ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0406

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004228-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-strafbaarheid van verdachte na mishandeling in noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1974 in Joegoslavië, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de benadeelde partij, die op 29 mei 2010 in Rotterdam betrokken was bij een confrontatie met de verdachte. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de beschuldiging van mishandeling. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte de benadeelde partij met kracht een klap in het gezicht had gegeven, werd wel bewezen verklaard. Het hof concludeerde echter dat de verdachte handelde in een situatie van noodweerexces, aangezien hij zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn taxi door de benadeelde partij. De verdachte had niet kunnen en moeten weg rijden, gezien de omstandigheden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het primair ten laste gelegde werd vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004228-11
Parketnummer: 10-742307-11
Datum uitspraak: 20 juni 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte'],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortejaar] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, met beslissing omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 29 mei 2010 te Rotterdam aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een breuk van de onderkaak links en rechts), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) een of meer klap(pen) en/of stomp(en) in het gezicht te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 mei 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]),(met kracht) een of meer klap(pen) en/of stomp(en) in het gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een breuk van de onderkaak links en rechts), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en dat van de raadsman - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Mitsdien dient de verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde partij] met kracht een klap of stomp in het gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel een breuk van de onderkaak links en rechts heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat, enkel op grond van de
vaststelling dat bij de aangever [benadeelde partij] twee kaakbreuken zijn geconstateerd, niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de verdachte de aangever twee klappen/stompen in het gezicht heeft gegeven, waarbij het hof in aanmerking neemt dat [benadeelde partij] na de eerste klap buiten zicht van de camera's op de grond terecht is gekomen. Nu ook uit de camerabeelden niet blijkt dat de verdachte [benadeelde partij] meer dan één maal heeft geslagen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte de aangever één klap/stomp heeft gegeven.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat hij mitsdien van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, zowel van zijn auto als van zijn eigen lijf. De aangever [benadeelde partij] heeft immers eerst een harde klap op de zijkant van verdachtes auto gegeven en heeft vervolgens de verdachte een klap gegeven via het openstaande raam aan de bestuurderszijde van de auto. De verdachte was niet in staat weg te rijden, aangezien er zich direct buiten de auto bij het raam aan de passagierszijde van de auto potentiële klanten bevonden, met wie de verdachte in gesprek was. In reactie daarop heeft de verdachte het portier geopend en de aangever een klap in het gezicht gegeven.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsman, met verwijzing naar de ter zitting getoonde camerabeelden, betoogd dat niet is vast te stellen of het raam van de auto van verdachte aan de bestuurderszijde open of gesloten was op het moment waarop de aangever tegen de auto van verdachte sloeg. Reeds het slaan tegen de auto, die verdachtes broodwinning is, levert een wederrechtelijke aanranding op en het slaan van verdachte eens te meer.
Voorts heeft de raadsman mede naar aanleiding van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden betoogd dat de verdachte de aangever niet meer dan één klap heeft gegeven, ook al heeft de aangever twee kaakbreuken opgelopen.
Voor het geval het hof uit het feit dat de kaak van het slachtoffer zowel links als rechts is gebroken bewijs meent te kunnen putten voor meer dan één keer slaan door de verdachte verzoekt de raadsman het NFI te doen rapporteren over de vraag of beide breuken door één klap kunnen zijn veroorzaakt en om de kwaliteit van de camerabeelden door het NFI te laten verbeteren.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Het hof gaat, gegeven het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, mede naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden, en gezien de processtukken uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 29 mei 2010 omstreeks 04.12 uur reed de verdachte, die op dat moment werkzaam was als taxichauffeur, in zijn taxi en werd hij bij de kruising Weena met Stationsplein aangehouden door twee jonge mannen, de aangever
[benadeelde partij], gekleed in een witte blouse, een donkere broek en met een donkere helm op zijn hoofd en zijn vriend
[getuige], gekleed in een witte overall. [getuige] sprak met de verdachte via het geopende raam aan de passagierszijde van de auto. [benadeelde partij] kwam erbij en ging ter hoogte van het rechterachterwiel staan. De verdachte gaf tenminste twee maal aan het gesprek te willen beëindigen en weg te willen rijden, waartoe hij de auto iets voorwaarts bewoog. [benadeelde partij] en [getuige] bleven echter pal naast zijn auto staan. Uiteindelijk is de verdachte van hen weggereden. Daarbij reed hij met het rechterachterwiel over de linkervoet van [benadeelde partij] heen. Daarop gooide [benadeelde partij] met kracht zijn helm in de richting van de wegrijdende taxi, rende naar de helm en pakte deze weer op en rende naar de taxi van de verdachte toe, die een stuk verderop stopte omdat hij daartoe door potentiële klanten was gemaand.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de aangever [benadeelde partij] verklaard dat hij ten tijde van het bewezen verklaarde aangeschoten was en dat hij - nadat de verdachte met zijn auto over de voet van [benadeelde partij] was gereden - naar de auto van de verdachte is gerend om verhaal te halen.
