ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6667

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005847-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor mishandeling en bedreiging door minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een minderjarige, is veroordeeld voor een reeks geweldsdelicten, waaronder mishandeling en bedreiging. De feiten zijn gepleegd in Rotterdam tussen oktober 2010 en maart 2011. De verdachte heeft onder andere een medescholier met een mes gestoken, zijn ex-vriendin meerdere keren mishandeld en een klasgenote op het schoolplein ernstig toegetakeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na een meningsverschil over een diefstal van een mobiele telefoon, met een mes in de richting van de buik van een medescholier heeft gestoken. Daarnaast heeft hij zijn ex-vriendin herhaaldelijk mishandeld en bedreigd via MSN-berichten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de William Schrikker Groep en de Stichting Bureau Jeugdzorg. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat hij nog niet eerder voor zijn gedragsstoornis is behandeld. De behandeling van de verdachte zal plaatsvinden in een gesloten jeugdzorginstelling, waar hij de nodige begeleiding en structuur zal ontvangen. Het hof heeft besloten geen PIJ-maatregel op te leggen, omdat het civiele traject voldoende garanties biedt voor de verdere ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005847-11
Parketnummers: 10-731058-11 en 10-662179-11
Datum uitspraak: 24 mei 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1997,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van honderdtweeënvijftig dagen met aftrek van voorarrest.
Aan de verdachte is voorts geheel voorwaardelijk opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de William Schrikker Groep namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist als in het vonnis waarvan beroep vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2011 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Galvanistraat, in elk geval op of aan een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk/type Blackberry 8520), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- achtervolgen van die [benadeelde partij], en/of
- (vervolgens)(met kracht) duwen/stoten tegen een schouder, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde partij], en/of
- (vervolgens) doorzoeken van de kleding/de zakken van die [benadeelde partij], en/of
- (vervolgens) (onverhoeds) wegrukken/pakken/weggrissen van die telefoon uit de handen(en) en/of zak van die [benadeelde partij];
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 2] met een mes, althans enig scherp/puntig voorwerp, in een hand, in elk geval het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 2]), met een mes, althans enig scherp/puntig voorwerp, in een hand, in elk geval het lichaam, heeft gestoken/geprikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 16 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een jack, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door zijn, verdachtes, hond zodanig op te hitsen door het meermalen, althans eenmaal, (telkens) toevoegen van de woorden "pak hem dan" dat deze (met kracht) in het jack van die [benadeelde partij 3] beet;
4.
hij op of omstreeks 16 januari 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zijn, verdachtes, hond meermalen, althans eenmaal, (telkens) de woorden "pak hem dan" toegevoegd ten gevolge waarvan die hond naar die [benadeelde partij 3] toe is gerend en/of (met kracht) in het jack van die [benadeelde partij 3] heeft gebeten;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 10 maart 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 4]) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht)
- in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft geslagen/gestompt, en/of
- op/tegen de/een arm(en) en/of be(e)n(en) heeft geslagen/gestompt, en/of
- met een riem, althans enig hard voorwerp, op/tegen de rug en/of de/een arm(en) heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 10 maart 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 4], meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [benadeelde partij 4] bij haar nek vastgepakt/vastgehouden en haar een mes getoond/voorgehouden, en/of
- een mes aan die [benadeelde partij 4] getoond/voorgehouden en (daarbij) gezegd dat hij haar zou gaan steken, en/of
- via een MSN-bericht aan die [benadeelde partij 4] de woorden/tekst toegevoegd "Ik maak je af hea als ik je pak" en/of "Ik maaaak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
7.
(pnr 10-662179-11)
hij op of omstreeks 14 december 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 5]), in/tegen/op het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of (terwijl zij op de grond lag) op/tegen de/een be(e)n(en) heeft geschopt en/of aan de haren heeft getrokken en/of een arm om de nek heeft gelegd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. primair
hij op 20 maart 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 2] met een mes in een hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 16 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een jack, toebehorende aan [benadeelde partij 3], heeft beschadigd door zijn, verdachtes, hond zodanig op te hitsen door het meermalen, toevoegen van de woorden "pak hem " dat deze met kracht in het jack van die [benadeelde partij 3] beet;
4.
hij op 16 januari 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zijn, verdachtes, hond meermalen de woorden "pak hem" toegevoegd ten gevolge waarvan die hond naar die [benadeelde partij 3] toe is gerend en met kracht) in het jack van die [benadeelde partij 3] heeft gebeten;
5.
