdachte samen met zijn vader het slachtoffer aanviel met een honkbalknuppel terwijl het slachtoffer op de grond lag. De verdachte heeft zijn vader aangemoedigd tijdens de aanval en zelf ook geweld gebruikt. Het hof oordeelde dat de verdachte in paniek handelde en niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, wat leidde tot een vrijspraak van de poging tot moord. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Het hof legde een werkstraf op van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en een jeugddetentie van 6 maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, evenals de positieve rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004785-10
Parketnummer: 09-920450-09
Datum uitspraak: 29 juni 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 september 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, zolang die instelling zulks nodig acht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, terwijl die [benadeelde partij] op de grond ligt,
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel in de richting van zijn hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel tegen zijn (boven)lichaam en/of arm(en) en/of pols(en) en/of hand(en) en/of be(e)nen, althans zijn lichaam heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen zijn lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Delft met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Agnetapark en/of het J.C. van Markenplein en/of de Zoggerweg en/of de Wallenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit (terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag),
- het meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel slaan in de richting van zijn hoofd en/of
- het meermalen, althans eenmaal, met een (honkbal)knuppel slaan tegen zijn (boven)lichaam en/of arm(en) en/of pols(en) en/of hand(en) en/of be(e)nen, althans zijn lichaam en/of
- het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of slaan tegen zijn lichaam;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het eerste cumulatief/alternatief impliciet primair ten laste gelegde (poging moord).
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar pleitnota - bepleit dat de verdachte van het eerste cumulatief/alternatief impliciet primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, nu de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft daartoe, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 (LJN: BR2342), - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
* de verdachte heeft gehandeld in extreme paniek, veroorzaakt door de vechtpartij met de aangever, en derhalve niet kan worden gesproken van een handelen na kalm beraad en rustig overleg;
* er tussen het telefoongesprek van de verdachte met zijn vader (de medeverdachte) en het moment dat hij samen met zijn vader het latere slachtoffer te lijf is gegaan weinig tijd is gelegen en derhalve niet gesproken kan worden van voldoende gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn naar het oordeel van het hof de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Op 23 september 2009 vindt in het Agnetapark te Delft een vechtpartij plaats tussen enerzijds de aangever en anderzijds de verdachte en [medeverdachte]. Als de vechtpartij op een gegeven moment ophoudt belt de aangever het noodnummer 112. Ongeveer gelijktijdig belt de verdachte diens vader, zegt hem dat hij is aangevallen door een man in het park en vraagt hem te komen.
De vader van de verdachte pakt hierop de honkbalknuppel die bij de voordeur van zijn woning staat, stapt in zijn auto en rijdt naar het park. Als de vader van de verdachte met een honkbalknuppel bij het park aan komt, wijst de verdachte naar de aangever en roept hij "pak hem pa...hij is het". De aangever ziet de vader van de verdachte met een honkbalknuppel in zijn hand en rent weg. De vader van de verdachte rent achter de aangever aan en de verdachte volgt zijn vader. Wanneer de aangever struikelt en ten val komt slaat de vader van de verdachte de aangever vervolgens meermalen met een honkbalknuppel. De verdachte moedigt hem aan en trapt de aangever.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de geluidsopname van het telefoongesprek tussen de aangever en de 112-centrale beluisterd. Daarbij heeft het hof geconstateerd dat vanaf het moment dat de aangever 112 belt tot het moment waarop is te horen dat de aangever de vader van de verdachte ziet aankomen, de aangever begint te rennen en hij wordt geslagen met de honkbalknuppel, ongeveer 3 tot 4 minuten zijn verlopen.
De verdachte heeft ten aanzien van zijn handelwijze en gemoedstoestand ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij in paniek zijn vader heeft gevraagd snel te komen. Dit wordt bevestigd door de ouders van de verdachte die bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat de verdachte extreem in paniek was voordat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden.
Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte ten tijde van het hem eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde in paniek heeft gehandeld, in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, veroorzaakt door de vechtpartij met de aangever. Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte niet de gelegenheid heeft gehad na te kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven, nu tussen het besluit van de verdachte om zijn vader te bellen en het moment waarop zijn vader met die honkbalknuppel in het park verschijnt, de aangever achtervolgt en met de knuppel slaat, slechts een korte tijdsspanne zit. Daar komt bij dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde slechts dertien jaar oud was en, in tegenstelling tot een meerderjarige, minder snel kan worden geacht de betekenis en de gevolgen van zijn handelen te kunnen overzien.
