ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0539

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.140-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten setting. De minderjarige, geboren in 1997, heeft een complexe achtergrond en is op 2 mei 2012 in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter van 3 april 2012. De kinderrechter had Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarige op te nemen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige is van mening dat deze machtiging onterecht is verleend en dat er geen sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling belemmeren. Ze wijst op de ingrijpende veranderingen die zij heeft meegemaakt, waaronder meerdere uithuisplaatsingen en schoolwisselingen, en stelt dat deze veranderingen eerder de oorzaak van haar problemen zijn dan een gevolg.

Jeugdzorg daarentegen stelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is vanwege het gedrag van de minderjarige, die in het afgelopen jaar op verschillende leefgroepen en scholen in de problemen is gekomen. De moeder van de minderjarige steunt het hoger beroep en vindt de gesloten plaatsing disproportioneel. Het hof heeft de zaak op 9 mei 2012 mondeling behandeld, waarbij de minderjarige en haar advocaat, evenals vertegenwoordigers van Jeugdzorg en de moeder aanwezig waren.

Het hof overweegt dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper voldoet aan de wettelijke eisen en dat er voldoende grond is voor de machtiging tot uithuisplaatsing. De minderjarige vertoont ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling belemmeren, en het hof concludeert dat behandeling in een gesloten setting noodzakelijk is. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 23 mei 2012
Zaaknummer : 200.106.140/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 12-733
[appellante],
geboren [in 1997] te [geboorteplaats],
thans verblijvende bij [naam instelling],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. H. Kamphuis te Leiden,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond,
kantoorhoudende te Roermond,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Aardoom-Fuchs te Gouda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Limburg,
locatie Roermond,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 2 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 april 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 8 mei 2012 een brief van 7 mei 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 9 mei 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw H.P. de Roon en mevrouw L.J.G. Nillesen namens Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en haar partner, [naam partner moeder].
De advocaat van de minderjarige en de advocaat van de moeder hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 2 april 2012 tot 2 juni 2012, zulks ter effectuering van het aan de beschikking gehechte indicatiebesluit van 9 maart 2012.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. De minderjarige verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van Jeugdzorg af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De minderjarige stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte een machtiging heeft verleend om haar te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Zij wijst erop dat zij, nadat zij op 14 april 2011 onverwachts uit huis is geplaatst, op negen verschillende locaties heeft gewoond, op twee verschillende scholen heeft gezeten en een nieuwe gezinsvoogd heeft gekregen. Volgens de minderjarige zijn deze ingrijpende veranderingen haar overkomen door toedoen van Jeugdzorg en vormen zij niet zozeer een aanwijzing voor bij haar aanwezige problematiek maar veeleer een oorzaak voor het ontstaan van problematiek. Van ernstige oproei- en opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, is naar de mening van de minderjarige geen sprake. De minderjarige betoogt voorts dat er geen reden is om aan te nemen dat zij zich aan de voor haar noodzakelijke zorg zal onttrekken. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper voldoet volgens de minderjarige niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Naar de overtuiging van de minderjarige zijn in de verklaring klakkeloos de beoordelingen en conclusies van Jeugdzorg overgenomen en heeft er geen degelijk en op haar persoon gericht gedragswetenschappelijk onderzoek plaatsgevonden.