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot 10 maart 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde partij 4] meermalen, met kracht
- in het gezicht heeft geslagen en
- op de armen en benen heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
6.
hij op 3 maart 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend -- via een MSN-bericht aan die [benadeelde partij 4] de woorden/tekst toegevoegd "Ik maak je af hea als ik je pak" en/of "Ik maaaak je af";
7.
(pnr 10-662179-11)
hij op 14 december 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde partij 5], tegen het gezicht heeft geslagen en gestompt en (terwijl zij op de grond lag) tegen een been heeft geschopt en aan de haren heeft getrokken en een arm om de nek heeft gelegd, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten.
Allereerst heeft de verdachte, na een meningsverschil over een diefstal van een mobiele telefoon, op straat met een mes in de richting van de buik van een medescholier gestoken. Door zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het letsel van het slachtoffer beperkt is gebleven tot een verwonding aan de hand is uitsluitend te danken aan het feit dat het slachtoffer de messteek kon afweren.
De verdachte heeft voorts zijn hond, een Amerikaanse Stafford, tijdens het uitlaten op een jongen afgestuurd door "pak hem" te roepen. De hond heeft het slachtoffer vervolgens in de mouw van zijn jack gebeten en daarbij het jack beschadigd. Door zijn hond op de jongen af te sturen heeft de verdachte de jongen bedreigd en angst aangejaagd.
De verdachte heeft verder zijn (toenmalige) ex-vriendinnetje gedurende hun relatie meerdere keren mishandeld door haar in het gezicht te slaan en haar op de armen en benen te stompen. De verdachte heeft haar tevens via MSN-berichten bedreigd. Hiermee heeft de verdachte het slachtoffer angst aangejaagd en, zonder zich daarom te bekommeren, bij het slachtoffer pijn en letsel veroorzaakt en haar lichamelijke integriteit aangetast. De verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen emoties.
Tenslotte heeft de verdachte, zonder enige aanleiding, een klasgenote op het schoolplein mishandeld, door haar eerst in het gezicht te slaan. Vervolgens, toen zij door die klap ten val kwam en probeerde op te staan, heeft de verdachte haar tegen haar scheenbeen geschopt, aan haar haren getrokken en een arm om haar nek gelegd en haar aldus in een houdgreep genomen. Nadat het slachtoffer zich uit die houdgreep had kunnen bevrijden en verder wilde lopen, heeft de verdachte haar met zijn vuist in het gezicht geslagen. De verdachte heeft door zich zo te gedragen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en pijn toegebracht. Tevens heeft hij voor gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de omstanders op het schoolplein, terwijl dat juist een plaats is waar een ieder zich veilig moet kunnen voelen.
Dit zijn ernstige feiten waarvoor de verdachte bestraffing verdient.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder door de kinderrechter bij onherroepelijk vonnis schuldig is bevonden aan een mishandeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de volgende rapporten:
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 maart 2011 met bijlagen, opgemaakt door C. van Oosten, raadsonderzoeker;
- een rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 12 juli 2011 met bijlagen, opgemaakt door C.V. van Oosten, raadsonderzoeker;
- een rapport Pro Justitia psychologisch onderzoek d.d. 9 augustus 2011, opgemaakt door drs. A.F.J.M. Zwegers, GZ-psycholoog;
- een briefrapport Instemmingsverklaring gedragswetenschapper bij het verzoek machtiging gesloten jeugdzorg, als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg, d.d. 29 september 2011, opgemaakt door drs. B.F. Hoek, klinisch psycholoog;
- een rapport hulpverleningsplan van Almata met bijlagen, d.d. 4 oktober 2011;
- een rapport Pro Justitia aanvullend psychologisch onderzoek d.d. 20 oktober 2011, opgemaakt door drs. A.F.J.M. Zwegers, GZ-psycholoog;
- een rapport Pro Justitia psychiatrisch onderzoek d.d. 20 oktober 2011, opgemaakt door A.J. Stierum, kinder- en jeugdpsychiater;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 18 oktober 2011, opgemaakt door C. van Oosten, raadsonderzoeker;
- een rapport hulpverleningsplan van Almata met bijlagen, d.d. 23 februari 2012.
De overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen zijn zakelijk samengevat weergegeven:
GZ-psycholoog Zweegers concludeert in het rapport Pro Justitia d.d. 9 augustus 2011 dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis, van zwakbegaafdheid en van een licht gestagneerde sociaal emotionele ontwikkeling. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling bestonden ten tijde van het onder 2 bewezenverklaarde. De psycholoog acht het aannemelijk dat de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van invloed waren op het gedrag van de verdachte ten tijde van het onder 2 bewezenverklaarde, zodat het mede daaruit zou kunnen worden verklaard. Om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen heeft de verdachte, meer dan de gemiddelde ander van zijn leeftijd, externe begrenzing en structuur van een pedagogisch karakter nodig. De psycholoog adviseert de verdachte in relatie tot het onder 2 bewezenverklaarde te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar. De psycholoog adviseert een plaatsing in de gesloten jeugdzorg. Daarbij wordt opgemerkt dat het niet wenselijk is om deze interventie vanuit de actuele strafrechtelijke procedure te doorkruisen. Het verdient aanbeveling om de verdachte civielrechtelijk in een gesloten setting te plaatsen.
