GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.071.446/01
Rolnummer rechtbank : 887404
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellant in het principaal appel,
verweerder in het (deels voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L. van de Vrugt te Amsterdam,
dVISION AUTOMATISERINGSBUREAU B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het (deels voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna te noemen: dVision,
advocaat: mr. J.P. Heering te 's-Gravenhage.
Voor de gang van zaken tot 28 september 2010 wordt verwezen naar het arrest van die datum, waarbij een comparitie van partijen werd gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 11 november 2010. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven vier grieven aangevoerd. dVision heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijke) eis in incidenteel appel. In het incidenteel appel heeft dVision twee grieven aangevoerd, waarop [appellant] heeft geantwoord bij memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel. Vervolgens hebben partijen onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
In het principaal en incidenteel appel
1. De in het bestreden tussenvonnis van 12 maart 2009 opgenomen 'vaststaande feiten' staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Het geschil tussen partijen betreft, kort gezegd, de afrekening na het einde van [appellant]s dienstbetrekking bij dVision. Blijkens de grieven over en weer is in hoger beroep nog discussie over de volgende posten:
(a) De aanvulling op zijn WW-uitkering gedurende drie maanden tot 100% van zijn laatstverdiende loon; dit betreft een bedrag van € 3.287,17 bruto.
(b) Een 13e maand over de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007 ten bedrage van in totaal € 13.950,-- bruto.
(c) Onkostenvergoedingen voor telefoon en andere kosten ten bedrage van € 1.742,07 netto.
(d) De gevorderde wettelijke verhoging van 50% over (a), (b) en (c).
3. De rechtbank heeft post (a) toegewezen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente.
Post (b) is door de rechtbank afgewezen.
Post (c) is, na getuigenverhoren, eveneens afgewezen, nadat het beroep van dVision op verrekening met een tegenvordering met een door dVision betaalde garagerekening voor de privé-auto van [appellant] door de rechtbank was gehonoreerd.
De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten gecompenseerd.
4. [appellant] klaagt in het principaal appel met grief I over de afwijzing van post (b). De grieven II en III bevatten klachten over de afwijzing van post (c) en de aanvaarding van het beroep van dVision op verrekening, terwijl met grief IV wordt geklaagd over de matiging van de wettelijke verhoging (post d) tot 10 %. In het incidenteel appel klaagt dVision met grief 1 over toewijzing van post (a), terwijl zij een voorwaardelijke grief 2 heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] voorshands bewijs heeft geleverd van zijn aanspraken met betrekking tot post (b). De grieven in het principaal en incidenteel appel zullen, gelet op hun verwevenheid, gezamenlijk worden behandeld.
5. De hiertegen gerichte grief 1 in het incidenteel appel van dVision faalt. Het hof is het eens met de rechtbank en neemt de overwegingen van de rechtbank terzake (in de eerste alinea van het kopje 'Aanvulling WW' op bladzijde 3 van het tussenvonnis van 12 maart 2009) over. Het in hoger beroep door dVision aangevoerde maakt dit niet anders.
6. De rechtbank heeft terzake als uitgangspunt genomen dat [appellant], met name op basis van schriftelijke stukken (namelijk de vermelding "dertiende maand" op de salarisspecificaties) voorshands het bewijs had geleverd van het, onafhankelijk van de winst van dVision, bestaan van een aanspraak op een dertiende maand in de betreffende jaren. Nadat DVision in de gelegenheid was gesteld hiertegen tegenbewijs te leveren, heeft de rechtbank dVision in dit tegenbewijs geslaagd geoordeeld.