5. Namens Jeugdzorg is ter zitting verklaard dat de gesloten plaatsing noodzakelijk en in het belang van de minderjarige is. Daartoe is het volgende aangevoerd. De minderjarige is het afgelopen jaar op verschillende leefgroepen en scholen in de problemen gekomen door haar gedrag, waardoor zij daar niet langer kon en mocht blijven. Zij weigert te kijken naar haar eigen aandeel en legt de schuld standaard bij anderen. Voor opname binnen een GGZ-instelling stond de minderjarige niet open. Er heeft een intakegesprek plaatsgevonden bij een GGZ-instelling, maar daar is geen vervolg op gekomen omdat de minderjarige geen hulpvraag had.
6. Namens de moeder is ter zitting verklaard dat de moeder het hoger beroep van de minderjarige onderschrijft. Volgens de moeder is de gesloten plaatsing van de minderjarige in verhouding met wat er heeft plaatsgevonden disproportioneel. De moeder acht of een terugplaatsing bij haar of een plaatsing in een open setting geïndiceerd.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg (verder: Wjz) wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De betrokken stichting dient te verklaren dat een geval als bedoeld in het derde lid zich voordoet. Met die verklaring dient te zijn ingestemd door een bij de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg aangewezen gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
8. Het hof is van oordeel dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper voldoet aan de in de Wjz genoemde vereisten. Uit de instemmingsverklaring volgt dat de gedragswetenschapper op grond van dossieranalyse en op basis van een gesprek met de minderjarige concludeert dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De gedragswetenschapper heeft inzicht gegeven in zijn gespreksbevindingen en heeft voorts een duidelijke, eigen conclusie getrokken. Gelet op het voorgaande faalt de klacht van de minderjarige dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen voldoet.
9. Het hof is voorts van oordeel dat aan de wettelijke grond, zoals omschreven in artikel 29b, derde lid, Wjz, voor het verlenen van een machtiging tot opneming van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wordt voldaan. Daartoe overweegt het hof als volgt. De minderjarige is in april 2011 samen met haar oudere broer en drie jongere zusjes met spoed uit huis geplaatst nadat er een opvoedsituatie werd aangetroffen waarin het ontbrak aan alle basale voorwaarden die voor kinderen nodig zijn om op te groeien. Doordat de moeder haar handen vol had aan haar eigen psychische en financiële problemen was zij fysiek en emotioneel nauwelijks beschikbaar voor haar kinderen en het huishouden. De minderjarige kreeg bij de moeder thuis onvoldoende grenzen, regels en structuur aangeboden. Na de uithuisplaatsing heeft de minderjarige ter overbrugging twee maanden in een gezinshuis gewoond. In juni 2011 is zij vervolgens doorgeplaatst naar een behandelgroep. Binnen de behandelgroep kreeg men geen grip op de gedragsproblemen en het grensoverschrijdende gedrag van de minderjarige. De minderjarige vertoonde zodanig ernstig fysiek en verbaal geweld dat de politie verschillende keren heeft moeten ingrijpen. Omdat de minderjarige in de behandelgroep gedragsmatig niet te handhaven was, is zij eind augustus 2011 weer teruggeplaatst naar het gezinshuis. Hier ging het in eerste instantie redelijk met haar. Op school gaf men aan dat de minderjarige daar gezien haar gedragsproblemen niet langer kon blijven. Zij was zelfbepalend, brutaal, had een negatieve invloed op medeleerlingen en zocht voortdurend conflicten op. In december 2011 is de minderjarige onderwijs gaan volgen op een nieuwe school. Ook daar vertoonde zij probleemgedrag en is zij uiteindelijk als gevolg van een conflict geschorst. Eind februari 2012 heeft de minderjarige een hoogoplopend conflict gehad in het gezinshuis en is zij in een crisisopvang geplaatst. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoont die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het gegeven dat de minderjarige het afgelopen jaar op verschillende plekken heeft gewoond en op verschillende scholen heeft gezeten is een direct gevolg van haar eigen gedrag. Het gedrag van de minderjarige leidt er feitelijk toe dat zij zich keer op keer aan de hulpverlening onttrekt. Het is van groot belang dat de minderjarige nu behandeling krijgt. Aangezien de minderjarige haar problematiek ontkent, de oorzaak van problemen consequent buiten zichzelf legt en niet gemotiveerd is voor en zich onttrekt aan hulpverlening, acht het hof het noodzakelijk dat de behandeling plaatsvindt in een gesloten setting.
10. Gelet op het hiervoor overwogene zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Pannekoek-Dubois en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2012.