ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9374

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.991-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de noodzaak van onderzoek door Jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die door de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage was verleend. De moeder van de kinderen heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van 17 november 2011, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder stelt dat de situatie inmiddels is verbeterd en dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen. Ze heeft aangegeven dat ze hulp heeft ingeschakeld na het overlijden van de vader van de kinderen en dat ze nu weer een stabiele situatie heeft. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Jeugdzorg heeft echter betoogd dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Ze wijzen erop dat de moeder onvoldoende betrokken is bij de ontwikkeling van de kinderen en dat er geen mogelijkheid is geweest om een omgangsregeling vast te stellen. De pleegmoeder van een van de kinderen heeft ter zitting verklaard dat het goed gaat met de minderjarige, maar dat er zorgen zijn over wat de minderjarige vertelt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing niet in staat was om een veilige thuisbasis te bieden en dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over haar huidige situatie.

Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk blijft in het belang van hun verzorging en opvoeding. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en het hof ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden voor verder onderzoek. De beslissing van het hof is genomen op 9 mei 2012, waarbij de rechters de belangen van de minderjarigen voorop hebben gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 9 mei 2012
Zaaknummer : 200.101.991/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-2855
[de moeder],
thans wonende te [plaats], voorheen te [plaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland te Lelystad,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [A],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [A],
2. de pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [B],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [B];
3. pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [C],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [C];
4. pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [D],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [D].
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 14 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
17 november 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 22 maart 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 20 februari 2012 een brief van 17 februari 2012 met bijlagen;
- op 28 maart 2012 een brief van 27 maart 2012 met bijlagen;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 5 april 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 5 april 2012 een brief van diezelfde datum ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 11 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer A. de Groote (gezinsvoogd) en de heer J. Ghiraw (mediator) namens Jeugdzorg;
- mevrouw [X], de pleegmoeder van [A].
De pleegouders van [B], [C] en [D] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, verlengd de machtiging de minderjarigen:
- [A], geboren op [datum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna ook: [A]),
- [B], geboren op [datum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna ook: [B]),
- [C], geboren op [datum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna ook: [C]) en
- [D], geboren op [datum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna ook: [D])
gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de periode van 23 november 2011 tot 23 november 2012, zulks ter effectuering van de indicatiebesluiten van 10 oktober 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de periode van 23 november 2011 tot 23 november 2012.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen. Ter terechtzitting heeft de moeder subsidiair verzocht de zaak aan te houden met opdracht aan Jeugdzorg om na te gaan of de minderjarigen teruggeplaatst kunnen worden.