GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.107.205/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 419108 / KG ZA 12-492
1. [appellant sub 1],
hierna te noemen: [appellant sub 1],
2. [appellante sub 2],
hierna te noemen: [appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna tezamen te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. K. Both te Utrecht,
1. RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. COÖPERATIEVE RABOBANK BOLLENSTREEK U.A.,
gevestigd te Lisse,
geïntimeerden,
hierna te noemen: de Bank (enkelvoud),
advocaat: mr. T.M.D. van den Beld te Utrecht.
Na verlof spoedappelprocedure met afwijkende procesvoering (turbospoedappel) zijn [appellanten] bij exploot van dagvaarding van 25 mei 2012 (met producties) in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 22 mei 2012, zoals verkort uitgesproken op 22 mei 2012 en enige dagen later uitgewerkt. Bij deze appeldagvaarding hebben [appellanten] op basis van het verkorte vonnis twee grieven geformuleerd en hun eis gewijzigd. Bij memorie van (aanvullende) grieven (met producties) hebben [appellanten] nog tien grieven aangevoerd. De Bank heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Vervolgens hebben [appellanten] nog producties, genummerd 24 tot en met 39, in het geding gebracht. Hierna hebben partijen hun zaak mondeling bepleit op de pleitzitting van 13 juni 2012, tevens comparitie van partijen. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. Daarna is arrest bepaald op heden.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.12) van het bestreden (uitgewerkte) vonnis – hierna: het vonnis – vastgestelde feiten staan niet ter discussie, met dien verstande dat de restschuld (als bedoeld in 2.12) aan enige fluctuaties onderhevig is, onder meer in verband met rente en kosten. Het hof zal uitgaan van deze onweersproken feiten.
2. Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om de vraag of de Bank gerechtigd is de voor [..] juni 2012 geplande executieveiling door te zetten, dan wel of een voorziening moet volgen. De achtergrond hiervan is de volgende.
3. De Bank heeft sinds 1996 een kredietrelatie met [appellanten], waarbij de Bank geldleningen heeft verstrekt aan [appellanten]. Ter verzekering hiervan hebben [appellanten] hypotheken verleend op hun woonhuis en een aantal beleggingspanden. Daarnaast hebben [appellanten] andere zekerheden verleend (pandrechten). [appellanten] houden een spaarrekening en privérekening aan bij de Bank.
4. In 2009 zijn door de [Gemeente] en de belastingdienst (executoriale) beslagen gelegd op diverse panden van [appellanten] De Bank heeft als hypotheekhouder de executie hiervan overgenomen.
5. Bij vonnis van 6 oktober 2010 is [appellant sub 1] door de rechtbank 's-Gravenhage strafrechtelijk veroordeeld wegens valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en niet en niet tijdig doen van belastingaangifte (zie rechtsoverweging 2.2 bestreden vonnis). Dit strafvonnis is nog niet onherroepelijk.
6. Op 9 december 2010 heeft blijkens na te noemen brief van 23 maart 2011 een bespreking plaatsgevonden tussen de Bank en [appellanten] naar aanleiding van genoemde beslagen en veroordeling, waarbij de bank heeft aangegeven dat beëindiging van de relatie, gelet op het strafvonnis onontkoombaar lijkt. Bij brief van 23 maart 2011 heeft de Bank de met [appellanten] gesloten overeenkomsten op deze gronden opgezegd per 23 juni 2011. De Bank heeft daarbij aanspraak gemaakt op betaling van de alsdan openstaande schuld aan de Bank (op dat moment becijferd op € 2.217.882,00 + P.M.).
7. Eind augustus/begin september 2011 heeft de Bank onder een aantal voorwaarden, waaronder het staken en gestaakt houden van bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte procedures met betrekking tot de opzegging van de kredietrelatie, zich bereid verklaard om [appellant sub 1] nog de gevraagde termijn van 7 maanden te geven om herfinanciering te realiseren, bij gebreke waarvan de Bank naar haar zeggen onmiddellijk na
30 maart 2012 de executie opnieuw ter hand zal nemen. De advocaat van [appellanten] heeft laten weten dat zijn cliënten hiermee instemmen (producties 41 tot en met 44 van de Bank bij akte overlegging producties ter gelegenheid van de zitting in kort geding van 16 mei 2012). Het hof zal hierna spreken over de: ‘septemberovereenkomst’.
8. Omdat [appellanten] op 30 maart 2012 er niet in waren geslaagd om tot algehele herfinanciering te komen (en daardoor niet tot aflossing van de lopende financiering waren gekomen) heeft de Bank de veiling van een deel van de verhypothekeerde panden van [appellanten] – het gaat om twaalf panden in [de Gemeente] – aangekondigd. De veiling staat gepland op [..] juni 2012. Publicatie hiervan in het [Dagblad] heeft op [inmiddels] plaatsgevonden.
