ECLI:NL:GHSGR:2012:BW7839

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.890-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en herbouw van brug in erfdienstbaarheidsgeschil tussen landbouwpercelen en ProRail

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant sub 1 c.s.] en ProRail over de herbouw van een brug en de schadevergoeding die voortvloeit uit het niet nakomen van erfdienstbaarheden. De appellanten, bestaande uit meerdere partijen, vorderen onder andere de heraanleg van de [A-straat] en de brug, alsook schadevergoeding van in totaal € 2.469.000,--. De zaak is ontstaan na de verwijdering van de brug door ProRail in 1993, zonder overleg met de appellanten, wat in strijd was met de gevestigde erfdienstbaarheid. Het hof heeft in eerdere procedures geoordeeld dat de erfdienstbaarheid moet worden uitgelegd op basis van de akte uit 1842 en de plaatselijke gewoonte. In de huidige procedure, Procedure II, is het hof gebonden aan de beslissingen van Procedure I, waarin de vorderingen van de appellanten deels zijn afgewezen.

Het hof heeft de vorderingen van [appellant sub 1 c.s.] beoordeeld en geconcludeerd dat de herbouw van de brug moet voldoen aan bepaalde specificaties, waaronder een breedte van 2.80 meter en een draagvermogen van 8 ton. De vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat het hof oordeelt dat met de herbouw van de brug de schending van de erfdienstbaarheid is hersteld, waardoor er geen schade meer is. De appellanten zijn ook veroordeeld in de proceskosten van de tegenpartij, en het hof heeft de dwangsommen vastgesteld voor het niet nakomen van de veroordelingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zich redelijk tegenover elkaar te gedragen en de mogelijkheid voor onderling overleg over de uitvoering van de herbouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.079.890/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 326707 / HA ZA 08-4229 en 337560 / 09-1640
Arrest d.d. 5 juni 2012
inzake
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], handelend onder de naam ‘[...]’, zaakdoende te [plaats],
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. a. [appellant sub 5a],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
b. [appellant sub 5b],
wonende te [woonplaats],
c. [appellant sub 5c],
wonende te [woonplaats],
d. [appellant sub 5d],
wonende te [woonplaats],
tezamen handelende onder de naam v.o.f. [...],
gevestigd te [plaats],
6. [appellant sub 6],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
verweerders in het na te noemen voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna 1 tot en met 6 tezamen noemen: [appellant sub 1 c.s.],
advocaat: mr. M. Koudstaal te Haarlem,
tegen
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: ProRail,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans te ’s-Gravenhage,
en
1. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], en
2. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 2 c.s.],
advocaat: mr P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage.
Het geding
Voor de procedure tot 15 februari 2011 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum waarbij een comparitie van partijen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 6 april 2011. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven, tevens akte wijziging c.q. vermeerdering van eis (met producties), heeft [appellant sub 1 c.s.] zeven grieven tegen het door de rechtbank tussen partijen gewezen vonnis van 20 oktober 2010 aangevoerd. ProRail heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden. [geïntimeerde sub 2 c.s.] heeft bij memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel (met producties) de grieven op zijn beurt bestreden en onder aanvoering van twee grieven voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. [appellant sub 1 c.s.] heeft vervolgens een memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel genomen. ProRail heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel een memorie tot referte genomen. Hierna hebben partijen hun standpunten doen bepleiten ter terechtzitting van 2 april 2012. Van deze pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. [geïntimeerde sub 2 c.s.] heeft ter gelegenheid van het pleidooi nog producties (recente foto’s) in het geding gebracht. Hierna hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, gaat deze zaak om het volgende.
1.1 Tussen partijen is een geschil ontstaan over het bestaan dan wel de omvang van een tweetal gevestigde erfdienstbaarheden van weg ten behoeve van bloembollenpercelen (hierna: de percelen) van [appellant sub 1 c.s.], gelegen ten westen van de spoorlijn Leiden-Haarlem, en ten laste van gronden van ProRail (voorheen NS) en [geïntimeerde sub 2 c.s.] Het hof zal hierna in de regel over ProRail spreken, ook als het de periode NS betreft.
