GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.069.074/01
Rolnummer rechtbank : 90230 / HA ZA 97-3669
DUPONT DE NEMOURS (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
appellante,
hierna te noemen: DuPont,
advocaat: mr. G. Klink te Amsterdam,
DURA VERMEER ONDERGRONDSE INFRA B.V.,
voorheen genaamd Vermeer Leidingen B.V. en daarvoor Aannemingsmaatschappij Vloeigas Leidingen B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Dura Vermeer,
advocaat: mr. E. Grabandt te ’s-Gravenhage.
Bij dagvaarding van 2 februari 2010 heeft DuPont hoger beroep ingesteld van de vonnissen van 2 november 2005 en 4 november 2009 van de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen DuPont als eiseres en Dura Vermeer als gedaagde. Bij memorie van grieven tevens vermeerdering van eis (met producties) heeft DuPont vijf grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, waarbij zij tevens haar eis heeft vermeerderd. Dura Vermeer heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Ter terechtzitting van 18 oktober 2011 hebben partijen hun standpunten aan de hand van pleitnotities mondeling toegelicht, DuPont bij monde van haar advocaat mr. Klink voornoemd en Dura Vermeer bij monde van mr. H.A. van Ramshorst, advocaat te Amsterdam. Voorafgaande aan het pleidooi heeft DuPont nog een aanvullend rapport van Tebodin d.d. 16 augustus 2011 overgelegd. Van het pleidooi is een proces-verbaal opgemaakt.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank in haar tussenvonnis van 31 augustus 2000 onder 2 vastgestelde feiten. Het hof verwijst hierbij naar zijn arrest van 12 december 2002, welk arrest is gewezen op het (eerdere) hoger beroep van bedoeld tussenvonnis.
2. Het hof gaat voorts uit van de eis van DuPont zoals zij deze bij memorie van grieven heeft vermeerderd.
3. In deze zaak gaat het, kort en zakelijk weergegeven, om het volgende.
3.1 DuPont heeft in 1995 opdracht gegeven voor de levering en installatie van een ondergronds koelwatersysteem op haar bedrijfsterrein. De pijpleidingen voor dit koelwatersysteem zijn ontworpen en geleverd door Versteden Kunststoftechniek B.V. (hierna: Versteden), voor de aanleg van het koelwatersysteem heeft DuPont een aannemingsovereenkomst gesloten met Dura Vermeer (destijds geheten Aannemingsmaatschappij Vloeigas Leidingen B.V.).
3.2 Op 11 november 1996 trad een lekkage in één van de pijpleidingen op. Na onderzoek bleek dat de pijpleidingen nummers 1 en 3, die samen 90% van het koelwatersysteem vormden, niet voldeden aan de daaraan te stellen normen.
Op 29 november 1996 heeft, op korte afstand van de eerste lekkage, wederom een lekkage plaatsgevonden, dit maal in een koppeling (welke twee pijpleidingdelen met elkaar verbindt) met het nummer 3B. In deze koppeling zat een scheur. Gebleken is dat deze koppeling niet juist was gemonteerd, in die zin dat de pees waarmee de koppeling trekvast wordt gemaakt niet volledig was aangebracht.
3.3 DuPont heeft vervolgens besloten om het ondergrondse koelwatersysteem te vervangen door een nieuw bovengronds systeem.
3.4 Bij het opgraven van het ondergrondse koelwatersysteem in het najaar van 1997 bleek dat een niet gering deel van de koppelingen niet juist was gemonteerd, en dat van die onjuist gemonteerde koppelingen de koppeling met nummer 201B ook lekkage vertoonde.
3.5 In deze procedure heeft DuPont aanvankelijk zowel Versteden als Dura Vermeer aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de gebreken in het koelwatersysteem. Gedurende de procedure in eerste aanleg heeft DuPont met Versteden een schikking getroffen. In dit hoger beroep is uitsluitend nog de vordering op Dura Vermeer aan de orde. DuPont stelt zich op het standpunt dat Dura Vermeer (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de door DuPont gemaakte herstelkosten ter zake van de lekkage op 29 november 1996, het in de herstelperiode door DuPont geleden omzetverlies en de kosten van de vervanging van het gebrekkige koelwatersysteem door een nieuw bovengronds systeem.
3.6 Vast staat dat Dura Vermeer een aantal koppelingen van het ondergrondse leidingsysteem niet goed heeft gemonteerd, waarmee zij toerekenbaar tekort is geschoten jegens DuPont bij de aanleg van het koelwatersysteem en aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door DuPont geleden schade. Aan de orde is nog de vraag of de lekkage van 29 november 1996 (mede) is veroorzaakt door de onjuiste montage van de koppeling, en - indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord - de hoogte van de aan Dura Vermeer toe te rekenen schade.