Psychiater Stierum concludeert in het rapport Pro Justitia d.d. 20 oktober 2011 ten aanzien van de geestelijke gesteldheid van de verdachte gelijkluidend aan het hiervoor genoemde rapport. De psychiater concludeert tevens dat er een sterke indicatie is voor langdurige, aanvankelijk gesloten, orthopedagogische behandeling van de verdachte. De behandeling kan plaatsvinden in een gesloten orthopedagogische setting zoals Almata Jeugdzorg te Ossendrecht, waar de verdachte momenteel al behandeld wordt. Het juridische kader waarbinnen deze behandeling geïndiceerd zou kunnen worden is het civiele kader met een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Het is niet wenselijk deze reeds gestarte behandeling te doorkruisen met een PIJ-maatregel. De behandeling dient tevens gericht te zijn op het versterken van pedagogische begrenzende en structurerende mogelijkheden van de ouders. Het betrekken van de ouders bij de behandeling zou binnen het kader van een PIJ-maatregel minder plaatsvinden. Ook zijn er meer mogelijkheden op vervolgbehandeling in de buurt van de woonplaats van de verdachte die in het civiele kader kunnen plaatsvinden.
In het aanvullend psychologisch onderzoek Pro Justita concludeert GZ-psycholoog Zwegers dat verdachtes stoornis/gebrekkige ontwikkeling bij voorkeur behandeld dient te worden in een beveiligde omgeving. De Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd geven er de voorkeur aan om de behandeling van de verdachte veilig te stellen binnen het civiele kader van de ondertoezichtstelling. Dit kader volstaat om de behandeling te kunnen bieden die in het belang is van de ontwikkeling van de verdachte. Die behandeling zal tevens bijdragen aan delictpreventie. De gezinssituatie zal binnen het kader van een PIJ-maatregel waarschijnlijk minder aandacht krijgen, terwijl daar voor een belangrijk deel de oorzaak van de problematiek van de verdachte moet worden gezocht. De voorkeur gaat derhalve uit naar een behandeling door middel van een ondertoezichtstelling.
Bij de afweging welke optie de voorkeur heeft, dient in aanmerking genomen te worden dat de behandeling van de verdachte naar verwachting meerdere jaren in beslag zal nemen. Dit is niet alleen vanwege de aard en ernst van zijn stoornis/gebrekkige ontwikkeling, maar ook omdat duidelijk is dat het gezin niet binnen afzienbare tijd de structuur en begrenzing zal kunnen bieden die de verdachte nodig heeft. Het is vanzelfsprekend van belang dat de behandeling niet voortijdig wordt beëindigd.
Beide genoemde deskundigen hebben uiteindelijk aangegeven dat hun voorkeur uitgaat naar voortzetting van de behandeling van de verdachte bij de gesloten instelling Almata in het kader van de bestaande ondertoezichtstelling met (gesloten) uithuisplaatsing.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 18 oktober 2011 komt onder meer ten aanzien van de op te leggen straf/maatregel naar voren dat het reeds ingezette behandel/hulpverleningstraject, in het kader van de gesloten jeugdzorg, bij Almata zich toespitst op de zorgen die bij de verdachte bestaan. Daarnaast sluit het hulpverleningstraject bij Almata goed aan bij de mogelijkheden en behoeftes van de verdachte. Dit wordt ook onderstreept door alle gedragsdeskundigen die betrokken zijn geweest bij het onderzoek naar de behandeling van en de hulpverlening aan de verdachte. Een deels onvoorwaardelijke (gelijk aan het voorarrest) en een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarde het zich houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd/jeugdreclassering, biedt voldoende waarborg om het civiele traject vanuit het strafrechtelijke kader te ondersteunen.
De kinderrechter heeft met ingang van 5 augustus 2011 een machtiging verleend om de verdachte in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 28 oktober 2011 (einde van de onder toezichtstelling). De verdachte is in het kader van een schorsingsbeslissing d.d. 16 augustus 2011 op 19 augustus 2011 opgenomen in Almata te Den Dolder. Bij beschikking d.d. 25 oktober 2011 heeft de rechtbank Rotterdam de ondertoezichtstelling verlengd en de machtiging om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen verblijven verleend tot 5 augustus 2012.
