ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1750

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005948-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in ernstige geweldpleging zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van ernstige geweldpleging in 2009, waarbij het slachtoffer, een andere man, een week na het incident overleed aan zijn verwondingen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs. De verdachte verbleef samen met het slachtoffer en andere daklozen in slooppanden in Den Haag. Het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen onvoldoende betrouwbaar waren om tot een veroordeling te komen. De getuigen die stelden dat de verdachte had gepocht over het geweld, werden niet als betrouwbaar beschouwd. Ook de belastende verklaring van een medeverdachte werd door het hof als onvoldoende betrouwbaar aangemerkt, mede omdat deze verklaring mogelijk was ingegeven door eigen belang. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte het geweld had gepleegd. De omstandigheden rondom de getuigenverklaringen, waaronder alcoholgebruik en angst voor repercussies, droegen bij aan de beslissing om de verdachte vrij te spreken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005948-10
Parketnummer: 09-757463-09
Datum uitspraak: 18 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats](Polen) op [geboortedag] 1989,
[adres detentie].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 augustus 2011, 4 april 2012 en 4 juli 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair impliciet subsidiair (medeplegen van doodslag) ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair impliciet primair (medeplegen van gekwalificeerde doodslag) ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het primair impliciet subsidiair (medeplegen van doodslag) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 februari tot en met 8 maart 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans een maal, met een (stoep)tegel en/of een tafelpoot, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een paspoort, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2009 tot en met 8 maart 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ernstig hersenletsel) heeft toegebracht, door die [slachtoffer], althans die persoon, meermalen, althans een maal, met een (stoep)tegel en/of een tafelpoot, in elk geval een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2009 tot en met 1 maart 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een paspoort (op naam van [slachtoffer], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat het (primair impliciet subsidiair) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Daaraan legt het ten grondslag, zakelijk weergegeven en samengevat, de optelsom van de leugenachtige verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het tegen het slachtoffer gepleegde geweld niet (meer) in de slooppanden in de [X-straat] verbleef, waar het slachtoffer op 1 maart 2009 zwaar gewond is aangetroffen, alsmede de verklaringen van getuigen die de verdachte in die periode aldaar hebben gezien en de bevindingen van het forensisch onderzoek. Daaraan voegt het openbaar ministerie -voor de overtuiging- toe, dat verschillende getuigen hebben gehoord dat de verdachte zelf over zijn daden heeft gesproken en heeft verteld dat hij iemand heeft neer- of doodgeslagen. Voorts zijn er getuigen die hebben verklaard te hebben gezien dat de verdachte en zijn medeverdachte bloed aan hun broek hadden op 1 maart 2009. Het slachtoffer is op 8 maart 2009 aan zijn verwondingen overleden.
Het openbaar ministerie is, evenals in eerste aanleg en net als de rechtbank, van oordeel dat geen bewijs voorhanden is voor de (zowel primair als subsidiair) ten laste gelegde diefstal van een paspoort, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd -zeer kort en zakelijk weergegeven- dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
De overwegingen van het hof
Het hof is -met het openbaar ministerie en de rechtbank- van oordeel dat de verdachte bij gebrek aan bewijs behoort te worden vrijgesproken van de primair, impliciet primair, ten laste gelegde diefstal van een paspoort.
Met betrekking tot de in het vonnis waarvan beroep onderscheiden hoofdstukken Aantreffen van het slachtoffer, Geweldsincident, Tijdstip, Plaats delict en Conclusie naar aanleiding van het forensisch technisch bewijs sluit het hof zich aan bij de uitvoerige beschouwingen van de rechtbank (bestreden vonnis, pagina's 4 tot en met 10, tweede regel) behoudens ten aanzien van de conclusie dat het slachtoffer met een van de op de plaats delict aangetroffen tafelpoten en de aangetroffen stoeptegel is geraakt. Dat op een tafelpoot en de tegel bloedsporen zijn aangetroffen, die van het slachtoffer afkomstig kunnen zijn, acht het hof voor een dergelijke stellige conclusie onvoldoende.
Samengevat volgt uit die beschouwingen, voor zover hier van belang, dat het slachtoffer op 1 maart 2009, niet later dan ongeveer 7:42 uur in de [X-straat] [ ] te Den Haag zodanig lichamelijk letstel is toegebracht dat hij daaraan op 8 maart 2009 is overleden. Vast staat voorts dat het toegebrachte letsel is ontstaan door stomp uitwendig mechanisch botsend en schavend geweld en door stomp botsend mechanisch geweld met een langwerpig voorwerp.
Ook staat vast dat zowel de verdachte als de medeverdachte enige tijd in perceel [X-straat] nr. [ ] hebben verbleven.
De vraag die nog beantwoording behoeft is of er bewijs voorhanden is dat het (mede) de verdachte is geweest die het genoemde geweld jegens het slachtoffer heeft gepleegd.
De verdachte heeft iedere betrokkenheid ontkend en eveneens ontkend zich tegenover anderen als (mede)dader van deze geweldpleging te hebben geafficheerd.
Vast staat dat er geen direct bewijs voorhanden is dat de verdachte jegens het slachtoffer geweldshandelingen heeft gepleegd.
Bewijs voor mogelijk (mede)daderschap van de verdachte van het jegens het slachtoffer gepleegde geweld kan dan ook enkel en alleen worden gezocht in de voorhanden getuigenverklaringen.