3.7 De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 4 november 2009, na deskundigenbericht door dr. ir. H. Bos, geoordeeld dat noch de lekkages noch de vervanging van het koelwatersysteem zijn veroorzaakt door de onjuiste montage van de koppelingen, en heeft de vorderingen van DuPont jegens Dura Vermeer op deze punten afgewezen. Wel heeft de rechtbank aan DuPont een bedrag van € 34.914,63 toegewezen wegens de gemaakte kosten van onderzoek naar schade en aansprakelijkheid.
4. Het hof stelt vast dat tegen de toewijzing door de rechtbank van voormeld bedrag van € 34.914,63 wegens de gemaakte kosten van onderzoek naar schade en aansprakelijkheid door Dura Vermeer geen grieven of bezwaren zijn gericht, zodat dat deel van de vordering geen onderdeel vormt van de rechtsstrijd in hoger beroep.
De beoordeling van het causaal verband tussen het onjuist monteren van koppelingen en de lekkage van 29 november 1996
5. Bij de beoordeling van het geschil gaat het hof er thans met partijen van uit dat de eerste lekkage in het koelwatersysteem van 11 november 1996, veroorzaakt is door een mechanische beschadiging van de koelwaterleiding en geen verband houdt met de onjuiste montage van de koppelingen door Dura Vermeer. DuPont heeft haar vordering tot schadevergoeding op dit punt beperkt tot de lekkage van 29 november 1996. Aan de orde is derhalve de vraag of deze lekkage, die plaats vond in de koppeling 3B, in causaal verband staat met de onjuiste montage van die koppeling.
6. Het hof stelt voorop dat aan het onderzoek en de rapportage van een door de rechter, in overleg met partijen, benoemde deskundige in beginsel een zwaarwegende bewijskracht toekomt, aangezien hij – anders dan door partijen zelf ingeschakelde deskundigen – geacht moet worden niet alleen deskundig maar bovendien onpartijdig te zijn. Dit neemt uiteraard niet weg dat het partijen vrij staat om tegen het rapport van de gerechtelijk deskundige gemotiveerde bezwaren aan te voeren, waarop door de rechter beslist moet worden. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank de vorderingen van DuPont afgewezen op grond van haar waardering van de deskundigenrapporten van dr. ir. H. Bos (hierna: Bos). DuPont heeft in hoger beroep de rapporten van Bos op een aantal punten bestreden, onder overlegging van een contra-expertise van Tebodin. Hierop heeft Dura Vermeer te kennen gegeven dat zij zich kan vinden in de rapporten van Bos, en heeft zij van haar kant de contra-expertise van Tebodin bestreden onder overlegging van een rapport van Lievense. DuPont heeft tenslotte bij pleidooi in hoger beroep nog een nadere reactie van Tebodin overgelegd, die door Dura Vermeer eveneens is betwist.
7. Het hof is met de rechtbank en met Dura Vermeer van oordeel dat de rapporten van Bos in zijn algemeenheid voldoende duidelijk, gemotiveerd en onderbouwd zijn, en ziet vooralsnog geen aanleiding om deze rapporten aan te merken als kwalitatief onder de maat en buiten beschouwing te laten. Dat Tebodin kritiek heeft op de rapporten van Bos en tot andere onderzoeksbevindingen komt doet daar vooralsnog niet aan af, mede gelet de gemotiveerde betwisting van de visie van Tebodin door Lievense en het gegeven dat Tebodin een partijdeskundige is. Dit betekent niet dat de contra-expertise van Tebodin niet serieus wordt genomen. Afhankelijk van de beoordeling van de grieven zal het hof beoordelen of de rapporten van Bos op de relevante punten in het licht van de rapporten van Tebodin en Lievense voldoende duidelijk zijn of dat het hof behoefte heeft aan nadere deskundige voorlichting.
8. Het hof ziet aanleiding om eerst de subsidiaire klacht van grief II te behandelen, inhoudende dat – uitgaande van de rapporten van Bos – de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de lekkages (mede) zijn veroorzaakt door de onjuiste montage van de pezen. DuPont wijst er in haar grief onder meer op dat, ook als er van moet worden uitgegaan dat de lekkages een gevolg zijn van de door Bos gestelde combinatie van factoren - een onjuist ontwerp van de pijpleidingen en de onjuiste montage van de pezen in de koppelingen - Dura Vermeer op grond van artikel 6:102 lid 1 eerste zin BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele schade (HR 24 december 1999, NJ 2000,351).