1.2 De percelen zijn grotendeels omgeven door water en konden (onder meer) worden bereikt via een ten oosten van de percelen gelegen weg over het land van [geïntimeerde sub 2 c.s.], de “[A-straat]” en een daarop aansluitende brug over het perceel van ProRail, de “[...]” (hierna ook: de brug), waarna een onbewaakte overweg over het spoor van ProRail moest worden overgestoken. Brug en spoorwegovergang zijn eigendom van ProRail. Ten gunste van [appellant sub 1 c.s.] zijn erfdienstbaarheden gevestigd, respectievelijk ten laste van [geïntimeerde sub 2 c.s.] over de [A-straat] en ten laste van ProRail over de brug en het spoor.
1.3 In 1993 heeft ProRail zonder [appellant sub 1 c.s.] te raadplegen en in strijd met de daarop rustende erfdienstbaarheid, de (jarenlang slecht onderhouden) [brug] verwijderd, nadat zij een paar jaar eerder al de spoorwegovergang had verwijderd. [appellant sub 1 c.s.] heeft bezwaar gemaakt tegen de verwijdering van de brug.
1.4 Dit heeft geleid tot een door [appellant sub 1 c.s.] aangespannen procedure (hierna Procedure I) met als inzet, kort weergegeven,
(a) wederaanleg en herstel van de [A-straat] in zijn oorspronkelijke vorm, in de volgens de eisen van de moderne tijd aangepaste uitvoering met onder andere de mogelijkheid van gebruik door wegverkeer van en naar de percelen van [appellant sub 1 c.s.] tot een gewicht van 40 ton;
(b) aanleg en onderhoud volgens de moderne eisen van een veilige en beveiligde spoorwegovergang en brug in aansluiting op de [A-straat] en eveneens met de mogelijkheid van gebruik door werkverkeer tot een gewicht van 40 ton van en naar de percelen van [appellant sub 1 c.s.];
c) veroordeling van ProRail en [geïntimeerde sub 2 c.s.] tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat.
1.5 [appellant sub 1 c.s.] heeft zijn vorderingen jegens NS (thans ProRail) gebaseerd op een erfdienstbaarheid, die op 7 mei 1842 is ingeschreven in de openbare registers en inhoudt: ‘Op het perceel (…) zal de maatschappij [hof: bedoeld wordt: thans ProRail] ten haren koste doen daarstellen en ten allen tijde onderhouden een behoorlijk berijdbare overweg over de spoorweg met een brug over de bermsloot ten oosten van de spoorweg ter bekwamer breedte voor de doorvaart.’
[appellant sub 1 c.s.] heeft zijn vordering jegens [geïntimeerde sub 2 c.s.] gebaseerd op een akte uit 1891, waarin de bepaling voorkomt: ‘(…)Met de erfdienstbaarheid van overweg worden belast: (…) de perceelen (…) door de [A-straat], ten dienste van de perceelen (…)’.
1.6 Procedure I is, na getuigenverhoren, geëindigd met een inmiddels onherroepelijk arrest van 22 november 2007, waarin de vorderingen (a) en (b) zijn afgewezen en waarin vordering (c) in lijn met de rechtbank als volgt is toegewezen:
‘Wijst de vordering van [appellant sub 1 c.s.] toe voor zover strekkende tot het bestaan van een erfdienstbaarheid tot gebruik door [appellant sub 1 c.s.] van de (voormalige) [brug] en de daarachter gelegen (voormalige) spoorwegovergang om hun aan de westzijde van de spoorweg gelegen landbouwgronden te bereiken;
veroordeelt NS en Ruigrok tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;’
Het hof heeft ten aanzien van de afwijzingen (a) en (b), zakelijk samengevat, het oordeel van de rechtbank onderschreven, dat in generlei opzicht is gebleken dat de bestaande erfdienstbaarheid zodanig moet worden opgevat dat deze naar zijn inhoud, dan wel met inachtneming van de plaatselijke gewoonte ertoe zou dienen te strekken om landbouwverkeer tot 40 ton mogelijk te maken. Het hof heeft daartoe met name verwezen naar de getuigenverklaringen, waaruit naar voren is gekomen, dat de brug hooguit werd gebruikt ‘door betrekkelijk licht vracht- en werkverkeer’, door ‘paarden en wagens’, vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw vervoer per auto zoals ‘lichtere vrachtwagens met een laadvermogen van zo’n drieënhalf à vier ton’, door ‘een kleine trekker en een holder waarop maximaal tien manden met bollen pasten’, ‘tractoren met daaraan gekoppelde machines’, ‘combinaties met naar schatting een totaal gewicht van 3 à 4 ton, respectievelijk op zeker 3,5 ton’.