Het hof is, alles overwegende, van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade.
Het verweer van de raadsvrouw te dien aanzien slaagt mitsdien en de verdachte wordt vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief impliciet primair ten laste gelegde.
Verweer uitsluiten verklaringen verdachte van het bewijs
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar pleitnota - bepleit dat de verklaringen van de verdachte worden uitgesloten van het bewijs, nu de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie geen bijstand van een raadsman/vrouw heeft gehad, hetgeen een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert.
De raadsvrouw heeft als grondslag voor haar verweer ten eerste aangevoerd dat is gehandeld in strijd met hetgeen is bepaald in de zogenaamde "Salduz-jurisprudentie". Ten tweede heeft de raadsvrouw aangevoerd dat is gehandeld in strijd met het stuk met kenmerk 2010A007, opgesteld door het Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie, nu het blijkens dit stuk niet mogelijk is als aangehouden minderjarige verdachte afstand te doen van het recht op consultatie en/of het recht op bijstand tijdens het verhoor.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en van de Hoge Raad der Nederlanden (te weten het zogenaamde Salduz-arrest van 27 november 2008 respectievelijk het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009) heeft een aangehouden jeugdige verdachte recht op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie. Behoudens het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van bepaalde dwingende redenen, zal hem, de verdachte, binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dit recht te verwezenlijken.
Uit de processtukken is gebleken dat de destijds dertienjarige verdachte na zijn aanhouding op 17 november 2009 om 20:58 uur en op 18 november 2009 om 13:04 uur tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd over zijn betrokkenheid bij het hem ten laste gelegde zonder dat hij daarbij bijstand van een raadsman/vrouw of een andere vertrouwenspersoon heeft gehad.
Ofschoon uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2009 blijkt dat de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor afstand heeft gedaan van het recht op bijstand van een raadsman/vrouw tijdens zijn verhoren is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een rechtsgeldige afstand van het recht op rechtsbijstand. Het hof overweegt daartoe dat de verdachte destijds dertien jaar oud was en werd verdacht van ernstige strafbare feiten; van hem kon destijds niet worden verwacht dat hij de gevolgen van een dergelijke afstand heeft kunnen overzien. Onder deze omstandigheden mag verwacht worden dat de politie niet enkel de verdachte vraagt of hij afstand wenst te doen van zijn recht op bijstand tijdens het verhoor.
Het hof is derhalve van oordeel dat is gehandeld in strijd met de eisen die voortvloeien uit de rechtspraak van het EHRM en de daarop gebaseerde jurisprudentie van de Hoge Raad en dus sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Dit levert een vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal de eerdergenoemde verklaringen van de verdachte van het bewijs uitsluiten.
Nu het hof de genoemde verklaringen van de verdachte zal uitsluiten van het bewijs op grond van de eerste door de raadsvrouw aangevoerde grond, komt het hof niet toe aan de bespreking van de door de raadsvrouw ten tweede aangevoerde grond.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2009 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander
met dat opzet, terwijl die [benadeelde partij] op de grond ligt,
- meermalen met een honkbalknuppel in de richting van zijn hoofd heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 23 september 2009 te Delft met een ander aan de openbare weg, het Agnetapark openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit (terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag),
- het met een (honkbal)knuppel slaan in de richting van zijn hoofd en
- het meermalen met een (honkbal)knuppel slaan tegen zijn (boven)lichaam en armen en polsen en handen en benen, en
- het schoppen tegen zijn lichaam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar pleitnota - bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
- medeplegen niet kan worden bewezen nu niet gesproken kan worden van een gelijkwaardige rolverdeling tussen de verdachte en zijn medeverdachte (zijn vader);
- niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op het medeplegen;
- niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer of de openlijke geweldpleging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feitelijke toedracht
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep staat vast dat de aangever op 23 september 2009 door de vader van de verdachte meermalen is geslagen met een honkbalknuppel. De verdachte heeft zijn vader daarbij aangemoedigd door onder andere te roepen: "Pap, maak hem af" en "Maak hem dood" en "Harder!".