9. Met betrekking tot het causaal verband tussen de onjuist gemonteerde koppelingen en de lekkage van 29 november 1996 heeft de rechtbank aan Bos de volgende vraag gesteld:
“1. Bestaat naar uw mening tussen de onjuist gemonteerde koppelingen en de lekkages een oorzakelijk verband? Verzocht wordt bij de beantwoording van deze vraag (mede) te betrekken het ontwerp van de leidingen, de kwaliteit van de gebruikte leidingen, het gebruik van de leidingen, het tijdsverloop tussen oplevering van de leidingen en de lekkages, de aard van de lekkages en de (door (hof:) Dura Vermeer) gestelde afwezigheid van lekkages bij andere onjuist gemonteerde koppelingen, alsmede eventuele andere mogelijke oorzaken van de lekkages.”
De deskundige heeft hierop in zijn rapport van 16 december 2007 het volgende antwoord gegeven:
“Onjuist gemonteerde koppelingen kunnen de mogelijke lekvrije koppelings rotatie limiteren. Hierdoor kan de door zettingen opgelegde rotatie de koppeling ‘overroteren’ waardoor lekkage optreedt. Ook kan overmatige ovalisatie van de buis (door bv buiging of gronddruk) de druk op de pakking reduceren waardoor lekkage optreedt.”
10. Bos heeft zijn rapport van 16 december 2007 als volgt gemotiveerd, kort en zakelijk samengevat:
- Er zijn drie mogelijke oorzaken bij een dergelijk koelwater systeem die tot falen kunnen leiden: (1) ontwerpfouten waarbij het ontwerp niet voldoet aan de eisen; (2) productiefouten waarbij de individuele pijp componenten niet voldoen aan de bij het ontwerp veronderstelde sterkte eigenschappen; (3) installatiefouten waardoor het geïnstalleerde systeem niet overeenkomt met het ontwerp;
- Zowel Buis 1 als Buis 3 voldoen niet aan de eisen, de spanningen zijn te hoog voor een langdurige blootstelling aan deze belasting;
- Zowel in omtreks richting als in axiale richting overschrijdt de spanning op sommige plaatsen en voor sommige buizen de toelaatbare waarden. Dit is in ieder geval niet toelaatbaar voor langdurig gebruik en kan ook op korte termijn tot falen van de buis leiden. De uitgevoerde berekeningen laten tenminste zien dat zowel de buis als de leidingloop niet bijzonder geschikt zijn voor de opgelegde belastingen. De spanningen in omtreksrichting leiden voor buis 1 en 3 tot overschrijding van de toegestane waarde. De axiale spanningen zijn hoog bij aftakkingen, in het bijzonder in de buurt van de richtingsveranderingen;
- Falen van componenten is dikwijls te wijten aan het gelijktijdig optreden van een aantal effecten, een overbelasting van de buis in combinatie met een minder exemplaar is dikwijls een oorzaak van een falen;
- Tijdens installatie geïntroduceerde afwijkingen van de in het ontwerp gemaakte veronderstellingen kunnen aanleiding geven tot grote afwijkingen in de materiaalspanningen. Opnieuw geldt ook hier dat falen van glasvezelversterkte componenten dikwijls is te wijten aan het gelijktijdig optreden van meerdere effecten, een overbelasting van de buis door onnauwkeurige installatie in combinatie met een minder exemplaar kan een oorzaak van falen zijn;
- In het geval het systeem wordt uitgevoerd met trekvaste koppelingen kan er bij het ontwerp van uit worden gegaan dat de koppelingen een geringe rotatie toelaten. Door middel van deze rotatie kunnen oneffenheden in de belasting worden opgenomen. Indien echter de koppelingen onjuist zijn gemonteerd of indien de benodigde rotaties groter zijn dan de mogelijkheden van de koppelingen kunnen herverdelingen van de belastingen optreden hetgeen tot overbelasting van componenten kan leiden.
11. In zijn aanvullende rapport van 21 juli 2008 heeft Bos, kort en zakelijk samengevat, nog de volgende aanvullende motivering gegeven:
- De lekdichtheid van dit type koppelingen wordt gegarandeerd door de aanwezigheid van een of twee rubber O-ringen (de pakking) die in een groef in de pijp zijn aangebracht en bij de montage worden samengedrukt tegen de binnenzijde van de mof. De zogenaamde pees is voor de afdichting van ondergeschikt belang. De pees vergrendelt de koppeling en voorkomt het zogenaamde uitschuiven onder axiale belasting. Bij een relatieve rotatie van de twee in de koppeling verbonden delen vervormt de door de O-ringen af te dichten spleet van cirkelvormig naar ovaal. Bij een geringe rotatie wordt de hierdoor ontstane extra ruimte door expansie van de samengedrukte O-ring opgenomen. Daarom leidt een geringe rotatie van de koppeling in het algemeen niet tot lekkage. Bij verdere (extreme) rotatie kan echter de ruimte tussen de O-ring en de overliggende wand van de mof zo ruim worden dat de expansie van de ring zo groot moet worden dat onvoldoende druk tussen ring en wand overblijft om de afdichting te handhaven. Dan zal lekkage optreden.
