Rolnummer: 22-001900-10
Parketnummer: 09-560678-08
Datum uitspraak: 3 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortejaar] 1975,
volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verblijvende op het adres:
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van19 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg onder feit 3 gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [benadeelde partij 1], meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of op de hand heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn stiefkind, althans een persoon, te weten [benadeelde partij 2], tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2012 bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken, waartoe hij heeft aangevoerd dat de aangiftes in beginsel weliswaar bruikbaar zijn voor het bewijs, maar dat gelet op de veroordeling van de ex-echtgenote van de verdachte voor meineed en voorts gezien de inhoud van de brief die de moeder van de ex-echtgenote van de verdachte heeft geschreven sprake is van valse aangiftes, waardoor zij voor het bewijs moeten worden uitgesloten. Overig bewijs is volgens de raadsman niet voorhanden, nu de dochter door haar moeder is beïnvloed, er geen foto's beschikbaar zijn van het beweerde letsel van de ex-echtgenote en van de door de politie in het huis aangetroffen toestand en de verdachte het hem ten laste gelegde ontkent.
Het hof overweegt als volgt:
De politie is op 24 januari naar het huis van de verdachte gegaan aan de Rietgorsstraat 7 te Den Haag, na een melding van mishandeling van vrouw en kinderen door de bewoner. Aldaar zegt de daar aanwezige man (het hof begrijpt: de verdachte) tegen de politie dat er ruzie is geweest en zegt een jongedame dat zij is mishandeld door haar stiefvader, tijdens welke mishandeling haar bril kapot is gegaan, en dat zij heeft gezien dat haar moeder door haar stiefvader is geslagen. De politie treft in een slaapkamer een geheel vernielde commode aan en op de grond een kapotte mobiel.
Een in het huis aanwezige jongen verklaart dat hij heeft gezien dat zijn oom (het hof begrijpt: de verdachte) zijn moeder heeft geslagen.
De aanwezige vrouw verklaart dat ze die avond door haar man is mishandeld.
De verbalisant ziet en voelt een zwelling aan de linkerzijde van het hoofd van de vrouw en ziet dat deze zwelling een rode kleur had.
De verbalisant ziet een rode plek op het linkerjukbeen van de dochter. Van deze kwetsuur bevindt zich een foto in het dossier.
De politie neemt verder waar dat twee knokkels van de rechterhand van de verdachte beschadigd zijn.
De ex-echtgenote van de verdachte en zijn stiefdochter hebben aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte. Zij hebben verklaard dat de verdachte de handelingen zoals ten laste gelegd heeft verricht, waarbij zij pijn en letsel hebben opgelopen. Zij hebben over en weer gezien dat de ander door de verdachte werd geslagen. De dochter heeft nog verklaard dat toen zij werd geslagen haar bril op de grond viel en dat de verdachte haar telefoon heeft afgepakt, deze door midden brak en op de grond liet vallen.
Als getuige ter terechtzitting van de rechtbank hebben aangeefsters hun verklaring in grote lijnen bevestigd.
De verdachte heeft verklaard dat er ruzie is geweest en dat hij mogelijk zijn stiefdochter met een nagel heeft geraakt.
Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande in beginsel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte hetgeen hem is ten laste gelegd heeft begaan.
De omstandigheid dat noch van het letsel van de ex- echtgenote van verdachte, noch van de in het huis aangetroffen toestand foto's beschikbaar zijn, doet niet af aan dit oordeel, gelet op hetgeen door de verbalisanten op ambtseed is gerelateerd en ook gelet op de belastende verklaringen die jegens verdachte zijn afgelegd door zijn ex-echtgenote en zijn stiefdochter .
Het hof overweegt voorts dat, in het licht van hetgeen daartoe is aangevoerd, geen aanleiding bestaat te oordelen dat de stiefdochter van de verdachte onder invloed van haar moeder in strijd met de waarheid zou hebben verklaard, waarbij het hof haar verklaring, al direct bij binnenkomst van de politie, mee in aanmerking neemt.
