ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0402

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003024-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van buurman met gevolgen voor de lichamelijke integriteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van mishandeling van zijn buurman op 24 november 2009 te Noordwijk. De verdachte had, na een aanrijding met de auto van de aangever, deze met gebalde vuist in het gezicht geslagen, wat leidde tot letsel bij de aangever. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat de aangever met gebalde vuist op hem afkwam. Het hof oordeelde echter dat de reactie van de verdachte disproportioneel was en dat er minder gewelddadige middelen beschikbaar waren om het dreigende gevaar af te wenden. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 400,-, bij gebreke van betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003024-11
Parketnummer: 09-647536-11
Datum uitspraak: 3 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juni 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 400,-, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2009 te Noordwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), meermalen, althans eenmaal (telkens) al dan niet met gebalde vuist in diens gezicht althans tegen diens hoofd en/of tegen diens borst, althans tegen diens lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2009 te Noordwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]) meermalen met gebalde vuist in diens gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Door en namens de verdachte zijn - verkort en zakelijk weergegeven - de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. De verdachte stak samen met zijn hond een uitrit over. De verdachte hoorde een auto optrekken en zag deze auto vanaf zijn linkerkant op hem afkomen. Hij schrok daarvan en draaide zich al wegspringend om in de richting van de auto. De verdachte werd door de auto geraakt op zijn rechterscheenbeen, ten gevolge waarvan hij een schaafwond heeft opgelopen. De verdachte schrok van de aanrijding. Als gevolg daarvan gaf hij een klap op de auto. De bestuurder van de auto, de aangever
[benadeelde partij], stapte daarop uit zijn auto en kwam met gebalde vuist op de verdachte af. De verdachte heeft zich daartegen verweerd door de aangever met gebalde vuist in diens gezicht te slaan. Daardoor viel de aangever terug in (de richting van) zijn auto. Vervolgens kwam de aangever opnieuw met gebalde vuist uit (de richting van) de auto. Omdat de aangever telkens weer op de verdachte af bleef komen, heeft de verdachte hem meermalen geslagen.
De verklaring van de verdachte wordt op een aantal onderdelen ondersteund door de zich in het dossier bevindende verklaringen van de moeder en de broer van de verdachte ([getuige 1] en [getuige 2]). De aangever heeft daarentegen een andere lezing van de gebeurtenissen gegeven, die kort gezegd hierop neerkomt dat de verdachte de confrontatie met hem heeft opgezocht en het initiatief heeft genomen tot de toepassing van fysiek geweld, zonder dat de aangever daar aanleiding toe had gegeven.
Door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende processtukken staat naar 's hofs oordeel vast dat er reeds enkele jaren sprake was van een gespannen burenrelatie tussen de verdachte en de aangever.
Op 24 november 2009 heeft de aangever met diens auto de verdachte geraakt. Niet aannemelijk is geworden, dat dit opzettelijk is gebeurd. Ook ging het om een lichte botsing. Als er al letsel bij de verdachte is ontstaan ten gevolge van de botsing, gaat het hooguit om een schaafwond op diens rechterscheenbeen. De verdachte heeft als reactie op de aanrijding op de auto van de aangever geslagen.
Het hof volgt in zoverre de lezing van de verdachte dat het, gelet op de bovengenoemde getuigenverklaringen, aannemelijk acht dat de aangever, na de klap van de verdachte op de auto, is uitgestapt. De getuige
[getuige 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aangever vervolgens met opgeheven hand op de verdachte is afgelopen, waarna de verdachte de aangever een klap heeft gegeven. Volgens de aangever betrof het een vuistslag op het linkeroog, waardoor hij volledig 'dizzy' werd en waardoor de bril van de aangever is vernield. Volgens de aangever zijn hem hierna meerdere vuistslagen in het gezicht toegebracht. De aangever is vervolgens weggereden, zo blijkt ook uit de verklaring van [getuige 1].
Bij de dokterspost zijn er bij de aangever diverse kneuzingen en schrammen in het gezicht geconstateerd. Er moesten voorts drie hechtingen worden aangebracht in het gezicht van de aangever. Tevens had de aangever een bloedneus.
Bij de verdachte is geen letsel geconstateerd, met uitzondering van de bovengenoemde schaafwond die volgens de verdachte door de aanrijding is ontstaan.
Ten aanzien van het beroep op noodweer
Het handelen van de aangever (namelijk het met opgeheven hand op de verdachte afkomen) levert naar 's hofs oordeel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte op waartegen verdediging door de verdachte gerechtvaardigd is. De reactie van de verdachte voldoet naar het oordeel van het hof evenwel niet aan de daaraan te stellen eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof acht de reactie van de verdachte - te weten het meermalen (blijkens de verwondingen van het slachtoffer met kracht) met gebalde vuist in het gezicht slaan - op het handelen van het slachtoffer - te weten het met opgeheven hand op de verdachte afkomen - disproportioneel. Niet aannemelijk is geworden dat er voor de verdachte geen andere, minder gewelddadige middelen waren om het onmiddellijk dreigende gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf af te wenden. De verdachte had de dreigende vuistslag kunnen afweren of het slachtoffer kunnen wegduwen.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het beroep op noodweer.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces
Vooropgesteld wordt dat een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging niet strafbaar is indien die overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een door (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Deze hevige gemoedsbeweging dient van doorslaggevend belang te zijn geweest voor de grensoverschrijdende gedraging van de verdachte (Hoge Raad 13 juni 2006, NJ 2006, 343 en Hoge Raad 12 december 2006, NJ 2007, 245).
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk 'onmiddellijk gevolg' sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 8 april 2008, LJN: BC4459).
Het hof wil op zichzelf wel aannemen dat de verdachte angst voelde op het moment dat het slachtoffer met opgeheven hand op hem afkwam, en dat er mitsdien sprake was van een zekere, door een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, gemoedsbeweging.
Het hof is evenwel van oordeel dat het niet aannemelijk is dat deze gemoedsbeweging dermate heftig is geweest dat er sprake is geweest van het door artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht geëiste doorslaggevende causale verband tussen deze angst en het grensoverschrijdende gedrag van de verdachte. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte de aangever aan het begin van de confrontatie een harde vuistslag heeft gegeven in diens gezicht, zodanig dat diens bril op diens oog werd geslagen en de aangever het hierboven beschreven letsel opliep, terwijl de aangever op dat moment niet meer had gedaan dan met opgeheven hand op de verdachte aflopen in reactie op de klap die de verdachte op de auto van de aangever had gegeven.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,-, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurman. Aldus heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict, te weten het beschadigen van een auto. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.173,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde - nu mogelijk sprake is van medeschuld van de benadeelde partij - een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aangezien door de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien,
mr. H.M.A. de Groot en mr. J.M. van de Poll, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2012.