- Dit bovengenoemde verschijnsel kan zich voordoen bij extreme rotatie onder belasting maar kan vanzelfsprekend ook geïnitieerd zijn bij de installatie doordat bijvoorbeeld de twee te verbinden delen bij de montage onvoldoende goed zijn uitgelijnd;
- De pees wordt gemonteerd in een uit twee delen bestaande groef. Een deel van de groef is aangebracht in de mof en een complementair deel van de groef is gefreesd in de pijp. Indien deze twee groeven recht tegenover elkaar zitten kan de pees juist in de groef worden geschoven/geslagen. De pees levert zelf geen bijdrage in de afdichting. Indien een pees niet geheel in de verbinding is geschoven kan dit het gevolg zijn van een reeds aanwezige koppeling rotatie zodat de twee delen van de groef over een deel van de omtrek niet langer tegenover elkaar zitten. Een andere mogelijkheid is dat de pees in de groef teveel wrijving ondervindt en niet zonder knikken verder kan worden ingeslagen;
- Onjuist gemonteerde koppelingen kunnen tot lekkage leiden. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt hangt van de combinatie met andere factoren af, bijvoorbeeld het al dan niet optreden van verdere opgedrongen koppelingrotatie tijdens bedrijf of juist buiging ten gevolg van strekking van de koppeling onder inwendige druk;
- Uit berekeningen bleek dat de tijdens ontwerpcondities optredende axiale leidingspanning op een aantal plaatsen de langdurig toelaatbare waarden overschrijdt. Dit betekent niet dat op die betreffende locaties onmiddellijk leidingbreuk optreedt maar het leerde ons wel dat dit aspect gedurende het ontwerp proces niet was bekeken. Dit betekende ook automatisch dat de rotatie van de koppelingen voor dit systeem niet in detail was bekeken, en dat de toepassing van de koppeling op basis van ervaring was gebeurd. Ervaring leert dat koppelingrotatie tot falen kan leiden maar dat dit niet noodzakelijk altijd hoeft te gebeuren. Vele op ervaring uitgelegde systemen functioneren naar wens. Er kan daarom geen directe een op een relatie worden gelegd tussen verkeerd gemonteerde koppelingen en het optreden van lekkages. De combinatie van slechte montage en grote opgelegde rotatie zal in het algemeen echter wel tot falen leiden. Maar ook dan geldt dat dit niet onmiddellijk falen hoeft te zijn maar dat de lekkage zich eerst na enige tijd kan voordoen namelijk eerst nadat de andere component in het faalproces, de koppelingrotatie, voldoende tijd heeft gehad om zich te ontwikkelen;
- De pees vergrendelt de verbinding en brengt de axiale belastingen over. Bij een onvolledig ingebrachte pees zullen de axiale belastingen daarom niet gelijkmatig over de omtrek van de buis zijn verdeeld. Indien grote axiale belastingen aanwezig zijn zullen hierdoor locaal grote trekspanningen in de leidingwand aanwezig kunnen zijn. Deze kunnen de toelaatbare waarden overschrijden en kunnen tot korte of lange duur falen leiden. Ook hiervoor geldt dus dat alleen de combinatie van grote axiale trekkrachten of buigende momenten in combinatie met de onvolledig actieve pees tot overbelasting van de wand kan leiden.
- Natuurlijk draagt een onjuiste installatie bij aan de kwetsbaarheid van het systeem. Maar het is vrijwel altijd een combinatie van factoren die een failure veroorzaakt. Zoals bij iedere installatie is ook deze installatie niet foutloos uitgevoerd. Maar in onze optiek is het de combinatie van het onvoldoende degelijk ontwerp en de niet foutloze installatie die tot het falen heeft geleid.
12. Het hof concludeert op grond van de rapporten van Bos, dat het koelwatersysteem verschillende zwakke punten/gebreken vertoonde. Er was volgens Bos sprake van (in elk geval) zowel ontwerpfouten als installatiefouten. Buis 1 en Buis 3 voldeden niet aan de daaraan te eisen. Zowel de buizen als de leidingloop waren niet bijzonder geschikt voor de opgelegde belastingen. Zowel in omtreks richting als in axiale richting overschreed de spanning op sommige plaatsen en voor sommige buizen de toelaatbare waarden. Verder staat vast dat een aantal koppelingen niet juist was gemonteerd. Indien de koppelingen onjuist zijn gemonteerd of indien de benodigde rotaties groter zijn dan de mogelijkheden van de koppelingen, kunnen herverdelingen van de belastingen optreden wat tot overbelasting van componenten kan leiden. De pees in de koppeling vergrendelt de verbinding en brengt de axiale belastingen over. Bij een onvolledig ingebrachte pees zullen de axiale belastingen daarom niet gelijkmatig over de omtrek van de buis zijn verdeeld. Indien grote axiale belastingen aanwezig zijn zullen hierdoor locaal grote trekspanningen in de leidingwand aanwezig kunnen zijn. Deze kunnen de toelaatbare waarden overschrijden en kunnen tot korte of lange duur falen leiden.
