In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man verzoekt om vernietiging van de erkenning van het vaderschap van een minderjarige, geboren in 2010. De man stelt dat hij niet de biologische vader is, omdat de moeder heeft verklaard dat zij een seksuele relatie heeft gehad met een andere man, die de verwekker zou zijn. De rechtbank had het verzoek van de man eerder afgewezen, omdat het niet voldoende onderbouwd zou zijn.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 april 2012 waren de man, de moeder en de bijzondere curator aanwezig. De bijzondere curator steunt de man in zijn verzoek en stelt dat een DNA-onderzoek in het belang van de minderjarige is. Het hof overweegt dat er aanleiding is voor een deskundigenonderzoek om vast te stellen of de man de biologische vader is. Beide partijen hebben aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan een DNA-onderzoek.
Het hof heeft besloten dat een DNA-onderzoek zal worden uitgevoerd en dat de man, de moeder en de minderjarige hun medewerking hieraan moeten verlenen. De kosten van het onderzoek zullen voorlopig ten laste van de staat komen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 25 augustus 2012, zodat het onderzoek kan plaatsvinden. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat de resultaten van het DNA-onderzoek bekend zijn.