De aangever heeft op 16 maart 2012 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij door de man met de honkbalknuppel (het hof begrijpt: de medeverdachte, zijnde de vader van de verdachte) meerdere keren werd geslagen op zijn arm, op zijn buik, bovenbenen en scheenbeen en bij zijn schouders. Hij heeft voorts verklaard dat hij zich met zijn armen heeft verweerd en dat hij zijn linkerarm voor zijn hoofd hield en deze arm na afloop van de geweldhandelingen helemaal beurs en kapot was. Volgens de aangever zou zijn hoofd zijn geraakt als hij zijn arm er niet voor had gehouden.
De aangever heeft tevens verklaard dat hij is geschopt in zijn ribben en tegen zijn hoofd.
Ten aanzien van het letsel heeft de aangever verklaard dat zijn linkerpols op 2 plekken is gebroken.
Getuige [getuige] heeft op 23 september 2009 tegenover de politie verklaard dat hij heeft gezien dat er een man op de grond lag (het hof begrijpt: de aangever) en dat er twee mensen bij stonden. [getuige] heeft voorts verklaard dat de eerste man de aangever meermalen met een honkbalknuppel heeft geslagen en dat deze man de aangever voornamelijk op zijn armen heeft geslagen doordat de man afweerde met zijn armen. [getuige] heeft tevens gezien dat de tweede man trappen gaf in de richting van de aangever die op de grond lag. De trappen waren voornamelijk op het middenlichaam.
De vader van de verdachte heeft op 24 september 2009 tegenover de politie verklaard dat zijn zoon dichtbij hem stond toen hij de aangever met een honkbalknuppel sloeg.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij samen met zijn vader was toen de aangever door zijn vader met de honkbalknuppel werd geslagen en dat er geen andere mensen dicht bij hen in de buurt stonden.
Gelet op de genoemde verklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd, stelt het hof vast dat de verdachte de aangever heeft geschopt toen deze op de grond lag en door de vader van de verdachte werd geslagen met een honkbalknuppel en dat de vader van de verdachte een aantal maal met de honkbalknuppel in de richting van het hoofd van de aangever heeft geslagen.
Ten aanzien van medeplegen
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden alsook op de feiten en omstandigheden genoemd onder het kopje Partiële vrijspraak, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld, en dat hij zodanig nauw en bewust met zijn vader heeft samengewerkt, dat (ook) de niet door de verdachte zelf gepleegde geweldshandelingen hem kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat:
- de verdachte zijn vader heeft gebeld en hem heeft gevraagd naar het park te komen;
- de verdachte, op het moment dat hij zijn vader met een honkbalknuppel in de hand ziet, de aangever aanwijst en naar zijn vader roept "pak hem pa...hij is het";
- de verdachte achter zijn vader aanrent, wanneer zijn vader achter de aangever aan rent;
- de verdachte zijn vader heeft aangemoedigd door onder andere te roepen: "Pap, maak hem af" en "Maak hem dood" en "Harder!" .
- de verdachte de aangever zelf ook heeft geschopt;
- de verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van het door zijn vader gepleegde geweld.
Derhalve is het hof van oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte opzet had op het medeplegen.
Opzet op het gevolg
Vast staat dat de aangever door de vader van de verdachte meermalen met een honkbalknuppel in de richting van zijn hoofd is geslagen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in casu de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Naar 's hofs oordeel leert de algemene ervaring dat indien iemand, die weerloos op de grond ligt, meerdere malen met een honkbalknuppel op diens lichaam wordt geslagen, waaronder herhaaldelijk in de richting van het hoofd, de kans aanmerkelijk is te achten dat die gedragingen de dood ten gevolge hebben. Gezien de aard van de agressieve gedragingen van de verdachte en diens medeverdachte en gezien de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kunnen deze gedragingen worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijke gevolg - de dood van het slachtoffer - dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Dat de verdachte in paniek heeft gehandeld doet hieraan niet af, aangezien het niet aannemelijk is geworden dat deze gemoedstoestand zodanig was dat aangenomen moet worden dat de verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest.
Naar oordeel van het hof heeft de verdachte als medepleger deelgenomen aan de bewezen verklaarde geweldshandelingen en is er - gezien het bovenstaande - sprake van voorwaardelijke opzet, gericht op de dood van de aangever.
De bewijsverweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
Medeplegen van poging tot doodslag.
en
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens de in dat vonnis opgelegde bijzonder voorwaarde.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn vader schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan openlijke geweldpleging door het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen met een honkbalknuppel in de richting van diens hoofd en tegen diens lichaam te slaan en hem te schoppen. Aan dit geweld heeft het slachtoffer lichamelijk letsel overgehouden. Doordat dit letsel gedeeltelijk van blijvende aard is wordt het slachtoffer hierdoor belemmerd bij zijn werkzaamheden als instrumentmaker.
De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en hem hiermee bijzonder veel leed berokkend. Dat het slachtoffer aan de gewelddadigheden niet is overleden is een omstandigheid die geenszins aan de verdachte is toe te schrijven. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien brengt het feit dat dit grove geweldsdelict op de openbare weg heeft plaatsgevonden met zich dat algemene gevoelens van angst en onveiligheid worden aangewakkerd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de volgende rapporten:
- het rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 20 november 2009, opgemaakt door I.J. Slobbe, raadsonderzoeker;
- het Evaluatie Plan van Aanpak Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 19 mei 2010, opgemaakt door B. de Kruijk;
- het briefrapport van Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 29 juli 2010, opgemaakt door B. de Kruijk, jeugdreclasseringwerker;
- het rapport Raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 oktober 2011, opgemaakt door J. Hageman, raadsonderzoeker.
Uit het laatstgenoemde rapport blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming geen aanwijzingen ziet voor onderliggende problematiek of stoornissen die de ontwikkeling van de verdachte bedreigen. Over het functioneren op de drie leefgebieden komen uit het
onderzoek geen zorgelijke signalen naar voren. De verdachte is driekwart jaar door de Jeugdreclassering begeleidt. Deze begeleiding is positief afgerond en er zijn naar de mening van de Jeugdreclassering geen begeleidingsdoelen meer. Als advies geeft de Raad voor de Kinderbescherming dat aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf wordt opgelegd.
Het hof heeft tevens acht geslagen op hetgeen door de getuige-deskundige S.G. Eisema, jeugdreclasseringswerker, ter terechtzitting in eerste aanleg is verklaard.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het feit dat de verdachte een first offender is.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof zich er terdege rekenschap van gegeven dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten dertien jaar oud was. Wat de zaak bovendien bijzonder maakt is dat de medeverdachte de vader van de verdachte is die, in plaats van zijn zoon te remmen in diens agressieve uitingen, hem juist heeft 'meegenomen' dan wel zich door zijn zoon heeft laten 'meenemen' in een uiterst gewelddadig treffen dat niet anders kan worden getypeerd dan het plegen van eigenrichting.
Hier staat echter tegenover dat het hof de verdachte verwijt dat hij een substantiële rol heeft gehad in het escaleren van de gepleegde geweldshandelingen. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof zijn vader gebruikt als instrument om zich te wreken op het slachtoffer. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij zich slachtoffer voelt, nu de aangever hem - eerder die avond - ook zou hebben geslagen. Het hof wil de verdachte wijzen op het feit dat zelfs indien het juist zou zijn dat hij door het slachtoffer is geslagen dit zijn rol en zijn verantwoordelijkheid voor de geweldshandelingen die nadien plaatsvonden niet minder maakt. Op geen enkele wijze is het aannemelijk geworden dat de verdachte handelde uit noodweer(exces), hetgeen overigens ook niet is aangevoerd.
Het hof constateert dat de termijn van inzending van de stukken van het geding na het instellen van het hoger beroep met circa vijf maanden is overschreden. Nu de verdachte minderjarig is zal het hof bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met deze overschrijding en in plaats van een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen, en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, de na te noemen straf bepalen.
Ondanks de ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof met de rechtbank en gelet op de vordering van de advocaat-generaal van oordeel dat, alles overwegende een vrijheidsbenemende straf geen passende reactie is. Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur, en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Het hof zal, gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 oktober 2011, afzien van het bepalen van een bijzondere voorwaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47,56, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde (poging moord).
Verklaart bewezen dat de verdachte het eerste impliciet subsidiair(poging doodslag)en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het eerste impliciet subsidiair en tweede cumulatief/alternatief ten bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.L.J. van Strien en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juni 2012.