Rolnummer: 22-000457-11
Parketnummer: 11-860515-10
Datum uitspraak: 29 juni 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 20 januari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1978,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 140 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 oktober te Dordrecht opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Het hof heeft bij de beoordeling van de zaak in hoger beroep ambtshalve geconstateerd dat de tenlastelegging niet voldoet aan de gestelde eisen als opgenomen in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat in de onderhavige tenlastelegging wel een datum, maar geen jaartal is opgenomen. Nu de verdachte zich hierop niet heeft beroepen en uit het dossier en uit verdachtes verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg kan worden opgemaakt dat helder is voor de procesdeelnemers welke verweten gedraging van de verdachte aan de orde is zal het hof het voornoemde gebrek opvatten als kennelijke verschrijving en hieraan verder geen gevolgen verbinden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Onrechtmatig verkregen bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Zulks dient te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman. Eén en ander overeenkomstig de door de raadsman overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waarin de aanleiding van de aanhouding van de verdachte wordt beschreven, op onjuiste wijze is gerelateerd over de opeenvolgende gebeurtenissen in de vroege ochtend van 8 oktober 2010.
Uit dat proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de politie op 8 oktober 2010 omstreeks 03.25 uur te Dordrecht [medeverdachte] ziet lopen in de Colijnstraat te Dordrecht. De verbalisanten weten dat [medeverdachte] verslaafd is aan harddrugs. Het was de verbalisanten voorts ambsthalve bekend dat er op de Colijnstraat dan wel in de omgeving daarvan veel gedeald wordt. De verbalisanten zagen dat [medeverdachte] druk aan het bellen was en druk heen en weer liep. Voor de verbalisanten leek het erop dat er snel een drugstransactie plaats zou kunnen vinden. Nadat de verbalisanten [medeverdachte] één minuut uit het oog zijn verloren, zien zij een auto rijden. De verbalisanten hadden in de vijf daaraan voorafgaande minuten geen auto gezien. Na controle bij de meldcentrale waarvan bleek dat de eigenaar van die auto een melding had voor de Opiumwet. De politie heeft vervolgens het voertuig doen stilhouden op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Op vordering van de verbalisanten legde de bestuurder een geldig rijbewijs over. Het bleek verdachte te zijn. Volgens vaste jurisprudentie waren de verbalisanten hiertoe bevoegd. Toen de verbalisanten de verdachte vervolgens vroegen of zij in de auto mochten kijken hoorde zij verdachte zeggen "Ja hoor, kijk maar" en werd tevens door verdachte medegedeeld en getoond dat hij wiet bij zich had. Vervolgens trof één van de verbalisanten een zakje met een op heroïne gelijkend poeder in de auto van de verdachte aan.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden acht het hof het bewijsmateriaal rechtmatig verkregen, zodat er geen reden is dit materiaal uit te sluiten van het bewijs. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 oktober 2010 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43,5 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Voor zover het eerder ingenomen standpunt van de verdachte - dat hij die bewuste dag zijn auto eerder die dag had uitgeleend aan een vriend, hetgeen de aanwezigheid van de aangetroffen heroïne zou verklaren - thans nog wordt gehandhaafd, overweegt het hof dat het die verklaring onaannemelijk acht, gelet op de omstandigheid dat de verdachte op geen enkele wijze nader inzicht heeft geboden in wie die persoon was.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 43,5 gram heroïne. Verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Harddrugs, waaronder heroïne, bevatten voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen en het gebruik ervan is ook anderszins bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 11 oktober 2010, opgemaakt en ondertekend door reclasseringsmedewerker M. Spoor.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 36 (zesendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. M. Moussault en mr. P.M. Schuyt, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juni 2012.
Mr. P.M. Schuyt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.