9. De totale vordering van de Bank op [appellanten] beloopt volgens de Bank per 1 juli 2012 € 1.938.664,66 + p.m.. Hierin zit een post van € 36.000,-- aan kosten in verband met de veiling en een pm-post aan advocaatkosten.
10. In 2011 heeft een taxateur van de Bank de twaalf te veilen panden getaxeerd op een totale executiewaarde van € 1.658.000,--. Onlangs heeft de Bank de panden opnieuw laten taxeren, waarbij de taxateur van de Bank uitkwam op een executiewaarde van
€ 2.172.500,--.
11. Ter voorkoming dan wel uitstel van deze veiling hebben [appellanten] zich tot de voorzieningenrechter gewend met diverse vorderingen van deze strekking. Zij hebben daartoe onder meer betoogd:
(i) De verhypothekeerde panden zijn inmiddels sinds februari 2012 vrij van beslagen. (ii) [appellanten] hebben er alles aan gedaan om herfinanciering te realiseren, maar pas na opheffing van de beslagen (februari 2012) was daartoe een reële mogelijkheid.
(iii) Via [ZZ-Bedrijfsfinancieringen] zijn zij in contact gekomen met andere financiers. De [YY-Bank] is een serieuze mogelijkheid.
(iv) Het einde van de contractuele verhouding met de Bank staat geenszins vast, althans is in strijd met de eisen van proportialiteit en subsidiariteit. De Bank schendt haar zorgplicht.
(v) De Bank heeft geen enkel te respecteren belang bij parate executie, zeker niet op dit moment; financieel loopt de Bank geen risico.
(vi) De belangen van [appellanten] zijn zeer groot, omdat zij door deze executie onevenredige schade oplopen.
(vii) De Bank maakt dus misbruik van recht, althans handelt onzorgvuldig.
12. De voorzieningenrechter heeft bij het thans bestreden vonnis de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Volgens de voorzieningenrechter kunnen [appellanten] worden gehouden aan de afspraken met de Bank (de 'septemberovereenkomst'), waar [appellanten] onder bepaalde voorwaarden – onder meer de voorwaarde de procedures omtrent de rechtsgeldigheid van de opzegging te staken en gestaakt te houden – zeven maanden, tot en met 30 maart 2012, de tijd hebben gekregen om algehele financiering rond te krijgen. Dit is een fatale termijn, terwijl, gelet op bedoelde afspraken, in het midden kan blijven of de opzegging van 23 maart 2011 rechtsgeldig is.
13. [appellanten] klagen in hoger beroep over deze beslissing, waarbij zij hun eis in enkele opzichten hebben gewijzigd. Zij stellen blijkens hun grieven en de toelichting daarop in de kern de in rechtsoverweging 11 genoemde punten aan de orde. Volgens [appellanten] is de 'septemberovereenkomst' inmiddels uitgewerkt, althans houdt deze geen fatale termijn in en evenmin een verbod om te procederen over de vraag of de opzegging van 23 maart 2011 rechtsgeldig is. Daar komt bij dat er inmiddels sprake is van zeer concreet zicht op herfinanciering door [YY-Bank], terwijl [appellant sub 1] een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. Bovendien heeft de voorzieningenrechter niet getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en doelmatigheid. [appellanten] betogen dat belangenafweging in hun voordeel moet uitvallen, nu de Bank geen, dan wel vrijwel geen, financieel risico loopt, gelet op de vele zekerheden die een overwaarde vertonen. De Bank heeft geen enkel rechtens te respecteren belang om de veiling op zo’n korte termijn te doen plaatsvinden. Daar komt bij dat de Bank tot geen enkel overleg over alternatieven bereid is. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
14. Naar het voorlopig oordeel van het hof was de Bank tot opzegging van de kredietrelatie gerechtigd, gelet op de in rechtsoverwegingen 4 en 5 genoemde omstandigheden. Weliswaar zijn de beslagen inmiddels (per februari 2012 alle) beëindigd, is de schuld aan de [Gemeente] afbetaald en is een regeling met de belastingdienst getroffen, maar de strafrechtelijke verdenking jegens [appellant sub 1] is gebleven en heeft vorm gekregen in het strafvonnis van de rechtbank van 6 oktober 2010. Dit vonnis vormt een aanwijzing dat de verdenking jegens [appellant sub 1] in ieder geval niet (geheel) zonder grond was, ook al is dit strafvonnis nog niet onherroepelijk. Nu een contractspartij bij een duurovereenkomst in beginsel tot opzegging gerechtigd is, heeft de Bank, met name ook gelet op de toepasselijke financieringsvoorwaarden (onder meer de Algemene Bankvoorwaarden, de artikelen 21 en 30) en het door de strafzaak komen te ontbreken van vertrouwen in de integriteit van [appellant sub 1], mogen besluiten de onderhavige financieringsrelatie te beëindigen, waarbij nog opmerking verdient dat [appellant sub 1] en zijn echtgenote zich als eenheid presenteren.
