ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8032

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.099.872-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Mink
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstamming en DNA-onderzoek in hoger beroep betreffende vaderschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man verzoekt om vernietiging van de erkenning van het vaderschap van een minderjarige, geboren in 2010. De man stelt dat hij niet de biologische vader is, omdat de moeder heeft verklaard dat zij een seksuele relatie heeft gehad met een andere man, die de verwekker zou zijn. De rechtbank had het verzoek van de man eerder afgewezen, omdat het niet voldoende onderbouwd zou zijn.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 april 2012 waren de man, de moeder en de bijzondere curator aanwezig. De bijzondere curator steunt de man in zijn verzoek en stelt dat een DNA-onderzoek in het belang van de minderjarige is. Het hof overweegt dat er aanleiding is voor een deskundigenonderzoek om vast te stellen of de man de biologische vader is. Beide partijen hebben aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan een DNA-onderzoek.

Het hof heeft besloten dat een DNA-onderzoek zal worden uitgevoerd en dat de man, de moeder en de minderjarige hun medewerking hieraan moeten verlenen. De kosten van het onderzoek zullen voorlopig ten laste van de staat komen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 25 augustus 2012, zodat het onderzoek kan plaatsvinden. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat de resultaten van het DNA-onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht
Uitspraak : 9 mei 2012
Zaaknummer : 200.099.872/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-3384
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. drs. A.W. Grijseels,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de nader te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Op grond van het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het Ressortsparket van het openbaar ministerie in het arrondissement ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het openbaar ministerie.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 3 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 januari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Het openbaar ministerie heeft bij faxbericht van 8 maart 2012 aan het hof bericht dat het openbaar ministerie afziet van de mogelijkheid tot concluderen en tevens niet ter zitting zal verschijnen.
De zaak is op 5 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder;
  • de bijzondere curator.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning van het vaderschap met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboorte dag en maand] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de afwijzing van het verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige.
2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot vernietiging van de erkenning alsnog toe te wijzen.
3.
De man voert in hoger beroep - kort gezegd - aan dat hij op grond van diverse omstandigheden zijn verzoek tot vernietiging heeft ingediend. Hij heeft onder meer van de moeder vernomen dat hij niet de verwekker en biologische vader van de minderjarige is. De moeder heeft zowel aan de bijzondere curator als aan hem, ten overstaan van de rechtbank, verklaard dat zij een seksuele relatie heeft gehad met een andere man en dat laatstgenoemde de verwekker en biologische vader is van de minderjarige. Hij wist niet dat de moeder ook een andere seksuele partner had tijdens hun relatie. Volgens de man heeft de moeder tijdens haar zwangerschap en ook bij de erkenning door de man niets gezegd over een andere seksuele partner. De man ging er van uit dat hij de biologische vader was. Volgens de man heeft de rechtbank dan ook ten onrechte overwogen dat het verzoek onvoldoende deugdelijk is onderbouwd en dient te worden afgewezen. De man stelt verder dat de bijzondere curator eveneens ter zitting heeft verklaard dat van omstandigheden die zich tegen een vernietiging van de erkenning in het belang van de minderjarige verzetten niet is gebleken. De rechtbank had bij twijfel de man in de gelegenheid moeten stellen om zijn standpunt middels een DNA-onderzoek te onderbouwen. Volgens de man was in eerste aanleg voorshands duidelijk dat hij zich niet tegen een deskundigenonderzoek zou verzetten. De man verzoekt uitdrukkelijk om hem in de gelegenheid te stellen om zijn vaderschap middels een DNA-onderzoek te laten bepalen, indien het hof daartoe aanleiding ziet. .
4.
De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige. Volgens haar is haar ex-partner de biologische vader van de minderjarige. De moeder heeft verder verklaard dat zij tijdens haar zwangerschap en bij de erkenning door de man niets tegen de man heeft gezegd over een andere seksuele partner. De moeder vindt het belangrijk dat vast komt te staan dat de man niet de vader is en ook dat de minderjarige haar achternaam draagt. Zij wil haar medewerking aan een DNA-onderzoek verlenen.
5.
De bijzondere curator heeft ter zitting verklaard dat hij bij zijn standpunt blijft, zoals door de rechtbank verwoord. De bijzondere curator meent, nu zowel de moeder als de man vanuit hun eigen bewoordingen menen dat de man niet de biologische vader is, het verzoek voor toewijzing gereed ligt. De bijzondere curator meent dat een DNA-onderzoek, teneinde uitsluitsel te kunnen geven over het vaderschap van de man, in het belang van het kind is.
6.
Het hof overweegt als volgt.
7.
Het hof ziet, gelet op de standpunten van partijen en van de bijzondere curator, aanleiding om allereerst een deskundigenonderzoek te gelasten teneinde vast te stellen of de man de verwekker van de minderjarige is. Immers, ook indien het standpunt van de man zou worden gevolgd, volgt uit de stellingen van partijen niet onomstotelijk dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is. Het is in het belang van de minderjarige dat zij uitsluitsel krijgt over haar afstamming. Beide partijen hebben aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een dergelijk onderzoek, te weten een DNA-onderzoek. De minderjarige zal eveneens in het onderzoek worden betrokken. Indien door de man of de moeder geen medewerking wordt verleend, kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht. Gelet op het te gelasten DNA-onderzoek zal de behandeling van de zaak pro forma worden aangehouden tot zaterdag 25 augustus 2012. Nu partijen beiden met een toevoeging procederen zal het hof bepalen dat geen voorschot wordt opgelegd en dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen. In de eindbeschikking zal het hof aan de hand van de alsdan bekende feiten en omstandigheden een definitieve beslissing nemen over de vraag ten laste van wie van partijen deze kosten moeten worden gebracht.
8.
De na te noemen deskundige wordt verzocht het DNA-onderzoek uit te voeren conform de accreditatie ISO 17025 norm. Voorts wordt de deskundige verzocht er zorg voor te dragen dat de afname van het DNA-materiaal door of namens de deskundige ten kantore van de deskundige geschiedt, zulks na een deugdelijke identificatie van de man, de moeder en de minderjarige en in het op te maken rapport blijk te geven van de wijze waarop deze identificatie heeft plaatsgevonden.
9.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en beslist mitsdien als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat een DNA-onderzoek zal worden verricht ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige] , geboren op [geboorte dag en maand] 2010 te [woonplaats 1] , en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
bepaalt dat de man, de moeder en de minderjarige hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen;
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijd uit te voeren: dr. W. van Gils, verbonden aan Verilabs Nederland B.V., Einsteinweg 5, 2333 CC Leiden, telefoon 071-5284696, (
www.verilabs.nl);
verzoekt deze deskundige het resultaat van het onderzoek aan het hof te doen toekomen, met vermelding van de kosten van het onderzoek;
bepaalt dat het voorschot voor de kosten van dit onderzoek, begroot op € 850,-, door de griffier zal worden betaald en voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zal komen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze tussenbeschikking aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld hun mening over het rapport aan het hof kenbaar te maken;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot zaterdag 25 augustus 2012;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Mink en Van der Linden, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2012.