Het hof stelt voorop dat uit het onderzoek is gebleken dat de feiten zich hebben afgespeeld binnen een omgeving van min of meer dakloze Poolse jongemannen, die veelal verbleven in slooppanden in de buurt waarin zich onder meer de [X-straat] in Den Haag bevindt en waar het (zwaargewonde) slachtoffer op 1 maart 2009 is aangetroffen. Sommigen van hen hadden in die tijd regelmatig contact met elkaar, ook met de verdachte en zijn medeverdachte, bij de stichting Sint Barbara. De in die omgeving verkerende, door de politie en/of de rechter-commissaris gehoorde getuigen hebben verklaringen afgelegd die met meer dan gewone behoedzaamheid moeten worden beoordeeld, aangezien er in de gemeenschap kennelijk regelmatig sprake was van zwaar alcoholgebruik en voorts, ten tijde van de verhoren, mogelijke angst voor het verwijt dat de getuigen zelf mogelijk bij de geweldpleging een rol hadden gespeeld.
Met betrekking tot de (belastende) verklaring van medeverdachte past bovendien bijzondere behoedzaamheid, nu voorstelbaar is dat die verklaring is afgelegd om mogelijke eigen betrokkenheid uit te sluiten; de verklaring is afgelegd terwijl de medeverdachte er inmiddels van op de hoogte was dat de verdachte door de rechtbank tot een zeer lange gevangenisstraf was veroordeeld (de medeverdachte is vervolgens zelf in eerste aanleg van enig aandeel in de geweldpleging vrijgesproken, vonnis Rechtbank Den Haag d.d.06-02-2012, LJN BV2985).
Tenslotte geldt voor enkele getuigen dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest zelf de betrouwbaarheid van hun verklaringen te toetsen, omdat die getuigen niet op oproepen voor een nader verhoor zijn verschenen.
Het hof acht, reeds op grond van de voorgaande overwegingen, de voorhanden belastende verklaringen van getuigen, inhoudende dat zij op 1 maart 2009 bloed op verdachtes broek hebben gezien en/of dat zij van de verdachte hebben gehoord dat hij een man had mishandeld door hem hard te slaan, onvoldoende voor het wettig en overtuigend bewijs dat het (mede) de verdachte is geweest, die de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd.
Daarbij komt nog dat van eventuele bloedsporen op de broek van de verdachte (en diens medeverdachte) niet is komen vast te staan, dat het delictgerelateerde sporen zijn. De bewuste broeken zijn niet in beslag genomen en er heeft dus geen technisch onderzoek kunnen plaatsvinden ter beantwoording van de vraag van wiens bloed op de broeken sporen aanwezig waren.
De verklaringen van de getuigen over hun waarnemingen op 1 maart 2009 van bloedsporen op de broeken van de verdachte en de medeverdachte kunnen dan ook niet het bewijs dragen dat er verband is tussen die sporen en het ten laste gelegde geweld.
Dat bewijs kan evenmin volgen uit de (belastende) verklaring van de medeverdachte, die het hof, gelet op hetgeen daaromtrent hiervoor is overwogen en gelet op de omstandigheid dat de verdachte die verklaring nadrukkelijk betwist, onvoldoende betrouwbaar acht om daaruit buiten redelijke twijfel de geweldshandelingen, gepleegd door de verdachte, af te leiden.
Geen van de andere getuigenverklaringen betreffen eigen waarnemingen van die getuigen, anders dan -de auditu- een weergave van hetgeen de verdachte zou hebben verklaard, welke verklaring de verdachte zelf betwist.
Nu die getuigenverklaringen geen duidelijke steun vinden in ander betrouwbaar bewijsmateriaal (anders dan in de hiervoor als onvoldoende betrouwbaar aangemerkte verklaring van de medeverdachte), acht het hof die verklaringen -ook in hun samenhang- onvoldoende om het bewijs van de concrete geweldshandelingen te dragen.
Dat -tenslotte- de verdachte wellicht niet de waarheid spreekt over zijn aanwezigheid in het slooppand op
28 februari 2009, zoals wordt gesuggereerd door sommige getuigenverklaringen, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af.
Uit die -op zichzelf kennelijk onjuiste- verklaring kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte in dat opzicht opzettelijk leugenachtig heeft verklaard met het oogmerk om de waarheid te verdoezelen.
Anders dan het openbaar ministerie zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft betoogd, kan het bewijs naar het oordeel van het hof, onder de hiervoor beschreven omstandigheden, evenmin worden afgeleid uit de samenhang van de hiervoor besproken en door het openbaar ministerie aangehaalde onderzoeksresultaten, omdat die samenhang niet wegneemt dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld door wie de door het slachtoffer opgelopen verwondingen zijn toegebracht. Dat brengt mee dat evenmin het aandeel daarin van de verdachte door voldoende bewijs kan worden aangetoond.
Dat brengt het hof tot de slotsom dat de verdachte van de hem primair en subsidiair ten laste gelegde geweldshandelingen dient te worden vrijgesproken.
Nu, zoals hiervoor reeds vermeld, het hof geen bewijs heeft aangetroffen in het dossier voor de ook subsidiair ten laste gelegde diefstal van een paspoort, dient ook dat subsidiair ten laste gelegde tot vrijspraak te leiden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft op, met onmiddellijke ingang, de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. S. van Dissel, mr. H.M.A. de Groot en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Zuidweg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juli 2012.