15. Deze beëindiging dient wel voldoende zorgvuldig, met inachtneming van een redelijke termijn, te geschieden. Voorshands is het hof van oordeel dat de feitelijk geboden termijn als redelijk moet worden aangemerkt. Feitelijk heeft de Bank immers ingestemd met een termijn van een jaar, te weten de periode van 23 maart 2011 tot 30 maart 2012, hetgeen voldoende zorgvuldig wordt beoordeeld. Hierbij weegt nog mee dat [appellanten] er zelf vanuit gingen dat de in de 'septemberovereenkomst' vastgelegde verlenging van zeven maanden ruimschoots voldoende was om tot herfinanciering te geraken en zij zelf om deze termijn hebben gevraagd, zoals zij ook bij pleidooi hebben verklaard. Onder deze omstandigheden valt het de Bank in beginsel niet tegen te werpen dat zij [appellanten] aan deze afgesproken termijn wil houden, zeker nu dit uitdrukkelijk is vastgelegd in de 'septemberovereenkomst' en zowel [appellant sub 1] als zijn echtgenote, bijgestaan door een advocaat, met deze voorwaarden akkoord zijn gegaan.
Dit zou anders kunnen zijn, indien er inmiddels concreet zicht zou zijn geweest op snelle aflossing door [appellanten] van de lopende financieringsschuld aan de Bank (zoals bedoeld in rechtsoverweging 8), ofwel door herfinanciering elders ofwel door andere mogelijkheden, zoals onderhandse verkoop van (een of meer van) de verhypothekeerde panden. Dit concrete uitzicht op een dergelijke oplossing is er volgens het hof niet. Weliswaar hopen [appellanten] op een spoedige offerte van de [YY-Bank], maar deze hoop is onvoldoende concreet. De enkele omstandigheid dat de [YY-Bank] om taxaties heeft gevraagd en dat [ZZ-Bedrijfsfinancieringen] (hierna: [ZZ-Bedrijfsfinancieringen]) de kansen gunstig inschat, is hiertoe onvoldoende, temeer nu sinds dit telefonisch bericht van [ZZ-Bedrijfsfinancieringen] van 25 mei 2012 geen nadere (schriftelijke) berichten van [YY-Bank] zijn gevolgd.
Bij pleidooi van 13 juni 2012 is nog een zwager genoemd, die onderhands zou willen kopen, maar ook dit is te vaag en weinig concreet gebleven.
16. Rest de vraag of de Bank misbruik van bevoegdheid (ex artikel 3:13 BW) maakt door ondanks het feit dat zij weinig tot geen financieel risico loopt toch op korte termijn tot parate executie te willen overgaan. Naar het oordeel van het hof is hiervan geen sprake. Zoals uit het voorgaande voortvloeit heeft de Bank belang bij beëindiging van haar financieringsrelatie met [appellanten], terwijl zij naar het voorlopig oordeel van het hof gerechtigd is om tot parate executie over te gaan. De stelling van [appellanten] dat zij niet in verzuim zijn wegens het ontbreken van een ingebrekestelling mist deugdelijke grond, nu [appellanten] niet alleen telkenmale zijn gerappelleerd, maar bovendien erkend is door [appellanten] dat zij op dit moment niet aan hun (door de opzegging van de kredietrelatie ontstane) verplichting tot algehele aflossing van de financieringsschuld aan de Bank kunnen voldoen (artikel 6:83 onder c BW).
Er is geen aanwijzing dat de Bank haar bevoegdheid tot parate executie op dit moment uitoefent met geen ander doel dan [appellanten] te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend, Niet gezegd kan worden dat de Bank, gelet op de hele voorgeschiedenis, waarbij wel degelijk overleg is gevoerd, én het ontbreken van concreet zicht op betaling door [appellanten] op korte termijn, in redelijkheid niet tot uitoefening van haar recht op parate executie zal kunnen komen.
Tot een andere belangenafweging was de Bank niet verplicht en/of tot nader overleg was de Bank, gelet op de omstandigheden van het geval, niet verplicht.
17. Ook de in kort geding te vergen belangenafweging kan [appellanten] niet baten.
De slotsom van het voorgaande is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De in hoger beroep gewijzigde vordering - een subsidiaire eis, strekkende tot het vaststellen van een minimumverkoopprijs - vindt geen steun in het recht en zal worden afgewezen. Hierbij past een proceskostenveroordeling van [appellanten]
- bekrachtigt het door de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 22 mei 2012;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 291,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.Y Bonneur en
M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.