1.7 ProRail heeft in 2009 de [brug] heraangelegd met een breedte van 2.10 meter en met een draagvermogen van maximaal 4 ton.
1.8 Procedure I is gevolgd door de schadestaatprocedure (hierna: Procedure II). Procedure II, die thans aan de orde is, is in eerste aanleg geëindigd in het vonnis van 20 oktober 2010, waarbij de rechtbank de schadevordering, met nevenvorderingen van [appellant sub 1 c.s.] heeft afgewezen.
PROCEDURE II, DE SCHADESTAATPROCEDURE
In het principaal appel
2. In Procedure II vordert [appellant sub 1 c.s.] na wijziging van eis in hoger beroep, welke wijziging wordt toegestaan, uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven:
1) hoofdelijke veroordeling van ProRail en [geïntimeerde sub 2 c.s.] tot betaling van schadevergoeding van (opgeteld) € 2.469.000,--, althans het bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren, plus € 95.419,-- en € 6.466 aan buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW, met wettelijke rente;
2) genoemd bedrag vermeerderd of verminderd als vastgesteld door een door het hof te benoemen deskundige, met wettelijke rente;
3) A. benoeming van een deskundige ter vaststelling (a) van de exacte locatie en omvang van de brug/overweg en de [A-straat], (b) ter nadere vaststelling van de schade en/of
B. bepaling van een descente;
4) en/of bepaling van de exacte locatie en omvang van de in het geding zijnde erfdienstbaarheden;
5) veroordeling van ProRail tot herbouw van de [brug] op de juiste originele locatie, met een beveiligde spoorwegovergang conform de vigerende wettelijke normen, met een breedte van tenminste 3-5 meter en een draagvermogen van tenminste 30-45 ton en een daarbij behorende helling, althans een brug en spoorwegovergang die het hof in goede justitie vermeent te behoren, op straffe van een dwangsom;
6) veroordeling van [geïntimeerde sub 2 c.s.] tot heraanleg van de [A-straat] op de oorspronkelijke locatie met een breedte van 3-10 meter, en deugdelijk verhard, op straffe van een dwangsom;
7) veroordeling van ProRail en [geïntimeerde sub 2 c.s.] in de proceskosten.
De grieven 1 tot en met 5 en 7
3. [appellant sub 1 c.s.] legt blijkens zijn grieven 1 tot en met 5 en 7 alsmede zijn stellingen in hoger beroep het aldus geformuleerde geschil in volle omvang aan het hof voor. ProRail en [geïntimeerde sub 2 c.s.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof oordeelt als volgt. In deze schadestaatprocedure gaat het om de vaststelling van de mogelijke schade die [appellant sub 1 c.s.] heeft geleden wegens miskenning van de erfdienstbaarheden, bestaande uit het recht van overweg over de [A-straat], de (voormalige) [brug] en de daarachter gelegen (voormalige) spoorwegovergang, om zijn aan de westzijde van de spoorweg gelegen landbouwgronden te bereiken (zie rechtsoverweging 1.6 van dit arrest).
Beoordeling van vordering 5 van [appellant sub 1 c.s.] jegens ProRail
4. Het hof zal eerst vordering 5 bespreken. [appellant sub 1 c.s.] heeft met deze vordering schadevergoeding gevorderd in de vorm van herstel in natura in de zin van artikel 6:103 BW.
Deze vordering is in zoverre toewijsbaar dat [appellant sub 1 c.s.] aanspraak heeft op herstel van de brug en spoorwegovergang die recht doet aan de erfdienstbaarheid, zoals deze (blijkens het hof in procedure I) moet worden uitgelegd op basis van de akte uit 1842 en de plaatselijke gewoonte, daaronder begrepen het gebruik dat nadien van de brug werd gemaakt. Naar het oordeel van het hof heeft ProRail met de in 2009 aangelegde brug van 2.10 meter breed met een draagvermogen van 4 ton niet aan deze herstelverplichting voldaan, zoals hierna zal worden toegelicht.
