ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9469

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.243/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. Stollenwerck
  • M. Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beschikking inzake kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin hij werd verplicht om € 400,-- per maand te betalen als kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind. De man was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Hij stelde dat hij in financiële problemen verkeerde en dat zijn draagkracht niet was beoordeeld in de eerdere procedure. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken en betoogd dat hij wel degelijk in staat was om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de man bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. Het hof heeft daarom besloten de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen totdat op het hoger beroep in de hoofdzaak is beslist. De behandeling van de zaak zal op een later moment worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 23 mei 2012
Zaaknummer : 200.104.243/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-8214
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.R. Schenkhuizen te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. T.G. Brown-Knip te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 21 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
27 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage, ingeschreven bij het hof onder zaaknummer 200.104.241/01. De man heeft tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 27december 2011 ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.104.243/01.
De moeder heeft op 11 april 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 29 maart 2012 een faxbericht met bijlage;
- op 3 april 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 3 mei 2012 mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de door de man met ingang van 18 juni 2011 te betalen bijdrage ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), bepaald op € 400,-- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN
DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN
BESCHIKKING
1. In geschil is thans de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De man verzoekt het hof de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen.
4. De man stelt dat onverkorte tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking ertoe zal leiden dat hij in nog grotere betalingsmoeilijkheden komt te verkeren dan thans reeds het geval is. Hij komt maandelijks te kort om de lopende lasten te voldoen en is nauwelijks in staat om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft van zijn werkgever vernomen dat zijn tijdelijke dienstverband niet zal worden omgezet in een vast dienstverband en dat die arbeidsovereenkomst definitief eindigt met ingang van 1 september 2012. Hij heeft geen uitzicht op een andere baan. Met ingang van 1 september 2012 verwacht hij in de WW terecht te komen. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de moeder als niet onrechtmatig of ongegrond toegewezen, zonder te beschikken over de financiële gegevens van de man. Het verzoek van de moeder tot het betalen van een bijdrage van € 400,-- per maand is als onweersproken - de man is in eerste aanleg niet verschenen - door de rechtbank toegewezen. De door de moeder gestelde draagkracht van de man is in eerste aanleg noch onderbouwd noch onderzocht en de thans door hem in hoger beroep overgelegde financiële bescheiden maken voldoende duidelijk dat sprake is geweest van een feitelijke misslag.
5. De moeder heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. Ter terechtzitting is namens de moeder gesteld dat de man wel degelijk voldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie te betalen.
6. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, LJN: BC 5012):
(i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van de degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
7. Een uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - toekomt.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de bestreden beschikking klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag. Naar het oordeel van het hof zijn na de bestreden beslissing wel feiten en omstandigheden aan het licht gekomen die kunnen rechtvaardigen dat van de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgeweken.
9. De man heeft zijn belang bij de schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad als volgt - kort samengevat - gemotiveerd. In de eerste aanleg is het verzoek van de moeder als onweersproken toegewezen en is zijn draagkracht derhalve niet beoordeeld. Door de uitvoering van de bestreden beschikking komt hij financieel in grote problemen terwijl uit de door hem in hoger beroep overgelegde bescheiden en overigens aangevoerde gronden blijkt dat hij geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te betalen.
10. De moeder heeft daar tegenover gesteld dat de man in een bepaalde periode geen huur hoefde te betalen en in die periode in ieder geval draagkracht had. Bovendien heeft zij kanttekeningen gezet bij dan wel betwist zij de door de man gestelde lasten. Zij heeft inkomen uit een deeltijd dienstverband. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij een aanvullende uitkering uit hoofde van de Wet Werk en Bijstand ontvangt. Zij heeft inmiddels het LBIO ingeschakeld om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te verhalen.
11. De vooromschreven belangen afwegend komt het hof tot het oordeel dat het belang van de man bij schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de man toewijzen en de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking schorsen.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN
BESCHIKKING
Het hof:
schorst de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking totdat op het hoger beroep in de zaak onder nummer 200.104.241/01 is beslist;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Stollenwerck en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2012.