13. Het hof stelt vast dat Bos in zijn rapporten op meerdere plaatsen benadrukt dat het falen van het systeem, te weten de lekkage, naar zijn ervaring vrijwel altijd nooit aan één enkele oorzaak kan worden toegerekend maar dat sprake is van een combinatie van factoren. De conclusie van Bos op bladzijde 10 van zijn aanvullend rapport, welke conclusie gebaseerd is op zijn ruime ervaring, is dat het in het onderhavige geval de combinatie van het onvoldoende degelijk ontwerp en de niet foutloze installatie is geweest die tot het falen heeft geleid. Het hof acht deze conclusie overtuigend en neemt deze over. Dit betekent dat voldoende aannemelijk moet worden geacht dat de onjuiste montage van de koppelingen een mede-oorzaak is geweest van de lekkage op 29 november 1996. Het feit dat de lekkage is opgetreden in de koppeling 3B, die bovendien een scheur vertoonde, en het feit dat ook de andere lekkende koppeling 201B onjuist was gemonteerd, ondersteunen deze conclusie.
14. Het betoog van Dura Vermeer dat, gelet op de korte tijdspanne en de korte afstand tussen de lekkage van 11 november 1996 en 29 november 1996, niet uitgesloten kan worden geacht dat de lekkage in de koppeling 3B van 29 november 1996 is veroorzaakt door de herstelwerkzaamheden die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de lekkage van 11 november 1996, wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Hiervoor is geen enkele concrete aanwijzing in de stukken te vinden. Het enkele feit dat sprake is van een korte tijdspanne en een korte afstand tussen de beide lekkages is hiervoor onvoldoende.
15. Ook het in hoger beroep door Dura Vermeer ingenomen standpunt, onder verwijzing naar het rapport van Lievense, dat de lekkages van november 2006 hun oorzaak vonden in de slechte eigenschappen van buis 3, een te dunne wand en een te grote flexibiliteit die hebben geleid tot een deformatie en vervolgens tot lekkage van de koppeling, wordt gepasseerd. Het hof acht de rapporten van Bos, die overigens ook door Dura Vermeer worden onderschreven, op dit punt duidelijk en overtuigend.
16. Uit het bovenstaande vloeit voort, zoals DuPont terecht betoogt, dat Dura Vermeer op grond van artikel 6:102 lid 1 eerste zin BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele schade die DuPont heeft geleden als gevolg van de lekkage van 29 november 1996 (HR 24 december 1999, NJ 2000,351). Grief II slaagt in zoverre, en behoeft voor het overige geen behandeling. Grief I behoeft bij gebrek aan belang geen verdere bespreking. Uit het gedeeltelijk slagen van grief II volgt dat ook grief III terecht is voorgesteld. Het hof heeft geen behoefte aan nadere deskundige voorlichting op dit punt.
17. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen zodat DuPont zich (gespecificeerd en onderbouwd) kan uitlaten over de hoogte van de schade die zij in haar bedrijf heeft geleden als gevolg van de lekkage van 29 november 1996. Het hof acht een gedeeltelijke verwijzing naar de schadestaatprocedure wat betreft de gestelde omzetschade, zoals door DuPont gevorderd, om proceseconomische redenen niet opportuun. Dura Vermeer heeft terecht gewezen op het lange tijdsverloop sinds de lekkage in 1996, op grond waarvan moet worden aangenomen dat DuPont in staat moet worden geacht haar schade inmiddels te begroten.
Wat betreft de gevorderde herstelkosten heeft DuPont reeds een aantal facturen overgelegd (productie 22 bij inleidende dagvaarding), die door Dura Vermeer zijn betwist. DuPont wordt verzocht deze facturen nader toe te lichten, nu hieruit vooralsnog niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat ze alle (geheel of gedeeltelijk) betrekking hebben op kosten die gemaakt zijn als gevolg van de lekkage op 29 november 1996. Wat betreft de door DuPont gevorderde omzetschade tijdens de herstelperiode van de lekkage wijst het hof er op dat DuPont slechts aanspraak kan maken op de binnen haar eigen bedrijf gederfde winst. Ook deze schade dient zij voldoende te motiveren en te onderbouwen.
Dura Vermeer kan hierop vervolgens bij akte reageren.
Het hof gaat er van uit dat partijen hun aktes tevoren over en weer aan elkaar doen toekomen, zodat zij in staat zijn om in hun aktes tegelijkertijd ook te re- en te dupliceren.