De verdachte is op 19 augustus 2011 op initiatief van de William Schrikker Groep in Almata Jeugdzorg Plus te Ossendrecht geplaatst.
Almata heeft in het hulpverleningsplan d.d. 23 februari 2012 geconcludeerd dat de verdachte heeft laten zien dat hij een harde werker is die zich goed inzet voor taken, zolang het voor hem duidelijk is wat hij moet doen. De verdachte kan niet goed omgaan met vrije momenten. Hij heeft de duidelijkheid en structuur nodig van buitenaf. Dit gedrag wordt ook op school teruggezien. Het gezinssysteem is zwak; het is belangrijk dat hier goed zicht op blijft. De verdachte zet zich goed in voor de behandeling. Het leren herkennen van emoties en het leren omgaan daarmee is van belang omdat in een opener setting het risico op terugval groot is, zolang de verdachte voor zichzelf niet goed duidelijk heeft wat zijn grenzen zijn. Een thuisplaatsing is niet wenselijk op dit moment; de verdachte heeft veel begeleiding en structuur nodig. Zijn moeder is onvoldoende in staat om de verdachte die begeleiding en sturing te geven. De verdachte is gezien zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau niet in staat zichzelf die structuur en begeleiding te bieden. Een doorstroming naar een besloten groep is daarom aangewezen. Het verblijf in een gesloten inrichting is noodzakelijk om te voorkomen dat de verdachte zich zal onttrekken, of door anderen zal worden onttrokken, aan de behandeling die de verdachte nodig heeft. Bij de verdachte is nog steeds sprake van ernstige opvoedings- en ontwikkelingsproblemen die de ontwikkeling naar de volwassenheid belemmeren. De ingezette behandeling zal derhalve gecontinueerd moeten worden.
Het hof heeft voorts acht geslagen op hetgeen de gezinsvoogd van de verdachte, R.P. Bottse, werkzaam bij de William Schrikker Groep, ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard. Ter terechtzitting in hoger beroep is de gezinsvoogd wederom gehoord. Hij onderschrijft de conclusies van Almata en heeft in aanvulling hierop verklaard -zakelijk weergegeven- dat de verdachte sinds zijn binnenkomst bij Almate een positieve groei heeft laten zien en dat het goed gaat met de verdachte binnen een gesloten setting. De verdachte is uitgeleerd op de gesloten setting en is aangemeld voor een besloten groep. De uitdaging is de open setting; daar bestaat risico op terugval nu de duidelijke begrenzing waar de verdachte behoefte aan heeft en op dit moment niet zonder kan, daar ontbreekt.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat kan worden volstaan met een lichtere modaliteit dan een voorwaardelijke PIJ-maatregel nu uit de genoemde rapporten blijkt dat de deskundigen de voorkeur geven aan het reeds ingezette civiele traject van de plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Dit traject kan gewaarborgd worden door middel van het opleggen van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden.
Met in achtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de (gedrags)deskundigen is het hof van oordeel dat het thans ingezette en bepaald goed verlopende civiele traject aansluit op de behandelbehoefte van de verdachte en dat dit civiele traject naar tevredenheid van alle betrokken verloopt.
Het hof overweegt met de rechtbank dat vanuit gedragsdeskundig oogpunt het van belang is om de verdachte een intensieve en langdurige behandeling te doen ondergaan in een instelling gericht op zijn gedragsproblematiek. Nu een passend behandelaanbod voorhanden is en de plaatsing in Almata naar tevredenheid van alle betrokken deskundigen verloopt, is het hof van oordeel dat het belang van continuïteit dient te prevaleren boven de wenselijkheid van oplegging van een PIJ-maatregel. Dit geldt temeer daar het lopende civielrechtelijke traject, welk traject aan de verdachte ook de nodige sturing biedt en beperkingen oplegt en dat naar de huidige verwachting langere tijd zal duren, voldoende garanties lijkt te bieden ten aanzien van het beoogde doel: een zo gunstig mogelijk verloop van de verdere ontwikkeling van de verdachte.
Gelet hierop zal het hof geen PIJ-maatregel opleggen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Het hof heeft daarbij naast het lopend civielrechtelijk traject in aanmerking genomen de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, alsmede het feit dat hij niet eerder voor zijn gedragsstoornis is behandeld.
Het hof is derhalve - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Het hof zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie na te noemen bijzondere voorwaarde verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 55, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de William Schrikker Groep namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp te verlenen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. T.L. Tan, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2012.
Mr. M. ter Riet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.