[appellant] klaagt met zijn grief I over laatstbedoelde beslissing. Deze grief faalt. Het hof is het met de rechtbank eens dat de bewijslast (en dus ook het bewijsrisico) op [appellant] rust. Ook is het hof het met de rechtbank eens dat dVision het tegenbewijs heeft geleverd. Het hof deelt ook de argumenten van de rechtbank terzake (rechtsoverwegingen onder het kopje 'De dertiende maand' vanaf de derde alinea in het eindvonnis van 21 mei 2010). Ter aanvulling hierop wordt nog overwogen dat toereikend is dat dVision het voorshands geleverde bewijs ontzenuwt. Hierin is dVision, met name gelet op de weergegeven getuigenverklaringen, geslaagd. Duidelijk is hieruit naar voren gekomen dat de uitkering aan het eind van het jaar een variabel karakter had en onder omstandigheden zelf geheel achterwege bleef. Dit strookt met de stelling van dVision dat de uitkering aan het eind van het jaar geen vast onderdeel van het salaris was en afhankelijk was van het bedrijfsresultaat. Onder deze omstandigheden komt het hof niet toe aan de beoordeling van grief 2 in het voorwaardelijk incidenteel appel.
7. De hoogte van de gevorderde onkostenvergoeding is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat dVision in 2004 een bedrag van ruim € 3.400,--, te vermeerderen met BTW, heeft betaald wegens een reparatie aan de auto van [appellant] (een Alfa Romeo 2.0 T. Spark 16V). Kern van de discussie tussen partijen is de vraag of dVision recht heeft op terugbetaling van genoemd bedrag wegens deze reparatie en zij aldus dit bedrag op goede gronden heeft verrekend met (onder meer) vordering (c).
dVision stelt primair dat zij laatstbedoeld bedrag aan [appellant] heeft geleend en dat dit bedrag in de loop der tijd is verrekend, welke verrekening uiteindelijk in september 2007 is voltooid. [appellant] daarentegen betoogt dat destijds door dVision deze nota is betaald zonder over terugvordering te praten. In geval van een lening zou het voor de hand hebben gelegen dat deze afspraken op papier zouden zijn gezet en dat tevens een eventuele afbetalingsregeling zou zijn getroffen. Volgens [appellant] was het in het bedrijf gebruikelijk dat werknemers zo nu en dan iets werd toegestopt, terwijl hij bovendien bij de uitvoering van zijn werkzaamheden gebruik maakte van zijn privé-auto. De nota diende dan ook gezien te worden als gewoon onderhoud van het wagenpark. Hij ging er dan ook van uit dat ook deze reparatie voor rekening van het bedrijf zou zijn. De salarisstroken zijn op dit punt onduidelijk, aldus nog steeds [appellant]. Als getuige heeft [appellant] onder meer verklaard: "dVision had er belang bij dat ik mobiel bleef om klanten te kunnen bezoeken. Dat was een bedrijfsbelang en daarom is die rekening betaald. (...)Er is niet over gesproken wat de grondslag van de betaling van de garagerekening was door de heer […]. Hij heeft alleen gezegd 'ik regel het wel'. Ik ben er daarom vanuit gegaan dat ik het bedrag van de reparatie niet hoefde te betalen of terug te betalen. In het verleden heb ik wel eens geld geleend en terugbetaald.(...) De heer […] heeft nooit tegen mij gezegd dat het om een lening ging."
8. De rechtbank heeft de door dVision gestelde geldlening niet bewezen geacht. Wél heeft zij na een subsidiair beroep van dVision op onverschuldigde betaling (ambtshalve) ongerechtvaardigde verrijking aangenomen. Over dit oordeel klaagt [appellant] met zijn grief III.
9. In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof om redenen van proceseconomie eerst de primaire grondslag 'geldlening' onderzoeken. In de visie van [appellant] is de betaling van zijn auto gedaan uit bedrijfsbelang en mocht hij er op rekenen dat hij het betreffende bedrag niet hoefde terug te betalen. Het hof kijkt hier anders tegenaan, zoals hierna zal worden toegelicht.
10. In feite komt de stelling van [appellant] erop neer dat er (i) ofwel sprake is van een vergoeding/schenking in natura, (ii) ofwel sprake is van bedrijfsbelang waarbij hij er op mocht rekenen dat hij niet terug hoefde te betalen.