De schade verband houdende met de algehele vervanging van het ondergrondse koelwatersysteem door een bovengronds systeem
18. Grief IV richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.5.3 van haar vonnis van 4 november 2009 dat herstel van de onjuist gemonteerde koppelingen door Dura Vermeer mogelijk was geweest, en dat de vordering tot vergoeding van de kosten van de algehele vervanging van het koelwatersysteem door een bovengronds systeem moet worden afgewezen. Grief V richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.6.4 van ditzelfde vonnis dat de (fictieve) kosten van herstel van de koppelingen niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de vervanging van het gehele systeem (ook) noodzakelijk was vanwege de slechte kwaliteit van de gebruikte buizen en het systeem ook daadwerkelijk is vervangen, zodat de onjuiste montage van de koppelingen in deze omstandigheden niet tot schade heeft geleid.
19. Bij de beoordeling van de grieven IV en V stelt het hof voorop dat het hof in zijn eerdere arrest van 12 december 2002 heeft geoordeeld dat DuPont voldoende gemotiveerd had gesteld dat het niet meer mogelijk was het bestaande ondergrondse systeem te herstellen door de ondeugdelijk aangebrachte koppelingen op te sporen en deze alsnog duidelijk te monteren. Het hof heeft er daarbij op gewezen dat DuPont had gesteld dat, als gevolg van het feit dat éénderde van alle koppelingen op onjuiste wijze was gemonteerd, leiding en koppeling continu ongelijk werden belast en dat dit op den duur kon resulteren in beschadigingen (scheurtjes) in het systeem, waardoor volgens DuPont al het buismateriaal moest worden vervangen. Het hof heeft toen overwogen dat de rechtbank alsnog moest onderzoeken en beslissen of deze stelling van DuPont juist is.
20. De rechtbank heeft vervolgens in haar vonnis van 2 november 2005 aan de deskundige Bos de volgende vraag voorgelegd:
“Was het naar uw mening mogelijk geweest het bestaande ondergrondse systeem te herstellen door de koppelingen alsnog deugdelijk te monteren? Verzocht wordt bij de beantwoording van deze vraag (mede) te betrekken de stelling van DuPont dat, als gevolg van onjuiste montage van éénderde van de koppelingen, leiding en koppeling ongelijk werden belast waardoor op den duur beschadigingen (scheurtjes) in het systeem kunnen optreden.”
De deskundige beantwoordt de vraag of herstel van het bestaande ondergrondse systeem mogelijk was geweest bevestigend. Naar zijn oordeel was het ongetwijfeld mogelijk geweest de lekkende koppelingen door starre verbindingen (laminaten) te vervangen. Hij voegt hier aan toe dat daarbij wel gecontroleerd moet worden of de buig- en trekspanningen in de verbinding en in de pijp naast de verbinding niet te hoog zijn, maar schrijft daarbij dat een door zijn bedrijf Dynaflow uitgevoerde spanningsberekening laat zien dat het introduceren van een starre laminaatverbinding geen probleem is.
21. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.5.3 van haar vonnis van 4 november 2009 op basis van het rapport van Bos geoordeeld dat herstel van onjuist gemonteerde koppelingen mogelijk was geweest. Daarbij overweegt de rechtbank dat er, anders dan door DuPont is aangevoerd, geen sprake van was dat met de vaststelling dat een zeer substantieel aantal van de koppelingen ondeugdelijk was gemonteerd, tevens vast stond dat het systeem als zodanig niet meer vertrouwd kon worden. Door herstel van de koppelingen zou dit bezwaar ondervangen kunnen worden en zou ook het (door DuPont gestelde) lange termijnrisico van beschadigingen (scheurtjes) door ongelijke belasting kunnen worden voorkomen.
22. Grief IV richt zich tegen dit oordeel van de rechtbank met een aantal klachten. Het hof overweegt hierover als volgt.
23. Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief onder 39, dat DuPont het deskundigenrapport van Bos in zoverre als juist erkent dat een enkele onjuist gemonteerde koppeling kan worden vervangen door een starre laminaatverbinding. DuPont stelt echter dat dit niet betekent dat álle onjuist gemonteerde koppelingen door een starre laminaatverbinding hadden kunnen worden vervangen. Het hof kan DuPont hierin niet volgen. DuPont licht deze stelling niet nader toe en onderbouwt deze evenmin met (bijvoorbeeld) een contra-expertise, hetgeen gelet op het uitgebrachte rapport van Bos wel op haar weg had gelegen. Het hof ziet derhalve geen reden om te twijfelen aan het oordeel van Bos op dit punt dat de onjuist gemonteerde koppelingen hadden kunnen worden hersteld.