5. Omtrent de omvang van de erfdienstbaarheid is in procedure I een duidelijke ‘bandbreedte’ aangegeven, waarbij het hof nog opmerkt dat de aard van de vorderingen van [appellant sub 1 c.s.] in procedure I geen aanleiding gaf tot verdergaande specificatie van de inhoud van de erfdienstbaarheid. Aan deze ‘bandbreedte’ is het hof in procedure II gebonden. De door [appellant sub 1 c.s.] gewenste breedte van 3-5 meter met een draagvermogen van tenminste 40 ton, terugkomend in vorderingen a) en b) in procedure I, zijn in die procedure afgewezen. Een brug met voormelde specificaties is dus niet toewijsbaar.
6. Wat dan wel? Ter beoordeling van de herstelverplichting van ProRail (de schadeomvang in natura) zal het hof de inhoud en de omvang van de verplichting tot schadevergoeding onderzoeken. Zoals hierna zal worden gemotiveerd blijkt het niet mogelijk om de met het herstel van de oorspronkelijk brug verband houdende schade nauwkeurig vast te stellen, zodat deze uiteindelijk beredeneerd zal worden geschat.
7. Van ProRail kan worden gevergd een brug te verschaffen waarover tenminste betrekkelijk licht vrachtverkeer en kleinere trekkers met aanhangers met ballast kunnen rijden, van welke voertuigen het hof in procedure I heeft overwogen dat zij van de brug gebruikmaakten. Blijkens de stellingen van [appellant sub 1 c.s.] bij pleidooi, welke stellingen op dit onderdeel noch door ProRail noch door [geïntimeerde sub 2 c.s.]voldoende gemotiveerd zijn weersproken, heeft een trekker een breedte van tenminste 2.20 meter, terwijl de aanhangers daarachter veelal breder zijn. Duidelijk is dus dat de onlangs door ProRail aangelegde brug van 2.10 m breed hiertoe ontoereikend is. Het beroep van ProRail op rechtsoverweging 3 van het arrest van 29 december 2005 in procedure I faalt in zoverre, dat, anders dan ProRail betoogt, daaruit geen ondubbelzinnige vaststelling van de breedte van de brug valt af te leiden. Het hof heeft daar slechts in het kader van getuigenverhoren omtrent het ‘non-usus verweer’ opgemerkt hetgeen deze getuigen over de brug, die vóór de hongerwinter aanwezig was, hebben verklaard en de aard van de nadien herbouwde brug. Wél vormen deze getuigenverklaringen, voor zover daarin de breedte van de brug wordt genoemd/geschat, een element bij de schatting van de thans te vergen maatvoering van de brug, waarover later meer.
8. In dit verband verdient nogmaals aandacht dat onbetwist in procedure I tot uitgangspunt is genomen, dat de erfdienstbaarheid moet worden uitgelegd niet alleen op basis van de akte uit 1842 maar ook op basis van de plaatselijke gewoonte. In procedure I zijn onder dit laatste kennelijk begrepen voortschrijdende (mechanische) ontwikkelingen in het landbouwverkeer, zij het dat het hof geen grond aanwezig heeft geacht de erfdienstbaarheid uit te breiden tot het gebruik van het moderne zware landbouwverkeer (zie rechtsoverweging 32 van het arrest van 29 december 1995). Ook de akte uit 1842 vormt voor deze uitleg overigens nog een aanwijzing. De akte gaat immers uit van ‘(…) doen daarstellen en ten allen tijde onderhouden een behoorlijk berijdbare overweg over de spoorweg met een brug over de bermsloot(…)’.
9. Daarnaast verdient aandacht dat door toedoen van ProRail (het onrechtmatig weghalen van brug en spoorwegovergang) thans geen exacte (technische) gegevens over de brug en spoorwegovergang meer bestaan, zodat het hof mede hierom moet volstaan met een beredeneerde schatting, waarbij uitgangspunt is hetgeen in procedure I is vastgesteld. In het licht van het voorgaande ziet het hof aanleiding – bij gebreke van deze exacte gegevens – enige waarde toe te kennen aan de constructieberekeningen van [appellant sub 1 c.s.] (uitgevoerd door Bogaards constructiebureau, productie HB 11, ordner II), alsmede aan de verklaring van [X], wiens bedrijf de oude brug heeft gesloopt, (productie HB 9, ordner II), zij het niet in die vergaande mate als [appellant sub 1 c.s.] wenst. Aan de opmerkingen van [appellant sub 1 c.s.] over de administratieve procedure waarbij ProRail aanvankelijk een bouwvergunning voor de brug ter breedte van 2.60 meter zou hebben aangevraagd, gaat het hof voorbij. In de aan het hof overgelegde productie (HB 20) betreffende de aanvraag van de bouwvergunning voor deze brug wordt de breedtemaat 2.60 m weliswaar genoemd in een achter die aanvraag hangende pagina “uitgangspunten”, maar die pagina heeft duidelijk betrekking op een andere brug (Brug KWS in Nieuw Vennep) – met een andere opdrachtgever (gebr. [Y]).