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair ongegrond te verklaren, met zoveel nodig bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat Jeugdzorg geen enkele hulp heeft geboden aan haar en de minderjarigen. Hierdoor heeft zij niet de kans gekregen om zichzelf te bewijzen. De moeder wijst erop dat zij in 2008, toen zij in crisis geraakte na het overlijden van de vader van de minderjarigen, op eigen initiatief hulp heeft ingeschakeld, hetgeen goed heeft geholpen. Zij is dan ook leerbaar gebleken, aldus de moeder. Ook heeft Jeugdzorg volgens de moeder niet getracht om te werken aan een terugplaatsing van de minderjarigen of aan omgang tussen haar en de minderjarigen. De moeder betwist dat zij de intentie heeft gehad om de minderjarigen te ontvoeren. Voorts is de moeder van mening dat zij weldegelijk bereikbaar is en was. Zij heeft drie telefoonnummers en een e-mailadres aan Jeugdzorg doorgegeven. Ook heeft zij meegedeeld dat zij destijds bij haar vader in [woonplaats] is gaan inwonen. Verder stelt de moeder dat er geen sprake is van een onveilige thuissituatie. Zij woont inmiddels in [provincie], alwaar haar broer ook woont. Ook heeft zij een relatie. Haar leven is weer op orde. Tot slot stelt de moeder dat de ondertoezichtstelling – en de mogelijke ambulante hulp van Vitree – voldoende waarborg kan bieden voor het belang van de minderjarigen. Ter zitting van het hof heeft de moeder verklaard dat zij inmiddels contact met haar twee oudste kinderen heeft gehad.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de gronden voor de machtigingen uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Jeugdzorg voert daartoe aan dat de moeder ernstig in gebreke blijft waar het gaat om sensitiviteit richting de minderjarigen en betrokkenheid bij de ontwikkeling van de minderjarigen. Ook is zij niet bereikbaar voor de betrokken hulpverlening, waardoor er geen mogelijkheid is geweest om de moeder bij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te betrekken, een samenwerkingsrelatie met de moeder op te bouwen en samen met haar te kijken naar wat de minderjarigen nodig hebben. Om diezelfde reden is er volgens Jeugdzorg ook geen mogelijkheid geweest tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen en is het organiseren van de hulpverlening omtrent de minderjarigen ernstig vertraagd. Verder is er geen mogelijkheid geweest om de leefomstandigheden van de moeder te bekijken, nadat de minderjarigen uit huis waren geplaatst. De moeder toonde tot voor kort zeer weinig initiatief en had geen voornemens om in contact te komen met de minderjarigen via de gezinsvoogd. Voorts wijst Jeugdzorg erop dat de moeder de zorgen over de minderjarigen bagatelliseert. Zij neemt hiermee opnieuw een zorgelijke houding aan en ziet haar aandeel in de ontstane situatie niet in, aldus Jeugdzorg. Ter zitting van het hof heeft Jeugdzorg nog verklaard dat recentelijk een kennismakingstraject is opgestart. Het is de bedoeling dat de moeder en de minderjarigen één keer in de drie weken contact met elkaar zullen hebben, waarna een evaluatie zal plaatsvinden en de mogelijkheden tot structureel contact zullen worden nagegaan, aldus Jeugdzorg.
6. De pleegmoeder heeft ter zitting van het hof meegedeeld dat [A] een moeilijke start in hun pleeggezin heeft gehad, maar dat het inmiddels goed gaat. Wel maakt zij zich zorgen over hetgeen [A] haar vertelt. [A] heeft ongeveer zes keer per jaar contact met de andere minderjarigen, aldus de pleegmoeder.
7. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:261
lid 1 BW slechts kan worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzit¬ting is het hof gebleken dat de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing van de minderjarigen onvoldoende in staat is geweest om de minderjarigen een veilige thuisbasis te bieden en de zorg en opvoeding te geven die zij nodig hebben. Hierdoor hebben de minderjarigen schade ondervonden. Het hof sluit niet uit dat de moeder, ten gevolge van het overlijden van de vader van de kinderen, in een crisis is beland, die zij thans heeft overwonnen, dan wel bezig is te overwinnen. Het hof constateert tegelijkertijd dat er nauwelijks iets bekend is over de situatie van de moeder sinds zij is verhuisd naar [provincie] en sinds zij een nieuwe partner heeft. Deze nieuwe omstandigheden rondom de moeder zijn nog niet door Jeugdzorg onderzocht. Gelet op het gebrekkige opvoedingsklimaat zo als zich dat tijdens de crisis in het verleden heeft gepresenteerd en het feit dat in de huidige situatie nog geen duidelijkheid bestaat omtrent de opvoedingsvaardigheden en de leefsituatie van de moeder, acht het hof het op dit moment niet verantwoord om de minderjarigen bij de moeder terug te plaatsen. Daarbij komt dat de minderjarigen, behoudens een recent bezoek van de moeder aan haar twee oudste kinderen, al geruime tijd geen omgang met hun moeder hebben gehad. Terugplaatsing zou – ook indien de moeder benodigde zorg en opvoeding kan geven – gefaseerd dienen plaats te vinden.
9. Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Daarmee is nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing. Het hof ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Pannekoek-Dubois en Van Dijk, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2012.