24. Ook de klacht van DuPont dat zij de opmerkingen van Bos met betrekking tot de spanningsberekeningen niet kan plaatsen, en dat zij niet beschikt over de berekening van Bos zodat zij deze ook niet kan controleren, wordt gepasseerd. Het had op de weg van DuPont gelegen om haar suggestie dat de berekening van Bos niet zou kloppen nader te motiveren en te onderbouwen, bijvoorbeeld middels een eigen berekening. Het enkele feit dat Bos zijn berekening niet bij zijn rapport heeft gevoegd is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid er van.
25. Voorts bevat de toelichting op de grief de klacht dat Bos weliswaar heeft gesteld dat herstel van de onjuist gemonteerde koppelingen mogelijk was, maar dat hij hierbij geen aandacht heeft besteed aan de effecten van de onjuist gemonteerde koppelingen op de rest van het leidingsysteem (koppelingen en buizen). In aansluiting hierop klaagt DuPont er over dat het oordeel van de rechtbank dat met vervanging van de koppeling door een starre laminaatverbinding het lange termijnrisico van beschadigingen door ongelijke belasting wordt voorkomen, niet volgt uit de rapporten van Bos.
Het hof stelt voorop dat het aan DuPont is om te bewijzen dat herstel van de onjuist gemonteerde koppelingen begin 1997 niet meer mogelijk was en al het buismateriaal moest worden vervangen omdat – zoals DuPont stelt – als gevolg van het feit dat éénderde van alle koppelingen op onjuiste wijze was gemonteerd, leiding en koppeling continu ongelijk werden belast hetgeen op den duur kon resulteren in beschadigingen (scheurtjes) in het systeem.
Het hof acht niet bewezen dat een dergelijke door DuPont gestelde schade aan het leidingsysteem (scheurtjes) zich begin 1997 al daadwerkelijk had voorgedaan. Gesteld noch gebleken is dat het leidingsysteem na opgraving is onderzocht, en dat daaruit is gebleken van schade (scheurtjes). Evenmin kan uit de rapporten van Bos of uit andere bewijsstukken (waaronder het rapport van Tebodin) met voldoende zekerheid worden afgeleid dat, gelet op de onjuiste montage van de koppelingen en de daardoor ontstane ongelijkmatige spanningen, redelijkerwijs aangenomen moet worden dat dergelijke schade (scheurtjes) begin 1997 aanwezig was of dat deze schade, ook na herstel van de koppelingen, alsnog verwacht kon worden. Bos heeft desgevraagd geconcludeerd dat naar zijn deskundig inzicht herstel van het systeem door het alsnog deugdelijk monteren van de koppelingen mogelijk was geweest. Dat Bos daarbij geen aandacht zou hebben besteed aan de effecten van de onjuist gemonteerde koppelingen op de rest van het leidingsysteem (koppelingen en buizen) acht het hof niet aannemelijk, aangezien de rechtbank dit punt uitdrukkelijk in de vraagstelling had vermeld en DuPont naar aanleiding van het concept rapport van Bos nog uitdrukkelijk heeft gevraagd of Bos kan aangeven of een onjuist geïnstalleerde koppeling kan leiden tot beschadiging van de koppeling en aansluitende buizen (scheuren). Bos heeft op deze vraag van DuPont in zijn aanvullend rapport geantwoord, kort weergegeven, dat ook bij een wél juist gemonteerde koppeling als gevolg van het ontwerp van het systeem (de layout) een excessieve relatieve rotatie van de door de koppeling verbonden buizen kan plaatsvinden waardoor lekkage kan optreden. Het hof leidt hieruit af dat de deskundige Bos het mogelijk acht dat het systeem als gevolg van excessieve spanningen kan beschadigen, maar dat voor zover hiervan in dit geval sprake is geweest of zal zijn niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of dit het gevolg is van de onjuiste montage van een aantal koppelingen of van excessieve spanningen als gevolg van één of meer andere oorzaken. Het hof wijst er in dit verband op dat uit het rapport van Bos blijkt dat het koelwatersysteem naast de onjuist gemonteerde koppelingen nog meer (ernstige) zwakke punten/gebreken vertoonde. Zo voldeed 90% van de buizen niet aan de daaraan te stellen normen, en was volgens Bos tevens sprake van fouten in het ontwerp van het leidingsysteem waardoor op sommige plaatsen in het systeem de spanning de toelaatbare waarden overschreed.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat DuPont er niet in is geslaagd om te bewijzen dat herstel van de onjuist gemonteerde koppelingen begin 1997 niet meer mogelijk was. Grief IV wordt derhalve verworpen.
26. Het hof passeert het bewijsaanbod van DuPont dat de onjuist gemonteerde koppelingen een negatief effect hebben gehad op de rest van het systeem en dat niet alle onjuist gemonteerde koppelingen door starre laminaatverbindingen konden worden hersteld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit bewijs geleverd kan worden door getuigen. Het hof acht zich voldoende deskundig voorgelicht.