10. Volgens de hiervoor genoemde constructieberekeningen zou sprake zijn geweest van een brug van vier meter breed met een draagvermogen van 30 ton. Deze constructieberekeningen worden met de nodige terughoudendheid benaderd, reeds omdat deze (slechts) zijn gebaseerd op foto’s. De schriftelijke verklaring van voornoemde [X] geeft overigens wel een concrete aanwijzing. Zakelijk houdt deze verklaring in dat volgens [X] de oude brug een breedte had van ruim drie meter. Laatstgenoemde baseert zich hierbij op het gegeven dat de oude brug rustte op vier stalen H-balken – deze zijn niet gesloopt –, hetgeen inhoudt, aldus [X], dat de brug ruim drie meter breed moet zijn geweest.
11. Voormelde gegevens afwegende en gelet op artikel 6:97 BW komt het hof schattenderwijs en met inachtneming van een zekere, uit het voorgaande voortvloeiende, marge tot een breedte van de brug van 2.80 meter. Het daarmee corresponderende draagvermogen wordt geschat op 8 ton. ProRail zal daarom worden veroordeeld om bij wijze van schadevergoeding in de zin van artikel 6:103 BW een brug met deze maatvoering aan te leggen.
12. Omtrent de locatie waar de brug moet worden aangelegd oordeelt het hof als volgt.
Alle partijen zijn het er over eens dat de huidige locatie afwijkt van de oorspronkelijke, zij het dat er verschil van mening bestaat over de mate van afwijking. (Volgens [geïntimeerde sub 2 c.s.] bij pleidooi is er anderhalve meter verschil, volgens [appellant sub 1 c.s.] 4 meter). Nu de oorspronkelijke fundering, naar het hof begrijpt, nog aanwezig is, vormt deze een aanknopingspunt voor de oorspronkelijke locatie, zodat tot aanleg op deze locatie zal worden veroordeeld, voor zover dit constructie-technisch mogelijk is, althans niet door overmacht – dus buiten partijen liggende redenen – wordt verhinderd. De naar de brug leidende helling, voor zover aansluiting op de brug die vereist, dient aan beide zijden zodanig te zijn dat deze geschikt is voor landbouwverkeer.
13. Het hof benadrukt dat het partijen vrij staat om in onderling overleg anders te besluiten (en bijvoorbeeld een bredere brug en/of een brug met een groter draagvermogen te bouwen). In dat geval dient de ‘meerprijs’ door [appellant sub 1 c.s.] gedragen te worden. Daarnaast brengt het hof met nadruk onder de aandacht van alle partijen dat zij zich redelijk ten opzichte van elkaar moeten gedragen. [appellant sub 1 c.s.] moet niet ‘het onderste uit de kan’ willen hebben, terwijl ProRail moet luisteren naar de gerechtvaardigde wensen van [appellant sub 1 c.s.] (en ook [geïntimeerde sub 2 c.s.]), waarover hierna meer.
14. De eis van een ‘beveiligde spoorwegovergang’ vindt geen steun in de rechtsverhouding tussen partijen, zodat deze zal worden afgewezen.
15. Het door ProRail geplaatste hek en de door ProRail gewenste ‘sleutelverklaring’ voor het hek bij de spoorlijn worden in verband met de veiligheid gerechtvaardigd geacht en niet in strijd met de erfdienstbaarheid van [appellant sub 1 c.s.], die [appellant sub 1 c.s.] een uitweg geeft. De betreffende spoorovergang is immers onbewaakt, zodat ProRail terecht deze maatregelen heeft genomen.
Voor de goede orde zal het hof de sleutelverklaring, voor zover thans bekend, nog noemen. Deze houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
‘De ontvanger van de sleutel bevestigt dat hij de sleutel alleen zelf zal gebruiken of door een medewerker van zijn bedrijf zal laten gebruiken, bevestigt dat hij ervan op de hoogte is dat de spoorovergang niet beveiligd is en dat daarom bij gebruik van de spoorovergang een aantal maatregelen wordt genomen (ter beveiliging van degenen die gebruik maken van de overgang) en dat hij geen kopieën van de sleutel zal laten maken.’