Ook in de omstandigheid dat de ex-echtgenote voor meineed is veroordeeld wegens de valse verklaringen die zij heeft afgelegd omtrent de passages in een brief die zij deels al dan niet zou hebben geschreven en waarin in de richting van haar man wraak en schandaal worden aangekondigd, ziet het hof geen grond om aan te nemen dat zij en ook haar dochter valse aangifte hebben gedaan.
Immers, als overwogen, vast staat op grond van de op ambtseed gerelateerde waarnemingen van verbalisanten, dat de beide aangeefsters verwondingen hebben en dat er zoals verdachte heeft erkend op 24 januari 2008 ruzie is geweest.
Dat zij die verwondingen zichzelf of elkaar zouden hebben toegebracht, zoals de verdachte heeft aangegeven, acht het hof onaannemelijk.
Voorts dateert de brief die onderwerp was van de meineed door de ex-echtgenote uit 2006, zoals door haar onweersproken is verklaard, en raakt hij weliswaar de verhouding tussen de verdachte en zijn toen nog echtgenote, maar heeft de brief feitelijk verder niet van doen met de ruzie op 24 januari 2008 heeft plaatsgevonden.
Voorts valt niet in te zien dat de brief en de in relatie tot die brief gepleegde meineed van de ex-echtgenote, de aangifte van de stiefdochter tot vals zou bestempelen.
Ook de brief van de moeder van de ex-echtgenote aan deze, waarin de moeder zich negatief uitlaat over onder meer (Franse) mannen, haar aanspoort tegen haar man te strijden en zelfs opmerkt dat zij weet dat hij haar niet heeft geslagen, kan op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat de meergenoemde aangiftes vals zijn. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat in deze brief niet feitelijk wordt gerefereerd aan de ruzie die op 24 januari 2008 heeft plaatsgevonden, waarvan de moeder van de ex-echtgenote ook geen getuige is geweest.
Het hof overweegt tot slot dat aan de overtuiging van het hof heeft bijgedragen dat de verdachte daarnaar ter zitting door het hof gevraagd geen of geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven over hoe het bij de ex-echtgenote op 24 januari 2008 waargenomen letsel, de kapotte commode, de kapotte gsm, de verwondingen aan zijn rechterhand, kortom hoe de hiervoor omschreven huiselijke situatie zoals door de politie aangetroffen op 24 januari 2008 is ontstaan.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat indien en voor zover de verdachte, naar hij heeft verklaard, in de ruzie die was ontstaan door zijn ex-echtgenote en stiefdochter zelf ook is geslagen, zulks niet zonder meer afdoet aan de door hem jegens hen gepleegde mishandeling.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, [benadeelde partij 1], meermalen, tegen het hoofd en op de hand heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 24 januari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn stiefkind [benadeelde partij 2], tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2012 als verweer naar voren gebracht dat sprake is van noodweer of noodweer-exces, aangezien de verdachte door zijn ex-echtgenote en zijn grote en zware dochter, werd aangevallen waarop hij zich moest verdedigen.
Het hof verwerpt dit verweer nu niet is gebleken noch nader is onderbouwd - ook niet door verdachte, alhoewel ter zitting in hoger beroep daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - hoe de beweerde aanval zou hebben plaatsgevonden.
Naar oordeel van het hof is aldus niet aannemelijk geworden dat zich een situatie van noodweer heeft voorgedaan.
Het hof verwerpt het verweer.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is zowel het bewezen verklaarde als de verdachte strafbaar.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zowel zijn toenmalige echtgenote als zijn stiefdochter.
Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Daarnaast veroorzaken misdrijven als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij in het algemeen.
Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat verdachte en zijn echtgenote inmiddels zijn gescheiden, de omgangsregeling met zijn kinderen en het contact daarover met zijn toenmalige echtgenote goed verloopt en ook gelet op de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 juni 2012 niet eerder en ook niet nadien is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het opgetreden tijdsverloop en zal 3 (drie) dagen voorwaardelijke gevangenisstraf minder opleggen dan gelet op alle omstandigheden van het geval hier eigenlijk gepast zou zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 ( achttien) dagen
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2012.
Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest te ondertekenen.