ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9373

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.096-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Lückers
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgang van biologische vader; ontvankelijkheid en family life; omgang in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot omgang van de biologische vader met zijn minderjarige kind. De biologische vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoeken tot het vaststellen van een omgangsregeling en een informatieregeling. De biologische vader stelde dat hij recht had op omgang met de minderjarige, omdat er een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen bestond. Hij voerde aan dat hij vanaf de geboorte van de minderjarige betrokken wilde zijn en bereid was de moeder financieel te ondersteunen.

De moeder daarentegen betwistte de nauwe persoonlijke betrekking en stelde dat een omgangsregeling voor onrust zou zorgen in haar gezin met de juridische vader. Het hof overwoog dat op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek een kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht hebben op omgang. Het hof concludeerde dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de aanwezigheid van een nauwe persoonlijke betrekking, gezien de affectieve relatie tussen de biologische vader en de moeder tijdens de zwangerschap en de betrokkenheid van de biologische vader bij de geboorte.

Echter, het hof oordeelde dat omgang thans in strijd was met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De spanningen tussen de biologische vader en de moeder zouden voor onrust zorgen in het gezin van de moeder, wat schadelijk zou zijn voor de minderjarige. Bovendien was de biologische vader niet verschenen ter zitting, waardoor het hof niet kon beoordelen hoe hij de situatie zou verbeteren. Het hof heeft daarom het verzoek van de biologische vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 9 mei 2012
Zaaknummer : 200.101.096/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-1313
[de biologische vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de biologische vader,
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.P. van Elswijk te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de juridische vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de juridische vader,
advocaat mr. A.P. van Elswijk te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De biologische vader is op 26 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 december 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de biologische vader:
- op 9 februari 2012 een brief van 8 februari 2012 met bijlagen;
- op 21 februari 2012 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 27 februari 2012 een brief van 24 februari 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad in het kader van deze procedure geen onderzoek heeft verricht en niet ter terechtzitting zal verschijnen.
Van de advocaat van de biologische vader is het hof op 3 april 2012 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen, waarbij is medegedeeld dat hij en de biologische vader niet ter terechtzitting zullen verschijnen.
De zaak is op 4 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder en de juridische vader, bijgestaan door hun advocaat;
-
De advocaat heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de biologische vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en tot vaststelling van een informatieregeling met betrekking tot na te noemen minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Vast staat dat partijen een affectieve relatie gehad waaruit de minderjarige is geboren.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de biologische vader en de minderjarige [naam], geboren [in] 2009 te Rotterdam (hierna: de minderjarige).
2. De biologische vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw beschikkende een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht met de minderjarige vast te stellen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De biologische vader stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op omgang met de minderjarige, omdat er tussen hem en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. De biologische vader stelt daartoe dat hij al vanaf de geboorte te kennen heeft gegeven de minderjarige te willen erkennen en dat hij belast wil worden met het gezag over de minderjarige. Ook heeft hij bereidheid getoond om de moeder met financiële middelen te ondersteunen bij de opvoeding van de minderjarige, aldus de biologische vader. Volgens de biologische vader zijn de communicatieproblemen tussen hem en de moeder niet dusdanig ernstig dat er geen omgang mogelijk zou kunnen zijn tussen hem en de minderjarige.
5. De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, die recht geeft op een omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige. Zij betwist dat de biologische vader intensieve belangstelling voor de minderjarige heeft getoond. Verder wijst de moeder erop dat een omgangsregeling voor aanmerkelijke onrust zal zorgen in het gezin van de moeder en de juridische vader, hetgeen niet in het belang van de minderjarige is.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben een kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht op omgang elkaar. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien sprake is van één van de in het derde lid van gemeld artikel opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Ontvankelijkheid
7. Naar het oordeel van het hof bieden de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en de minderjarige. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Partijen hebben meer dan 3 jaar met elkaar samengewoond, binnen welke relatie de moeder zwanger geraakt is van de biologische vader. De biologische vader heeft zich onder meer op de komst van de baby voorbereid door een muur van de babykamer te schilderen en de meubels voor de babykamer in elkaar te zetten. Ook hebben partijen samen een geboortekaartje opgesteld. Toen de moeder 32 weken zwanger was, is de relatie tussen partijen verbroken. Na de geboorte van de minderjarige heeft de moeder het geboortekaartje aan de biologische vader toegezonden, waarna de biologische vader een felicitatiekaart heeft gestuurd. Voorts heeft de biologische vader de bereidheid getoond om de moeder met financiële middelen te ondersteunen bij de opvoeding van de minderjarige. Dat de financiële bijdrage van de biologische vader door de moeder is teruggestort, maakt dat niet anders. De biologische vader heeft na de geboorte van de minderjarige ook een verzoek tot omgang met de minderjarige aan de moeder gedaan. Het vorenstaande in aanmerking nemende, waarbij er dus sprake is geweest van een affectieve relatie tussen partijen, ook tijdens het grootste deel van de zwangerschap en de door de biologische vader zowel tijdens als na de zwangerschap getoonde wil een rol te spelen in het leven van de minderjarige, brengen het hof tot het oordeel dat de biologische vader in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat. Het hof acht de biologische vader dan ook ontvankelijk in zijn verzoek om een omgangsregeling.
8. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof echter van oordeel dat omgang tussen de biologische vader en de minderjarige thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat – gezien de huidige spanningen tussen de moeder en de biologische vader – omgang tussen de minderjarige en zijn biologische vader voor aanmerkelijke onrust zal zorgen in het gezin van de moeder, hetgeen zijn weerslag op de minderjarige zal hebben. Voorts neemt het hof bij zijn beslissing mee dat de biologische vader zonder opgaaf van reden niet ter terechtzitting is verschenen, waardoor het hof niet in de gelegenheid geweest van hem te vernemen hoe hij verbetering denkt te brengen in de huidige situatie en invulling denkt te geven aan de omgangsregeling. Het hof zal het verzoek van de biologische vader tot vaststelling van een omgangsregeling derhalve afwijzen.
9. Het hof beslist mitsdien als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de biologische vader, strekkende tot het vaststellen van een omgangsregeling, af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Lückers en Jansen, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2012.