Beoordeling van vordering 6 van [appellant sub 1 c.s.] jegens [geïntimeerde sub 2 c.s.]
16. In het verlengde van het voorgaande zal het hof thans deze vordering bespreken. Voor een veroordeling van [geïntimeerde sub 2 c.s.] tot heraanleg van de [A-straat] op de oorspronkelijke locatie met een breedte van 3-10 meter, en deugdelijk verhard, op straffe van een dwangsom, ziet het hof geen grond. [geïntimeerde sub 2 c.s.] heeft gemotiveerd betwist dat de weg (significant) is verlegd, behoudens bij de aansluiting met de huidige brug. Op dit laatste zal nader worden ingegaan in rechtsoverweging 17. De huidige breedte van de laan van ongeveer 3 tot 3,5 meter voldoet naar het oordeel van het hof qua breedte aan de erfdienstbaarheid uit 1891 – ‘(….)Met de erfdienstbaarheid van overweg worden belast: (…) de perceelen (…) door de [A-straat], ten dienste van de perceelen (…)’ – , mede uitgelegd aan de hand van de plaatselijke gewoonte. Hierbij is rekening gehouden met de geschatte breedte van de daarop aansluitende brug.
[appellant sub 1 c.s.] heeft zich nog beroepen op een passage in de akte van 1842, inhoudende: ‘De Maatschappij [hof: ProRail] zal [hof: thans [A-straat]] (….) in behoorlijk rijdbaaren staat doen brengen en verbreeden ter breedte van vijf ellen (…)’. Met vijf ellen wordt, aldus [appellant sub 1 c.s.], een breedte van 3.44 meter bedoeld. Nog daargelaten dat blijkens het voorgaande aan deze breedte wordt voldaan, richt bedoelde akte zich niet tot [geïntimeerde sub 2 c.s.] als eigenaar van de betreffende grond, zodat [appellant sub 1 c.s.] aan dit onderdeel van de akte geen aanspraak jegens [geïntimeerde sub 2 c.s.] kan ontlenen, noch ten aanzien van de breedte van de laan noch ten aanzien van de verharding. Nu voorts vaststaat dat [geïntimeerde sub 2 c.s.] zelf de [A-straat] gebruikt voor landbouwdoeleinden, biedt de (op dit punt onbepaalde) erfdienstbaarheid van 1891 geen grond voor het stellen van verdergaande eisen aan de verharding.
17. Wél is [geïntimeerde sub 2 c.s.] gehouden om mee te werken aan een behoorlijke aansluiting van de laan op de opnieuw aan te leggen [brug] (met een breedte van 2.80 meter), geschikt voor landbouwvoertuigen van de daarbij behorende omvang. Ook in verband hiermee brengt het hof met nadruk onder de aandacht van alle partijen dat zij zich redelijk ten opzichte van elkaar moeten gedragen.
18. Het hof zal zowel aan de veroordeling van ProRail als die van [geïntimeerde sub 2 c.s.] een voor matiging vatbare dwangsom verbinden.
Beoordeling van vordering 1 van [appellant sub 1 c.s.] ten bedrage van € 2.469.000,--.
19. Deze vordering is gebaseerd op waardevermindering van de bollenpercelen, veroorzaakt door het frustreren van de erfdienstbaarheden. Naar het oordeel van het hof dient deze vordering jegens ProRail te worden afgewezen. Met het herstel van de brug in voormelde zin komt een einde aan de schending van de erfdienstbaarheid en hiermee ook een einde aan eventuele daardoor veroorzaakte waardevermindering van de bollenpercelen van [appellant sub 1 c.s.] Deze is hiermee ‘geheeld’. Er is onvoldoende gesteld om het oordeel te dragen dat de (theoretische) tijdelijke waardevermindering tot daadwerkelijke schade heeft geleid. De door [appellant sub 1 c.s.] overgelegde rapporten (ook het laatste concept-rapport Flynt) zijn daartoe in ieder geval volstrekt ontoereikend, reeds nu deze alle van een onjuiste premisse uitgaan, te weten een veel grotere brug dan de brug waarop [appellant sub 1 c.s.] naar het oordeel van het hof recht heeft.