27. De rechtbank heeft voorts in rechtsoverweging 2.6.4 van haar vonnis van 4 november 2009 ook de (fictieve) kosten van herstel van de koppelingen afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat uit de stellingen van DuPont volgt dat het systeem niet alleen vanwege de koppelingen vervangen moest worden maar ook vanwege het feit dat 90% van de buizen niet aan de normen voldeed, waaruit dient te worden afgeleid dat het gehele systeem vanwege de koppelingen en de buizen als onbetrouwbaar en niet reparabel werd beschouwd door DuPont. De onjuiste montage van koppelingen heeft naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet de basis kunnen vormen voor de beslissing om het gehele systeem te vervangen. Daarbij overweegt de rechtbank dat Dura Vermeer in januari 1997 een plan van aanpak voor een onderzoek naar de trekvastheid van alle verbindingen had voorgesteld waarop DuPont niet concreet is ingegaan. Gesteld noch gebleken is dat het plan van aanpak ondeugdelijk zou zijn. Doordat vervanging van het gehele systeem in de visie van DuPont (ook) noodzakelijk was vanwege de gebruikte buizen en het systeem ook daadwerkelijk is vervangen, heeft de onjuiste montage van koppelingen in deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet tot schade geleid.
28. Grief V richt zich tegen dit oordeel van de rechtbank. Het hof overweegt hierover het volgende.
29. De klacht in de grief dat de onjuiste montage wel degelijk tot schade heeft geleid, welke schade volgens DuPont reeds is ontstaan voor en onafhankelijk van het herstel van de koppelingen, wordt verworpen. Zoals het hof bij de beoordeling van grief IV heeft overwogen, is niet komen vast te staan dat het leidingsysteem als gevolg van de door de onjuiste montage van een aantal koppelingen opgetreden ongelijkmatige/te hoge spanningen begin 1997 reeds daadwerkelijk was beschadigd, noch dat - zo er al sprake was van enige beschadiging - de onjuiste montage van een deel van de koppelingen daarbij gelet op de ernstige overige gebreken aan het leidingsysteem een relevante (mede-) oorzaak is geweest. Het beroep van DuPont op art. 6:102 BW gaat hier om die reden niet op.
30. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de onjuiste montage van de koppelingen redelijkerwijs niet basis kon vormen voor de beslissing van DuPont begin 1997 tot vervanging van het gehele koelwatersysteem door een nieuw bovengronds systeem. Dat éénderde van alle koppelingen onjuist gemonteerd was bleek overigens ook pas bij de opgraving van het systeem eind 1997, nadat het bovengrondse systeem al was aangelegd.
31. DuPont kan geen aanspraak maken op vergoeding door Dura Vermeer van de fictieve herstelkosten van de koppelingen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Dura Vermeer in januari 1997 een plan van aanpak heeft opgesteld om alle koppelingen te controleren en waar nodig te herstellen, waar DuPont geen gebruik van heeft gemaakt. Daarbij kan in het midden blijven of de uitvoering van deze controle- en herstelwerkzaamheden mogelijk zou zijn geweest binnen de tijdspanne van twee weken van een (gebruikelijke en periodieke) shutdown van de fabriek van DuPont, aangezien DuPont gehouden was om aan Dura Vermeer een redelijke termijn voor het herstel te bieden en deze termijn niet noodzakelijkerwijs gelijk hoeft te zijn aan een shutdownperiode van twee weken. Dat de controle- en herstelwerkzaamheden niet binnen een termijn van twee weken afgerond hadden kunnen worden heeft Dura Vermeer overigens gemotiveerd betwist, en is door DuPont niet nader onderbouwd.
32. Nu het hof met de rechtbank van oordeel is dat herstel van de koppelingen mogelijk was geweest, is Dura Vermeer niet in verzuim geraakt en kan DuPont geen aanspraak maken op enige vorm van schadevergoeding van Dura Vermeer op dit punt, derhalve ook niet op de fictieve herstelkosten van de koppelingen. Artikel 6:97 BW is dan ook niet van toepassing. Grief V wordt verworpen.
33. Nu geen gespecificeerd bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing, komt het hof niet toe aan bewijslevering door getuigen. Het hof passeert de aanbiedingen tot nadere bewijslevering door deskundigen, nu het hof zich in deze zaak voldoende voorgelicht acht.
34. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de grieven II en III slagen, en dat de overige grieven worden verworpen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen zodat DuPont zich (gespecificeerd en onderbouwd) kan uitlaten over de hoogte van de schade die zij in haar bedrijf heeft geleden als gevolg van de lekkage van 29 november 1996, als overwogen in rechtsoverweging 17 van dit arrest.
- verwijst de zaak naar de rol van 14 augustus 2012 voor het nemen van een akte aan de zijde van DuPont met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 17 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven- Oud, A.G.M. Zander en A.E. Veerman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.