4. De rechtbank heeft met betrekking tot het verzoek van belanghebbende overwogen:
”(…)
2.12 Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit [Besluit proceskosten bestuursrecht] kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
2.13 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [belanghebbende] in aanmerking komt voor vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten, dat het door [belanghebbende] overgelegde taxatierapport kwalificeert als een deskundigenverslag als bedoeld in het onder 2.12 genoemde artikel van het Besluit en dat het aantal te vergoeden uren voor het opstellen van het deskundigenverslag zes bedraagt.
2.14 Met betrekking tot het onder 2.7 vermelde geschilpunt overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit wordt de vergoeding van de ter zake van het opstellen van een deskundigenverslag gemaakte kosten vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. In artikel 3, eerste lid, onder a, van de laatstgenoemde wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur tarieven voor de vergoedingen voor werkzaamheden worden vastgesteld. Die algemene maatregel van bestuur is het Btiz [Besluit tarieven in strafzaken 2003].
2.15 Artikel 6 van het Btiz luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
’Voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, geldt, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur.’
2.16 In de Nota van Toelichting bij het Btiz wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
’In dit artikel is opgenomen de inhoud van artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het ingetrokken besluit. Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.’
2.17 Gelet op het vorenoverwogene, met name gelet op hetgeen is opgenomen in de Nota van Toelichting bij het Btiz, is de rechtbank van oordeel dat, anders dan [belanghebbende] meent, bij de beslechting van het geschilpunt omtrent het te vergoeden uurtarief gekeken dient te worden naar de aard van de werkzaamheden die zijn verricht bij het opstellen van het (…) taxatierapport en, indien de werkzaamheden als van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn aan te merken, naar de mate daarvan. De verrichte werkzaamheden voor het opstellen van het taxatierapport acht de rechtbank niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. De rechtbank is van oordeel dat de door [de inspecteur] toegekende vergoeding naar een uurtarief van € 50 niet blijk geeft van een onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 6 van het Btiz en voorts ook recht doet aan de verrichte werkzaamheden. Aan het vorenstaande doet, gezien het forfaitaire karakter van het Besluit, niet af dat de taxateur in de onderhavige zaak daadwerkelijk een uurtarief van € 80 in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het taxatierapport.
2.18 Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar naar behoren gemotiveerd. De rechtbank volgt [belanghebbende] dan ook niet in zijn opvatting dat [de Inspecteur] bij het doen van uitspraak op bezwaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden. Ook in zoverre faalt het beroep van [belanghebbende].
2.19 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
(…)”