20. Uit het voorgaande vloeit voort dat deze vordering jegens [geïntimeerde sub 2 c.s.] eveneens moet worden afgewezen, reeds omdat blijkens het voorgaande deze vordering een deugdelijke grondslag mist. Van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 2 c.s.] jegens [appellant sub 1 c.s.] is niet gebleken. Het hof wijst hierbij met name op de omstandigheid dat het ProRail is geweest die in de jaren negentig van de vorige eeuw de toegang tot de percelen vanuit oostelijke richting onmogelijk heeft gemaakt. Hiervan valt [geïntimeerde sub 2 c.s.] geen verwijt te maken.
Beoordeling van de gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van
(a) € 95.419,-- en (b) € 6.466,-- .
21. Vordering (a) is gespecificeerd in productie 13 bij conclusie van antwoord in reconventie en betreft advocaat- en deskundigenkosten. Deze vordering zal worden afgewezen. De deskundigenkosten hebben niet bijgedragen aan de oplossing van het geschil. Zij kunnen blijkens het voorgaande niet worden beschouwd als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte en/of redelijke kosten ter vaststelling van schade en/of aansprakelijkheid (ex artikel 6:96 BW). Niet (voldoende duidelijk) is toegelicht op welke procedures de gevorderde advocaatkosten betrekking hebben, zodat reeds hierom geen grond is voor vergoeding ervan. Nu het hof voorts tot het oordeel komt dat de advocaatkosten in het principaal appel gecompenseerd dienen te worden danwel ten laste van [appellant sub 1 c.s.] komen (zie hierna), vormt ook dit een grond voor afwijzing van de thans gevorderde kosten. De stelling van [appellant sub 1 c.s.] dat er sprake is van onredelijk procesgedrag van ProRail en [geïntimeerde sub 2 c.s.] en dat dit een grond zou zijn voor de gevorderde kostenveroordeling wordt verworpen.
22. Vordering (b), die overigens niet voldoende kenbaar is onderbouwd, deelt hetzelfde lot en wordt eveneens verworpen.
23. Zoals uit het voorgaande voortvloeit ziet het hof geen grond voor een descente of voor benoeming van deskundigen. De hiermee verband houdende vorderingen dienen eveneens te worden afgewezen.
Grief 6
24. Met deze grief klaagt [appellant sub 1 c.s.] over toewijzing van de reconventionele vordering van [geïntimeerde sub 2 c.s.], waarbij [appellant sub 1 c.s.] is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging, op te maken bij staat. [appellant sub 1 c.s.] hanteert hiertoe twee argumenten, te weten (i) een reconventionele vordering is niet mogelijk in een schadestaatprocedure, nu [geïntimeerde sub 2 c.s.] geen reconventionele vordering heeft ingesteld in procedure I en (ii) de rechtbank heeft onbegrijpelijk geoordeeld op bepaalde onderdelen in het bestreden vonnis.
25. Argument (i) wordt verworpen. [appellant sub 1 c.s.] miskent hiermee dat de schadestaatprocedure een aparte procedure is, die procedureel los staat van procedure I. Voor zover [appellant sub 1 c.s.] bedoeld heeft om een beroep te doen op artikel 137 Rv faalt dit beroep.
Argument (ii) faalt, nu dit betrekking heeft op een overweging ten overvloede.
Grief 6 van [appellant sub 1 c.s.] wordt daarom verworpen. Voor de volledigheid voegt het hof hier nog aan toe dat het beslag, gelet op de daardoor getroffen beslagobjecten, in relatie tot de beslissingen in deze procedure en het ontbreken van onrechtmatig handelen bij [geïntimeerde sub 2 c.s.], disproportioneel en aldus onrechtmatig wordt beoordeeld.
Slotsom in het principaal appel
26. Uit het voorgaande vloeit voort dat vordering 5 van [appellant sub 1 c.s.] deels toewijsbaar is, alsmede een klein onderdeel van vordering 6 en dat de overige vorderingen van [appellant sub 1 c.s.] moeten worden afgewezen. Nu grief 6 van [appellant sub 1 c.s.] wordt verworpen dient de betreffende beslissing in reconventie in stand te blijven. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu geen voldoende relevant, concreet en specifiek bewijs is aangeboden dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. Aan de veroordelingen van ProRail en [geïntimeerde sub 2 c.s.] zal een, te matigen, dwangsom worden verbonden. De ingangsdatum hiervan zal op een termijn van 6 maanden worden gesteld, nu de benodigde bouwvergunning en opdrachten de nodige tijd zullen vergen.
