Rolnummer: 22-001732-11
Parketnummer: 10-811283-10
Datum uitspraak: 29 juni 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2010 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen sieraden en/of een fotocamera en/of één of meerdere laptop(s) en/of een laptoptas en/of een oplader voor de Apple computer en/of een betaalkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming, te weten door het forceren van de (voor)deur van genoemde woning.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2010 te Schiedam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen sieraden en een fotocamera en laptops en een laptoptas en een oplader voor de Apple computer en een betaalkaart, toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten door het forceren van de (voor)deur van genoemde woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat - kort gezegd - niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde medeplegen van de woninginbraak, nu verdachtes aandeel in het onderhavige enkel zou hebben bestaan uit het nadien aanpakken van een tas waarvan hij wist dat deze 'fout' was. De woninginbraak, en de daarmee gepaard gaande wegneminghandelingen, waren toen evenwel reeds voltooid door de medeverdachten. Nu heling geen onderdeel uitmaakt van de tenlastelegging dient de verdachte mitsdien te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 24 december 2010 zien twee getuigen vanuit hun woning aan de [adres 2] te Schiedam, dat meerdere personen zich verdacht ophouden rond de woning van hun overburen. Eén persoon had een zaklamp in één van zijn handen. Een andere persoon hield de hele tijd een telefoon tegen zijn oor, terwijl hij constant in de straat heen en weer liep alsof hij de boel in de gaten stond te houden. Even later zag de buurvrouw het schijnsel van lampjes in de woning en zag zij dat de verlichting van de bovenetage aanging. Nadat de buurman de politie heeft gebeld, ziet hij dat het licht van de zaklamp in de woning uit was gegaan en zag hij voorts dat er een man haastig - en met in zijn hand een zwarte tas - uit de richting van de voordeur van de tegenoverliggende woning kwam lopen. De man, die al die tijd met zijn telefoon aan zijn oor rond de woning rond de woning had gelopen, voegde zich bij die man. De buurman zag vervolgens dat beide mannen hard begonnen te rennen in de richting van de tramhalte en zag toen dat er een derde persoon, met eveneens een tas in zijn handen, uit de richting van de voordeur van de (vanuit hem bezien) tegenoverliggende woning kwam lopen. Ook deze derde persoon begon te rennen in de richting van de tramhalte. De buurman zag dat de drie mannen de tram instapten en zag dat kort daarna de gealarmeerde politieagenten de tram stopten en ook instapten. Hij zag vervolgens dat de drie personen die hij eerder bij de tegenoverliggende woning had zien rondlopen, door de politie werden afgevoerd. De politie treft vervolgens bij voornoemde drie personen, onder wie de verdachte, de goederen aan die kort daarvoor uit de woning aan de [adres 2] te Schiedam waren ontvreemd.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, dat verdachtes handelen kan worden aangemerkt als - kort gezegd - het medeplegen van een woninginbraak. Verdachtes verklaring dat hij de Tsjetsjeen (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) wilde beletten om in te breken en slechts, nadat hij hier niet in was geslaagd, een 'foute' tas heeft aangenomen acht het hof - gelet op het vorenoverwogene - onaannemelijk. Van heling is mitsdien geen sprake.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze in vereniging schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak in een woning. Een dergelijk feit is beangstigend voor de bewoners, en veroorzaakt doorgaans ook financiële schade en overlast bij de betrokkene. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat de inbraak plaatsvond op kerstavond, dat de voordeur is vernield en dat de woning overhoop is gehaald, enkel en alleen om te voorzien in de behoefte aan geldelijk gewin.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 28 december 2010, opgemaakt en ondertekend door reclasseringsmedewerker K. Knuisting Neven.
Daarnaast heeft het hof artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen.
Het hof heeft voorts bij de bepaling van de op te leggen straf ambtshalve geconstateerd dat in de onderhavige strafzaak op 18 maart 2011 hoger beroep is ingesteld. De stukken van het geding zijn eerst op 4 april 2012 - zijnde meer dan acht maanden na het instellen van hoger beroep - ter griffie van het hof binnengekomen. De verstreken tijd wettigt de conclusie dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op de voortvarende behandeling in hoger beroep, kan, naar het oordeel van het hof, de totale procesduur overziend, evenwel met de enkele constatering van deze schending worden volstaan.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op rechterlijke uitspraken in soortgelijke zaken - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. M. Moussault en mr. P.M. Schuyt, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juni 2012.
Mr. P.M. Schuyt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.