Ad (i). Allereerst verdient opmerking dat gesteld noch gebleken is waarom dVision jegens [appellant] tot een dergelijke vrijgevigheid (van meer dan een bruto maandsalaris) bereid zou zijn. Bovendien is niet uitgelegd waarom deze vergoeding dan kennelijk niet fiscaal is belast. Het hof wijst er in verband met dit laatste op dat [appellant] de opmerkingen terzake van dVision onweersproken heeft gelaten (zie conclusie na enquête tevens houdende overlegging van stukken en aanvulling verweer van 24 december 2009 onder 16 en de akte van 18 februari 2010 onder 10).
Ad (ii). Ten aanzien van het bedrijfsbelang wordt opgemerkt dat [appellant] reeds een kilometervergoeding van de werkgever ontving waarmee de autokosten in beginsel gedekt horen te zijn. Voorts valt (in lijn met het voorgaande) niet in te zien op grond waarvan [appellant] een dergelijk gebaar van zijn werkgever mocht verwachten. Zelfs indien de heer [...] zou hebben gezegd 'dat regel ik wel' - hijzelf heeft overigens als getuige verklaard dat hij aan [appellant] heeft gevraagd hoe hij dat ging aflossen - dan nóg valt niet in te zien waarom [appellant] deze opmerking had mogen opvatten als een vrijgevigheid uit bedrijfsbelang. Deze opmerking kan immers even goed worden opgevat als een aanbod om het bedrag voor te schieten en uit te lenen. Nu het bovendien ging om een zeer fors bedrag had [appellant], zonder nadere bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken, in redelijkheid een dergelijke vrijgevigheid niet uit deze woorden mogen afleiden. Hier komt bij dat, zoals [appellant] erkent, het wel vaker voorkwam dat dVision aan werknemers - ook aan hem - bedragen uitleende, die uiteraard terugbetaald moesten worden. Tot slot heeft dVision onweersproken gesteld dat andere leningen aan [appellant] nooit op papier zijn gezet, zodat het argument van [appellant] 'dat er terzake niets op papier is gezet' (weergegeven in rechtsoverweging 7) geen toegevoegde waarde heeft. Al met al heeft dVision hiermee het begin van bewijs geleverd dat sprake is van een lening.
11. Wanneer in het licht van het voorgaande de getuigenverklaringen worden bezien, komt het hof, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat dVision wel degelijk is geslaagd in het bewijs van een lening. [...] - zijn verklaring als administrateur van dVision en vader van de eigenaar […] zal met behoedzaamheid worden beoordeeld - heeft gedetailleerd verklaard over de gang van zaken en de afspraken met [appellant] over aflossing, terwijl […] het verhaal van zijn vader 'van horen zeggen' enigszins ondersteunt, evenals getuige […] die verklaart over een ruzie tussen [...] en [appellant] over de terugbetaling van het bedrag voor de auto van [appellant]. Hier komt bij dat er bovendien in de loop der jaren inhoudingen zijn verricht door dVision op het salaris van [appellant] en wel zodanig, dat het bedrag (exclusief BTW) per september 2007 geheel was verrekend. Hier staat in feite slechts de verklaring van [appellant] tegenover, die blijkens rechtsoverweging 10 te licht is bevonden. Getuige […] heeft op dit punt niets kunnen verklaren.
12. Het voorgaande betekent dat dVision zich ten aanzien van post (c) terecht op verrekening heeft beroepen. De beslissing van de rechtbank zal daarom worden bekrachtigd. Nadere bespreking van de grieven II en III kan bij gebrek aan belang achterwege blijven.
13. Grief IV van [appellant], die gericht is tegen de matiging van de wettelijke verhoging tot 10% wordt verworpen. Ook het hof ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding tot matiging tot 10%. Hetgeen [appellant] terzake heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.
14. De slotsom van het voorgaande is dat de grieven over en weer falen, althans geen verdere bespreking behoeven. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. De vordering tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van het bestreden vonnis is betaald, dient gelet op het voorgaande te worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel, dVision in die van het incidenteel appel.
In het principaal en incidenteel appel
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van dVision tot op heden begroot op € 263,-- aan verschotten en € 2.316,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt dVision in de kosten van het incidenteel appel, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 632,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.J. van der Ven en G.R.B. van Peursem, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.