Het hof zal de proceskosten tussen [appellant sub 1 c.s.] en ProRail compenseren, aangezien partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld. [appellant sub 1 c.s.] dient de proceskosten van [geïntimeerde sub 2 c.s.] te dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, aangezien [appellant sub 1 c.s.] in die relatie overwegend in het ongelijk is gesteld. Om de begrijpelijkheid te vergroten zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal opnieuw worden beslist. De vrijwaringszaak is niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Daarover hoeft niet te worden beslist. Dit alles leidt tot de in het dictum vermelde beslissingen.
In het incidenteel appel
27. Nu het principaal appel, ook jegens [geïntimeerde sub 2 c.s.], op een klein onderdeel slaagt, komt het hof toe aan het incidenteel appel.
28. Met grief 1 klaagt [geïntimeerde sub 2 c.s.] over een overweging ten overvloede, zodat [geïntimeerde sub 2 c.s.] daarbij geen belang heeft.
Grief 2 betreft een klacht over een beslissing in procedure I aangaande het alternatief ‘[B-straat]’ dat het hof in die procedure niet deugdelijk achtte. Deze grief wordt verworpen. [geïntimeerde sub 2 c.s.] miskent daarmee de aard van de schadestaatprocedure, waarbij de rechter in de schadestaatprocedure gebonden is aan de beslissingen in de hoofdzaak (procedure I), zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen.. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd.
29. Bij deze beslissing past een veroordeling van [geïntimeerde sub 2 c.s.] in de proceskosten in het incidenteel appel.
Beslissing
Het hof:
In het principaal appel
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober 2010, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt ProRail tot herbouw van de [brug] op de originele locatie en met de specificaties, zoals aangegeven in rechtsoverwegingen 11 en 12;
bepaalt dat ProRail uiterlijk zes maanden na heden met de herbouw van de brug een aanvang moet hebben gemaakt, en dat deze brug uiterlijk drie maanden daarna moet zijn voltooid;
bepaalt dat ProRail telkens een dwangsom verbeurt van € 1.000,-- per dag voor elke dag dat zij na genoemde termijnen nalatig is met het voorgaande, zulks tot een maximum van € 300.000,--;
bepaalt dat deze dwangsom voor matiging vatbaar is, indien onverkorte handhaving ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
- veroordeelt [geïntimeerde sub 2 c.s.] tot medewerking aan een deugdelijke aansluiting van de [A-straat] met de [brug], zoals hiervoor bedoeld;
bepaalt dat [geïntimeerde sub 2 c.s.] telkens een dwangsom van € 500,-- per dag verbeurt, indien hij hieraan met ingang van voormelde termijnen geen gevolg geeft, zulks met een maximum van € 50.000,--;
bepaalt dat deze dwangsom voor matiging vatbaar is, indien onverkorte handhaving ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
- veroordeelt [appellant sub 1 c.s.] (in reconventie) tot betaling aan [geïntimeerde sub 2 c.s.] van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die schade geleden door achteraf gezien ten onrechte gelegde beslagen;
- bepaalt dat [appellant sub 1 c.s.] en ProRail ieder de eigen kosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep dragen;
- veroordeelt [appellant sub 1 c.s.] in de proceskosten van [geïntimeerde sub 2 c.s.], in het geding in eerste aanleg in conventie aan de zijde van [geïntimeerde sub 2 c.s.] tot op 20 oktober 2010 begroot op een bedrag van € 7.570,-- (bestaande uit een bedrag aan griffierecht van € 1.148,-- en
€ 6.422,-- aan salaris advocaat), en in reconventie begroot op € 904,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [appellant sub 1 c.s.] in de proceskosten van [geïntimeerde sub 2 c.s.] in het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 1.475,-- aan verschotten en € 18.320,-- aan salaris advocaat;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
In het incidenteel appel
- bekrachtigt het bestreden vonnis op dit onderdeel;
- veroordeelt [geïntimeerde sub 2 c.s.] in de kosten van [appellant sub 1 c.s.] in het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 894,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en T.R. Ottervanger, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2012, in aanwezigheid van de griffier.