Toen [benadeelde partij] in de buurt van de taxi van verdachte kwam stonden de potentiële klanten aan de passagierszijde van de auto van verdachte via het aan die zijde openstaande raam met de verdachte te spreken. Bij nadering van de auto door [benadeelde partij], gooide deze de helm andermaal met kracht naar de grond en rende hij verder naar de auto. Bij de bestuurderszijde van de auto aangekomen, sloeg [benadeelde partij] tenminste twee maal met zijn hand tegen de auto van verdachte ter hoogte van het raam van het bestuurdersportier (zie onder meer de verklaring van [benadeelde partij] van 16 juli 2010). Daarop opende de verdachte met een ruk het portier en gaf [benadeelde partij] een klap in het gezicht, als gevolg waarvan deze op de grond is gevallen. Het raam in het bestuurdersportier, zoals het hof heeft waargenomen op de camerabeelden, was toen gesloten. Vervolgens werd de verdachte door de potentiële klanten, die zich inmiddels ook naar de bestuurderskant van de auto hadden begeven, fysiek tot kalmte gemaand en uit de buurt van de verdachte weggetrokken. Blijkens de medische verklaring d.d. 6 september 2010 is bij [benadeelde partij] op 29 mei 2010 een breuk van de onderkaak links en rechts geconstateerd.
Het hof acht op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte via het openstaande raam aan de bestuurderszijde door [benadeelde partij] op/tegen het hoofd is geslagen, nu dit raam blijkens de camerabeelden dicht was toen de verdachte de deur van zijn taxi opende, uitstapte en [benadeelde partij] sloeg. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het raam aan de bestuurderszijde getint van kleur is, waardoor een kleurverschil zichtbaar is, hetgeen ook blijkt uit de foto's in het dossier behorend bij het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden d.d. 19 juli 2010 (blz. 7 en 8). Het hof acht het niet mogelijk dat het raam door de verdachte tijdens het uitstappen dicht is gedaan, gelet op de zeer korte tijd die het openen van het portier en het uitstappen in beslag heeft genomen.
Het hof gaat er om deze redenen vanuit dat [benadeelde partij] tot tweemaal toe hard tegen de zijkant van de auto heeft geslagen.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat de verdachte, die zich eerder reeds geconfronteerd had gezien met de aangeschoten [benadeelde partij] en diens metgezel, zich zeer kort nadat hij zich van hen had verwijderd - waarbij hij blijkens de camerabeelden kennelijk onbedoeld en onbewust over [benadeelde partij]s voet was gereden - andermaal met [benadeelde partij] geconfronteerd zag, waarbij [benadeelde partij] een helm gooide richting verdachtes auto, agressief op die auto kwam afgerend en twee harde klappen gaf op de zijkant van die auto.
Het hof is van oordeel dat aldus sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes taxi, waaruit bovendien een onmiddellijk dreigend gevaar van aanranding van de zich daarin bevindende verdachte, tegen wie de agressie duidelijk was gericht, kon volgen. De verdachte mocht zich onder de gegeven omstandigheden tegen deze aanranding en dreigende aanranding verdedigen, nu naar het oordeel van het hof, in aanmerking genomen de aanwezigheid van de potentiële klanten dicht naast de auto, niet kan worden gezegd dat de verdachte zich van [benadeelde partij] had kunnen en moeten verwijderen door weg te rijden.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden leidt het hof af dat de verdachte in reactie op het gedrag van het slachtoffer met een ruk het portier van zijn auto heeft geopend, uit de auto is gestapt en de aangever een klap/stomp in het gezicht heeft gegeven.
Gelet op de gevolgen die die klap of stomp, al dan niet in combinatie met de daardoor veroorzaakte val, voor [benadeelde partij] heeft gehad, moet die klap evenwel dusdanig krachtig zijn geweest, dat de verdachte daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Niet valt immers in te zien dat de verdachte niet had kunnen volstaan met een minder harde klap of een duw tegen de borst van [benadeelde partij]. Uit het feit evenwel dat op de camerabeelden zichtbaar is dat de verdachte snel uit zijn auto stapt en direct slaat of stompt en dat hij daarna door omstanders wordt gekalmeerd en van [benadeelde partij] en vervolgens ook nog van De Wit wordt weggetrokken, in combinatie met het feit dat de verdachte eerder wel in staat was gebleken zich rustig van [benadeelde partij] en De Wit te verwijderen, leidt het hof af dat er bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding door [benadeelde partij] veroorzaakt en dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het gevolg daarvan is geweest. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van noodweerexces.
De verdachte is derhalve ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en moet dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op het voorgaande behoeven de subsidiair door de raadsman gedane verzoeken tot nader onderzoek geen bespreking meer.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.922,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte ten bedrage van € 1.355,- van de vordering van de benadeelde partij en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
Nu de verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij], in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz,
mr. H.M.A. de Groot en mr. J.M. van de Poll, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2012